Hof Arnhem-Leeuwarden, 23-08-2013, nr. 24-002743-12
ECLI:NL:GHARL:2013:6258
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
23-08-2013
- Zaaknummer
24-002743-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:6258, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑08‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:3152, Bekrachtiging/bevestiging
Herziening: ECLI:NL:HR:2018:845, Afwijzing
Uitspraak 23‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Poging doodslag. Beslag. Strafmaat. Door lukraak meermalen in te steken en te blijven insteken op het slachtoffer - dat, o.a. in nek en buik is geraakt - heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat slachtoffer zou overlijden. Het in beslag genomen mes is zoekgeraakt. De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid van het OM bepleit. Het hof volgt dat pleidooi niet omdat zich niet de situatie voordoet dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Verdachte heeft al een pij-maatregel en TBS achter de rug. In deze zaak stelt hij zich op als weigerende observandus. In persoon van verdachte (daarom) geen aanleiding te vinden straf naar beneden bij te stellen. Opgelegd: 6 jaar.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-002743-12
Uitspraak d.d.: 23 augustus 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 december 2012 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1987],
thans verblijvende in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 augustus 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van die tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde1] volledig en de vordering van [benadeelde2] gedeeltelijk, tot een bedrag van € 1.053,55, toe te wijzen, beide met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D.L.A.M. Pluijmakers, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Samengevat is dat verweer als volgt onderbouwd.
a. Er zijn voldoende aanwijzingen voor de aanwezigheid van een tweede mes. Die aanwezigheid kan gevolgen hebben zowel voor de bewijsvraag als de vraag naar de strafbaarheid van feit of dader. Naar de aanwezigheid van dat mes is echter onvoldoende onderzoek gedaan met als gevolg dat van waarheidsvinding in deze zaak niet of onvoldoende sprake kán zijn en verdachtes recht op een eerlijk proces is geschonden.
b. Het in beslag genomen mes is zoek geraakt. Dat heeft de verdediging in de onmogelijkheid gebracht onderzoek aan dat mes te (laten) doen.
Op beide onderdelen is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Dat vormverzuim is telkens van zodanig gewicht dat daaraan slechts de sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan worden gekoppeld.
Het hof overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
De rechter is slechts gehouden te reageren op een verweer als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering, dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie voor de feitenrechter is gevoerd.
Het hiervoor onder a genoemde verweer bedoelt kennelijk te stellen dat het opsporingsonderzoek zodanig eenzijdig en onvolkomen is geweest dat de rechter zijn oordeel over de zaak niet of niet op alle onderdelen op de resultaten daarvan mag baseren.
Het verweer is door de verdediging toegelicht met een verwijzing naar uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden waaruit, in de visie van de verdediging, van de aanwezigheid van een tweede mes blijkt. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, is echter niet duidelijk hoe de, volgens de verdediging, uit het dossier blijkende aanwezigheid van een tweede mes de stelling kan ondersteunen dat van een eenzijdig en onvolkomen
onderzoek sprake was. Het verweer is in zoverre niet voldoende duidelijk.
In de toelichting op het onder a genoemde verweer wordt voorts nog gesteld dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van een tweede mes en dat in dat kader alle verbalisanten hadden moeten worden gehoord 'die betrokken waren bij de onderhavige strafzaak teneinde te verifiëren waar het tweede mes dan is gebleven'. Het verzuim waarop de verdediging hier kennelijk het oog heeft is het niet horen van die verbalisanten. Dat is echter niet een onherstelbaar verzuim; verbalisanten kunnen immers in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en binnen de door de wet getrokken grenzen worden gehoord voordat de rechter oordeelt over de strafzaak.
Voor het onder b bedoelde verweer geldt dat in beslag genomen voorwerpen ingevolge artikel 118 Wetboek van Strafvordering onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie dienen te worden bewaard. In dit geval is aan dat wettelijk vereiste niet genoegzaam voldaan omdat het mes op enig moment is zoekgeraakt. Het handelen in strijd met deze bewaarplicht is een verzuim dat redelijkerwijs als onherstelbaar kan worden aangemerkt.
