HR, 15-12-1999, nr. 35038
ECLI:NL:HR:1999:AA4206
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-12-1999
- Zaaknummer
35038
- LJN
AA4206
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1999:AA4206, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑12‑1999; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 2000/115
V-N 2000/7.14 met annotatie van Redactie
NTFR 2000/63 met annotatie van MR. J. VAN DE MERWE
Uitspraak 15‑12‑1999
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Nr. 35038
15 december 1999
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 15 oktober 1998 betreffende de haar voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksver-zekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 24.705,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 16.445,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1
In haar beroepschrift in cassatie gaat belanghebbende ervan uit dat de vrijstelling, die op grond van artikel 19, eerste volzin, van het Verdrag van Ottawa van 20 september 1951 aan haar echtgenoot toekomt, voor diens van A genoten salaris en emolumenten een absolute werking heeft, in die zin dat bij de heffing van de inkomstenbelasting met de aanwezigheid van die inkomsten in het geheel geen rekening mag worden gehouden, zelfs niet bij de berekening van de belasting van de echtgenoot van de genieter van die inkomsten. Anders dan belanghebbende betoogt, is het niet in strijd met dit karakter van de vrijstelling maar juist in overeenstemming daarmee dat voor de heffing van de inkomstenbelasting van belanghebbende en haar echtgenoot wordt gehandeld alsof die echtgenoot generlei inkomsten van A geniet. Enerzijds brengt dit mede dat deze echtgenoot de basisaftrek aan belanghebbende kan overdragen (HR 21 december 1994, nr. 29814, BNB 1995/145), anderzijds vloeit hieruit voort dat belanghebbende wordt geacht het hoogste arbeidsinkomen te genieten, met als gevolg dat de niet-verzelfstandigde inkomensbestanddelen - in het bijzonder de inkomsten uit vermogen - bij haar worden belast. Niet valt in te zien dat aldus op enigerlei wijze in feite het vrijgestelde salaris van de echtgenoot van belanghebbende wordt belast, noch dat sprake zou zijn van een door enige verdragsregel verboden discriminatie van gehuwde personen. Een en ander geldt evenzeer voor de premie volksverzekeringen, die ingevolge het bepaalde in artikel 14 van de Wet financiering volksverzekeringen wordt geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de inkomstenbelasting geldende regels. Anders dan belanghebbende veronderstelt is haar verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen - waardoor niet alleen premie wordt verschuldigd maar ook onder meer een recht op AOW wordt opgebouwd - niet in strijd met het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989, maar in overeenstemming met artikel 13 van dit Besluit en de daarbij behorende toelichting. In zoverre falen de klachten.
3.2
Ook voor het overige kunnen de klachten niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft , gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.
Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5.
Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Korthals Altes, Zuurmond, Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier De Bruin, in raadkamer van 15 december 1999 en in het openbaar uitgesproken.