Rb. Den Haag, 31-07-2017, nr. SGR 16/9574
ECLI:NL:RBDHA:2017:9225
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
31-07-2017
- Zaaknummer
SGR 16/9574
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:9225, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 31‑07‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2018:1590, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2017/2654 met annotatie van
Uitspraak 31‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Verzekeringsplicht Rijnvarende. Eiser woont in Nederland en werkt in 2013 in loondienst voor een werkgever in Cyprus. Beroep tegen de A1-verklaring is ingetrokken. A1-verklaring bindend voor instanties van de lidstaat van afgifte, waaronder de Belastingdienst. Geen vrijstelling van premie volksverzekeringen verleend.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/9574
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2017 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats] , verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.175 (de aanslag). Tevens is bij beschikking een bedrag van € 146 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2016 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2017.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in het jaar 2013 in Nederland.
2. In de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 was eiser in dienstbetrekking bij [bedrijf] te [plaats] , Cyprus ([bedrijf]).
3. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft bij besluit van 24 juni 2014 een A1-verklaring afgegeven waarin staat vermeld dat eiser werkte als Rijnvarende in twee of meer staten op binnenlandse schepen. Die verklaring strekt ertoe dat ten aanzien van het dienstverband tussen eiser en [bedrijf] de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing is voor de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 (de A1-verklaring). Dit besluit is gebaseerd op Verordening (EG) nr. 883/2004.
4. Eiser heeft in zijn aangifte ib/pvv voor het jaar 2013 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.175. In de aangifte heeft eiser aangegeven aanspraak te maken op vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen.
5. Verweerder heeft de aanslag conform de aangifte opgelegd naar een inkomen van € 29.175. Daarbij is echter geen vrijstelling verleend van premieheffing volksverzekeringen.
Geschil
6. In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of eiser in het onderhavige jaar in aanmerking komt voor vrijstelling van premies volksverzekeringen.
7. Eiser stelt dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van Nederlandse premies volksverzekeringen. Omdat eiser in 2013 werkzaamheden verricht in meerdere lidstaten en hiervan géén substantieel gedeelte aan Nederland is toe te rekenen, is volgens hem het Cypriotische sociale verzekeringsrecht van toepassing. Verder stelt eiser dat de Svb onrechtmatig de A1-verklaring heeft afgegeven en dat verweerder die daarom niet mag volgen. Eiser doet in dit verband een beroep op de voor de lidstaten geldende regeling van artikel 5 van Verordening (EG) 987/2009 en stelt dat verweerder een eigen onderzoekplicht heeft ten aanzien van eisers premieplicht voor de volksverzekeringen.
8. Verweerder heeft de standpunten van eiser gemotiveerd weersproken en is, onder verwijzing naar de door de Svb afgegeven A1-verklaring, van oordeel dat eiser niet in aanmerking komt voor genoemde vrijstelling.
Beoordeling van het geschil
9. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of, en zo ja welke, betekenis in de onderhavige procedure toekomt aan de A1-verklaring.
10. Verweerder is bij het opleggen van de aanslag uitgegaan van bij de Svb
ingewonnen ambtsinformatie. Verweerder heeft van de Svb vernomen dat door zowel [bedrijf] als eiser bezwaar en beroep is aangetekend tegen de A1-verklaring, maar dat beide beroepen ter zitting van 18 februari 2016 zijn ingetrokken.
11. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verklaard dat hij bij het voormalige administratiekantoor van eiser niet heeft weten te achterhalen of genoemde beroepsprocedure daadwerkelijk is ingetrokken.
Een dergelijk gebrek aan wetenschap levert echter geen aanknopingspunt op dat de aan verweerder verstrekte informatie van de Svb onjuist zou zijn.
12. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder ontvangen informatie over de A1-verklaring.
13. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat mag en moet worden uitgegaan van de juistheid van de door de Svb afgegeven informatie. Dit brengt met zich dat de A1-verklaring jegens eiser rechtens voor juist moet worden gehouden, zowel wat betreft de inhoud ervan als de wijze van totstandkoming, omdat het daartegen ingestelde beroep is ingetrokken. Vanwege die intrekking wordt overigens daargelaten wat er zij van de uitlatingen aan de zijde van eiser over de uitspraak van rechtbank Noord Nederland van 30 maart 2016 (ECLI:NL:RBNNE:2016:1421) met betrekking tot de werkwijze van de Svb aangaande het afgeven van een A1-verklaring.
14. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of andere instanties in Nederland, waaronder de Belastingdienst, gebonden zijn aan de A1-verklaring zoals die met betrekking tot het jaar 2013 is afgeven door de Svb.
15. Uit de tekst van artikel 5 van Verordening (EG) 987/2009 en de rechtspraak daarover ((van het Hof van Justitie EU (vgl. HvJ EU 10 februari 2000, C-2002/97 (Fitzwilliam), HvJ EU 30 maart 2000, nr. C-178/97 (B. Banks e.a.), HvJ EU van 26 januari 2006 C-2/05 (Herbosch Kiere NV)) en van de Hoge Raad (vgl. Hoge Raad 28 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0987) volgt dat de ontvangende lidstaat van de Europese Unie gebonden is aan de verklaring van de andere lidstaat.
16. In deze procedure gaat het echter om de vraag of andere instanties van de lidstaat van afgifte gebonden zijn aan de verklaring. De rechtbank ziet geen aanleiding de A1-verklaring in een geval als het onderhavige niet bindend te achten voor de instanties van de lidstaat van afgifte. De Verordening (EG) 987/2009 verzet zich daar niet tegen en het is onwenselijk dat de betrokkenen (te weten enerzijds de werknemer, maar ook verweerder/de belastingrechter en anderzijds de SVB/de algemene bestuursrechter) worden belast met twee procedures over in wezen één en hetzelfde geschil. Ook zou zich dan het gevaar voordoen dat de twee (rechterlijke) procedures zouden leiden tot verschillende (rechterlijke) beslissingen inzake hetzelfde geschil.
17. De slotsom is dan ook dat voor het jaar 2013 op eiser de Nederlandse sociale wetgeving van toepassing is.
18. De rechtbank komt dan ook, evenals in haar uitspraak van de meervoudige kamer van 6 april 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:3695), tot de conclusie dat verweerder in de aanslag terecht geen vrijstelling van premie volksverzekeringen heeft verleend.
Wat overigens nog is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
19. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.
20. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening
gebrachte belastingrente. Eiser heeft hiertegen geen zelfstandige gronden aangevoerd.
Nu overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de belastingrente onjuist zijn toegepast, treft het beroep ook in zoverre geen doel.
Proceskosten
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G.J. Konings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2017.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.