Aan het verzuim kan het gevolg van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie worden verbonden indien het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Die situatie doet zich niet voor. Het enkele feit dat het mes is zoek geraakt rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat het doelbewust is zoek gemaakt. Het rechtvaardigt ook niet de gevolgtrekking dat de belangen van de verdachte grovelijk veronachtzaamd zijn. Daarvoor is meer nodig, maar dat meerdere is niet gesteld. Daarvan is evenmin ambtshalve gebleken.
De slotsom is dat het verweer wordt verworpen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 10 december 2011 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben gestoken in/op/tegen de wang en/of het achterhoofd, althans het hoofd en/of de nek/hals en/of de (rechter)pols en/of de rug en/of de borst en/of de buik, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2011 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben gestoken in/op/tegen de wang en/of het achterhoofd, althans het hoofd en/of de nek/hals en/of de (rechter)pols en/of de rug en/of de borst en/of de buik, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op of omstreeks 10 december 2011 in de gemeente [gemeente] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [straat], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde2] en/of [benadeelde1], welk geweld bestond uit
- het meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, steken/snijden in/op/tegen de buik(streek) en/of de (rechter)pols en/of de nek/hals en/of de wang en/of de rug en/of het achterhoofd en/of de borst, althans het lichaam van die [benadeelde1] en/of het (rechter)been en/of de (rechter)arm, althans het lichaam van die [benadeelde2] en/of
- het meermalen, althans eenmaal, slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen in/op/tegen het gezicht en/of het lichaam van die [benadeelde1] (terwijl die [benadeelde1] op de grond lag/zat) en/of
- het meermalen, althans eenmaal, slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht, althans het lichaam, van die [benadeelde2] en/of
- het geven van een kopstoot aan die [benadeelde1] en/of
- het bijten in de hand van die [benadeelde1];
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2011 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend
- [benadeelde1] in zijn hand heeft/hebben gebeten en/of een kopstoot heeft/hebben gegeven en/of meermalen, althans eenmaal, heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt in/op/tegen het gezicht en/of het lichaam (terwijl die [benadeelde1] op de grond lag/zat), waardoor deze [benadeelde1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden en/of
- [benadeelde2] één of meerdere malen heeft/hebben geslagen en/of gestompt in/op/tegen het gezicht, althans het lichaam en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft/hebben gestoken en/of gesneden in/op/tegen het (rechter)been en/of de (rechter)arm, waardoor deze [benadeelde2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Feit 2 primair is niet wettig en overtuigend bewezen. Daarvan wordt om die reden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
Ad feit 1
De raadsman heeft betwist dat opzet bewijsbaar is bij feit 1. Daartoe is het volgende aangevoerd. Nu het in beslaggenomen mes niet beschikbaar is, kan niet worden vastgesteld hoe groot dit was. Evenmin kan worden vastgesteld of met dat mes de verwondingen zijn toegebracht en welke de kans is geweest dat met dat mes vitale organen zouden worden geraakt. De medische verklaring en foto's bieden voorts geen uitsluitsel over de diepte van de geconstateerde verwondingen en over de vraag of zich vitale organen in de nabijheid van die verwondingen bevonden.
Het hof oordeelt als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De vraag wanneer sprake is van een dergelijke aanmerkelijke kans is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht vormen gezichtspunten die bij de beoordeling kunnen worden gebruikt. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, meermalen, met kracht op het slachtoffer heeft ingestoken met zijn mes. Het slachtoffer is daardoor op zeven plaatsen geraakt, onder andere in de nek en in de borst. Dat zijn beide kwetsbare delen van het lichaam, waar een messteek gemakkelijk vitale organen of lichaamsfuncties kan raken. De messteken zijn voorts niet beperkt gebleven tot de genoemde plekken. Ook wang, achterhoofd, rug en pols zijn getroffen. Verdachte heeft, zo blijkt daaruit, verdachte willen raken waar hij maar kon. Verdachte heeft zelf ook nog verklaard het slachtoffer in het middenrif te hebben willen raken. In de buik zijn, zo is algemeen bekend, vitale organen aanwezig. Door de verwonding op vele plaatsen werd de kans op groot bloedverlies met iedere messteek bovendien groter. In deze omstandigheden was, volgens algemene ervaringsregels, de kans aanmerkelijk te achten dat verdachte het slachtoffer zou raken op een plek waar dodelijk letsel kon ontstaan. Uit zijn gedrag - lukraak insteken en blijven insteken op het slachtoffer - blijkt dat verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Opzet is dus bewezen. Het verweer wordt verworpen.
Ad feit 2 subsidiair
Het verweer is gevoerd dat het slaan van [benadeelde2] door verdachte niet bewijsbaar is omdat [benadeelde2] de enige is die dit verklaart. Voorts is niet bewijsbaar dat het letsel van [benadeelde2] is veroorzaakt door het mes van verdachte.
Het hof oordeelt als volgt.
Dat verdachte (ook) [benadeelde2] geslagen heeft volgt uit haar verklaring, welke in voldoende mate wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige1], die zegt dat de vriendin van het slachtoffer (van feit 1) in gevecht was met de verdachte en het bij [benadeelde2] geconstateerde letsel, te weten een opgezwollen en drukpijnlijke wang.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat [benadeelde2] dicht in de buurt van verdachte is geweest terwijl deze met een mes, lukraak stekend, verwondingen toebracht aan haar vriend [benadeelde1]; zij was zelfs in gevecht met hem en dus zeer dichtbij hem. Verdachte hanteerde zijn mes bovendien op een voor allen in zijn directe omgeving uiterst gevaarlijke manier: hij zwaaide ermee rond en liep daarmee het aanmerkelijke risico aldus anderen ermee te steken. Bij deze stand van zaken kan het redelijkerwijs niet anders zijn geweest dan dat verdachte het slachtoffer [benadeelde2] met zijn mes heeft geraakt op de plaatsen (rechter onderbeen en rechter bovenarm), waar letsel is geconstateerd dat past bij verwonding door een mes. De beschreven wijze van hanteren van het mes bracht voor verdachte, naar algemene ervaringsregels, de aanmerkelijke kans mee dat hij een van de personen, die zich in zijn directe nabijheid bevonden zou raken met zijn mes en aldus zou verwonden. Blijkens zijn gedrag, steken, zwaaien en dreigen met het mes, heeft hij die aanmerkelijke kans bewust aanvaard.
Dat de verwondingen zijn ontstaan door een ander mes dan dat van verdachte is wel gesteld, maar niet aannemelijk geworden omdat in het dossier, ondanks een enkele aanwijzing voor het tegendeel, in het geheel genomen onvoldoende steun is te vinden voor de vaststelling dat door [benadeelde2] zelf of door een ander dan verdachte een mes is gehanteerd gedurende de momenten dat [benadeelde2] zich in de directe nabijheid van verdachte bevond.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging verkregen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1
primair:hij op 10 december 2011 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes heeftgestoken in/op/tegen de wang en het achterhoofd en de nek/hals en de rechterpols en de rug en de borst en/of de buik, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
subsidiair:hij op 10 december 2011 in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend
- [benadeelde1] in zijn hand heeft gebeten en een kopstoot heeft gegeven en heeft geslagen tegen het lichaam, waardoor deze [benadeelde1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden en
- [benadeelde2] heeft geslagen in/op/tegen het gezicht en met een mes heeft gestoken en/of gesneden in/op/tegen het rechterbeen en de rechterarm, waardoor deze [benadeelde2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De bewezenverklaring is gebaseerd op de navolgende bewijsmiddelen.
Waar wordt verwezen naar paginanummers gaat het telkens om op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de politie Flevoland, nummer [nummer] en het bijbehorende proces-verbaal van aanvullende bevindingen.
De bewijsmiddelen zijn telkens gebruikt ten behoeve van het bewijs van het feit waarop ze blijkens de inhoud betrekking hebben.
Feiten 1 en 2 subsidiair
1.
Het proces-verbaal van aangifte (dossierpagina 78 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
als verklaring van aangever [benadeelde1]:
Ik doe aangifte van poging doodslag. Ik heb in totaal zeven steekwonden. Ik heb er één in mijn rechterpols, één in mijn wang, één in mijn nek, één op mijn achterhoofd, één in mijn linkerborst en twee op mijn rug.
Ik was samen met mijn vriendin [benadeelde2] en haar vriendin [naam] in cafe [café]. Daarna zijn we richting [straat] gelopen. Bij de pinautomaat van de Rabobank stonden drie jongens. Op zeker moment ging de kortste van de drie voor me staan. Hij zei 'Wat moet je nou'. Er ontstond een vechtpartij. Ik zag aan mijn linkerkant iets blinken. Ik riep toen van 'teringlijer, je hebt me gestoken, he'. Ik pakte de jongen vast die het mes had. Hij gaf mij een kopstoot. Daarna voelde ik dat hij in mijn hand beet. Dat deed zo'n pijn dat ik hem wel los moest laten. De andere jongens riepen toen nog van [verdachte], het is goed zo. Hierna stak hij mij echter nog een keer, in mijn pols. Kort daarna kwam er een portier van [café]. Die hield de jongen vast en heeft het mes bij hem ontmanteld (het hof begrijpt: van hem afgenomen).
2.
Het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 18 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
als bevinding van verbalisant [verbalisant1]:
Op zaterdag 10 december 2011 was ik belast met bike-toezicht in [plaats]. Omstreeks 05.50 kreeg ik opdracht om te gaan naar de Koopmanstraat te [plaats]. Hier was een vechtpartij gaande. Ter plaatse zag ik dat portiers een man vasthielden, die later bleek te zijn [verdachte]. Ik zag dat er naast [verdachte] een mes op de grond lag. Dat was ongeveer 20 centimeter lang.
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 augustus 2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
als verklaring van verdachte:
Het is juist dat ik aangever met kracht met mijn mes gestoken heb. Dat heb ik gedaan in zijn rug, tweemaal, en in zijn nek.
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte (dossierpagina 35 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
als verklaring van verdachte:
Ik wilde aangever met mijn mes raken op zijn middenlijf. Ik ben me er wel bewust van, nu jullie dat zeggen, dat je iemand dan dodelijk kan raken. Ik heb die aangever ook nog in zijn rechterhand gebeten. U houdt mij voor dat het meisje twee keer is gestoken, eenmaal in haar elleboog en eenmaal in haar been. Dat moet tijdens de worsteling zijn gebeurd.
5.
Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring (dossierpagina 213), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
als verklaring van de arts [arts]:
Medische informatie betreffende: [benadeelde1].
Uitwendig waargenomen letsel op 16 december 2011:
- linkerwang een wond, 1 cm lang;
- nek, aan de linkerkant is er een puntvormige verwinding van 1 c, doorsnee zichtbaar;
- achterhoofd, een wond 2 cm lang;
- borst een wond, 5cm lang met twee hechtingen;
- rug aan de linkerkant een wond, 2 cm lang met een hechting;
- onder de rug een wond, 3 cm lang met drie hechtingen;
- aan de pols is een wond, 1 cm lang;
- bijtwond aan de linkerhand met een bloeduitstorting en schaafwond.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige (dossierpagina 153 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
als verklaring van getuige R.S. van Voorst:
Ik was met[benadeelde2] en [benadeelde1] in de stad. Ik liep met hen richting [straat]. Bij de pinautomaat van de Rabobank stonden drie personen. Er ontstond een vechtpartij. [benadeelde1] en de hoofddader begonnen aan elkaar te duwen en trekken. Er werd ook over en weer geslagen met de handen. [benadeelde1] zei op zeker moment tegen mij '[getuige2], ik ben gestoken'. Ik zag dat de hoofddader een mes in zijn hand had.
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige (dossierpagina 123 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
als verklaring van getuige [getuige2]:
Ik zag dat er gevochten werd bij de pinautomaat van de Rabobank. Degene die gestoken had wilde wegrennen. Ik zag dat hij daadwerkelijk wegrende, maar door [benadeelde1] en zijn vriendin werd tegengehouden. Toen zag ik dat [benadeelde1] in zijn wang werd gestoken.
8.
Het proces-verbaal van aangifte (dossierpagina 73 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
als verklaring van aangever [benadeelde2]:
Ik was met mijn vriend, [benadeelde1], en een vriendin, [naam], in de stad. Vanuit cafe [café] zijn we naar de [straat] gelopen. Er stonden drie jongens bij de pinautomaat. Een van de jongens zei iets. [benadeelde1] reageerde. Er ontstond een vechtpartij. Er werd over en weer geslagen. De jongen die later [benadeelde1] stak heeft mij op mijn linker wang geslagen. Hier heb ik nu pijn aan en die wang is opgezwollen. Ik had eerst nog niet door dat [benadeelde1] gestoken was. Ineens zag ik bloed bij zijn borst. Ik zag dat de wat dikkere jongen door bleef steken. Ik probeerde nog steeds de jongens uit elkaar te halen door de jongen (het hof begrijpt: verdachte) nog een keer te slaan. Die jongen stond voor [benadeelde1] en bleef op [benadeelde1] in steken. Ik zag dat hij het mes voor zich had en met korte halen daarmee op [benadeelde1] in stak. [benadeelde1] stond nog steeds bij de pinautomaat en zei 'bel of haal de politie of ambulance, hij heeft mij gestoken'. Ik zag dat die jongen nog steeds voor [benadeelde1] stond en op hem in sloeg en stak.
Ik heb een steekwond in mijn rechterarm, ter hoogte van mijn elleboog. Ik heb ook een steekwond in mijn rechterbeen, aan de zijkant.
9.
Het proces-verbaal van verhoor getuige (dossierpagina 143 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
als verklaring van de getuige [getuige1]:
Ik was in de stad op 10 december 2011. Ik zag een vechtpartij, vlakbij de [straat]. Op een gegeven moment hoorde ik een meisjesstem roepen 'Hij heeft een mes!'. Ik zag toen een mes in de rechterhand van de dader. Ik zag ook dat de vriendin van het slachtoffer in gevecht was met de dader.
Ik zag dat de dader het slachtoffer stak met het mes in zijn linkerzij. Daarna zag ik hem in de nek van het slachtoffer steken. De dader stak echt hard op hem in.
10.
Het proces-verbaal van verhoor getuige (dossierpagina 128 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
als verklaring van de getuige[getuige3]:
Ik zag een groep jongeren. Eerst dacht ik nog aan een gewoon opstootje tot ik het mes zag en de bloedsporen op het slachtoffer. Ik zag dat de verdachte het slachtoffer stak, in de omgeving van zijn buik. Ik zag dat het verschoof naar het einde van de straat. Ik zag dat de jongen met het mes hiermee liep te zwaaien. Daarmee bedoel ik dat hij het dreigend vast hield van kijk, pas op, ik ga steken.
11.
Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring (dossierpagina 215), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
als verklaring van de arts [arts]:
Medische informatie betreffende: [benadeelde2].
Uitwendig waargenomen letsel op 16 december 2011:
- bovenarm rechts, snijwond van 1,5 cm met één hechting
- bloeduitstorting rechter elleboog;
- onder rechterbeen wond van 10 cm met zes hechtingen;
- linkerknie bloeduitstorting van 20 cm;
- rechterwang opgezwollen en drukpijnlijk.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde levert op:
De voortgezette handeling van
1.
poging tot doodslag en
2.
mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Volgens verdachte heeft hij zich verweerd tegen een wederrechtelijke aanranding van de persoon van [betrokkene], met wie hij bij de pinautomaat van de Rabobank stond. Hij was gerechtigd in deze noodweersituatie op te treden ter verdediging van [betrokkene]. Daarbij heeft hij de grenzen van een noodzakelijke verdediging niet overschreden omdat hij pas met zijn mes heeft gestoken toen hij een prik in zijn rug voelde, welke prik kennelijk afkomstig was van een mes.
Subsidiair stelt hij dat hij mocht menen dat de prik in zijn rug van een mes afkomstig was en dat hij om die reden mocht menen dat vanaf dat moment verdediging met een mes noodzakelijk was.
Meer subsidiair stelt verdachte dat hij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging.
Het hof oordeelt als volgt.
Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer [benadeelde1] als eerste een klap heeft uitgedeeld aan [betrokkene]. Aldus was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte mocht optreden ter verdediging van die [betrokkene]. Daargelaten de vraag of vervolgens aan die wederrechtelijke aanranding reeds een einde was gekomen doordat verdachte [benadeelde1] had vastgepakt en de situatie daardoor even tot rust was gekomen, geldt dat aannemelijk is geworden dat verdachte vervolgens vrijwel meteen zijn mes heeft opengeklapt en daarmee is gaan steken. Aldus draait deze zaak om de vraag of het steken met een mes door verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging (waarvan het hof veronderstellenderwijs uitgaat), dat wil zeggen: was er voor verdachte op het moment dat hij ging steken met zijn mes een, minder risicovol, alternatief om de verdediging in te richten en stond de verdediging met het mes in redelijke verhouding tot de wijze waarop de wederrechtelijke aanranding plaats vond?
Verdachte heeft gesteld dat hij zeer kort na het begin van de confrontatie met [benadeelde1] in zijn rug werd gestoken en dat hij pas toen, zo verstaat het hof hem, naar een gelijkwaardig wapen heeft gegrepen, namelijk zijn mes. Ter onderbouwing van het feit dat hij in zijn rug is gestoken heeft verdachte een beroep gedaan op de foto's van het door hem opgelopen letsel (dossierpagina 177). Op die foto's is inderdaad te zien dat verdachte verwondingen op zijn rug heeft. Dat die verwondingen door een mes zijn toegebracht is niet aannemelijk omdat het letsel - telkens twee parallelle strepen - niet wijst in de richting van door een mes toegebrachte verwondingen en het dossier ook overigens geen bevindingen bevat die inhouden dat zulks het geval is. Daarbij komt dat in het dossier geen ondersteuning aanwezig is voor de stelling dat de verwonding is toegebracht op het moment dat verdachte dat toebrengen in de tijd plaatst, namelijk zeer kort na het begin van de confrontatie met [benadeelde1]. Aannemelijk is dat die verwonding nadien is ontstaan omdat uit het dossier blijkt dat ook verdachte naar mate de vechtpartij vorderde het nodige geweld heeft moeten incasseren, hetzij doordat hij geschopt werd door betrokkenen bij de vechtpartij hetzij bij zijn aanhouding door de portiers van een nabij gelegen horecagelegenheid.
De door verdachte omschreven situatie - hij werd vrijwel direct na aanvang van de confrontatie met [benadeelde1] met een mes in zijn rug geprikt - is dan ook niet aannemelijk geworden. Gevolg is dat het verweer feitelijke grondslag ontbeert en het hof het beroep op noodweer niet honoreert.
Om een geslaagd beroep op zogenaamd putatief noodweer te kunnen aannemen dient aannemelijk te zijn dat verdachte vrijwel direct na het begin van de confrontatie met [benadeelde1] redelijkerwijs mocht menen in zijn rug geprikt te zijn met een scherp voorwerp. Dat verdachte in zijn rug gewond is geraakt als gevolg van de aanraking met enig scherp voorwerp is wel aannemelijk op basis van het hiervoor reeds genoemde fotomateriaal, maar ondersteuning voor de stelling dat de verwonding in kwestie is ontstaan vrijwel direct na de confrontatie met [benadeelde1] is op dezelfde gronden als hiervoor bij het noodweerverweer behandeld niet aannemelijk geworden.
Het beroep op noodweerexces, ten slotte, faalt omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het handelen van verdachte wortelde in een hevige gemoedsbeweging. Feiten of omstandigheden die deze gemoedsbeweging aannemelijk zouden kunnen maken zijn niet gesteld en evenmin aannemelijk geworden. Het enkele feit dat verdachte zelf geruime tijd na het incident (namelijk op 1 februari 2012) heeft verklaard dat hij 'in paniek' was is in dit verband onvoldoende.
De slotsom is dat verdachte strafbaar is aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan twee mishandelingen. Het optreden van verdachte vond plaats in het uitgaansgebied van [plaats] waarbij publiek aanwezig was.
Een optreden zoals dat van verdachte wakkert gevoelens van onveiligheid in de samenleving aan. Het uitgaansgebied in [plaats] was in de nacht van de incidenten door dat optreden bovendien daadwerkelijk onveilig.
Door zijn handelen heeft verdachte voorts ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van slachtoffer [benadeelde1] en, zij het in mindere mate, op die van slachtoffer [benadeelde2]. [benadeelde1] is aan de dood ontsnapt. Dat tekent niet slechts de ernst van het feit, maar ook de impact ervan op dit slachtoffer. Van algemene bekendheid is dat slachtoffers van geweldsdelicten als de onderhavige veelal langdurig de psychisch nadelige gevolgen daarvan ondergaan. [benadeelde1] zelf zegt over dat aspect in de toelichting op zijn als benadeelde partij ingediende vordering dat hij zijn leven op het moment van de steekpartij aan zich voorbij zag trekken, dat zijn leven ontwricht is door deze gebeurtenis, dat hij nog steeds slecht slaapt en dat hij nachtmerries heeft.
Verdachte is bovendien, zo blijkt uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 27 februari 2013, eerder onherroepelijk veroordeeld voor geweldsdelicten, namelijk op 7 november 2005 en 17 juni 2003. Dat verdachte zich nu voor de derde keer schuldig maakt aan een ernstig geweldsdelict werkt strafverzwarend.
Deze factoren maken dat in beginsel een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op zijn plaats is.
Aan verdachte is in 2003 de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. In 2005 is hem de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd. Die laatste maatregel is per 22 november 2010, tegen het advies van de kliniek in, beëindigd. Verdachte heeft niet meer willen meewerken aan rapportage over zijn persoon in het kader van deze strafzaak. Hij heeft de betrokken psycholoog en psychiater vriendelijk te woord gestaan, maar het daarbij gelaten. De tijd die gemoeid was met zijn observatie in het Pieter Baan Centrum heeft hij vervolgens rustig uitgezeten, maar iedere inhoudelijke bemoeienis met zijn persoon heeft hij, wederom vriendelijk maar beslist, geweigerd. Dit alles maakt dat het hof niet meer dan een beperkt inzicht heeft en kan hebben in de persoon van de verdachte. Aanknopingspunten om de straf in neerwaartse zin bij te stellen zijn in hetgeen wel bekend is over verdachte niet gevonden.
Aan verdachte zal daarom een gevangenisstraf worden opgelegd van na te melden duur.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.700,64, bestaande uit een bedrag van € 4.200,64 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. De hoogte van de vordering is inhoudelijk niet gemotiveerd betwist. Deze zal daarom worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.497,46 bestaande uit een bedrag van € 647,46 aan materiële schade en € 850,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.053,33. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. De hoogte van de vordering is inhoudelijk niet gemotiveerd betwist. Deze zal daarom worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde1] ter zake van het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.700,64 (vijfduizend zevenhonderd euro en vierenzestig cent) bestaande uit € 4.200,64 (vierduizend tweehonderd euro en vierenzestig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde1], een bedrag te betalen van € 5.700,64 (vijfduizend zevenhonderd euro en vierenzestig cent) bestaande uit € 4.200,64 (vierduizend tweehonderd euro en vierenzestig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 (drieënzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde2] ter zake van het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.497,46 (duizend vierhonderdzevenennegentig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 647,46 (zeshonderdzevenenveertig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 850,00 (achthonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde2], een bedrag te betalen van € 1.497,46 (duizendvierhonderdzevenen-negentig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 647,46 (zeshonderdzevenenveertig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 850,00 (achthonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 (vierentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 23 augustus 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.