Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG
Artikel 10 bis Overgangsregels voor de hele Unie voor een geharmoniseerde kosteloze toewijzing
Geldend
Geldend vanaf 05-06-2023
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU L, 2024/90308).
- Bronpublicatie:
10-05-2023, PbEU 2023, L 130 (uitgifte: 16-05-2023, regelingnummer: 2023/959)
- Inwerkingtreding
05-06-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-05-2023, PbEU 2023, L 130 (uitgifte: 16-05-2023, regelingnummer: 2023/959)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn met betrekking tot de volledig geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen voor de hele Unie voor het toewijzen van in de leden 4, 5, 7 en 19 van dit artikel bedoelde emissierechten
De in de eerste alinea bedoelde maatregelen bevatten voor zover mogelijk voor de hele Unie geldende ex ante benchmarks die waarborgen dat de toewijzing gebeurt op een wijze die de reductie van broeikasgasemissies en het gebruik van energie-efficiënte technieken stimuleert door rekening te houden met de meest efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocedés, hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, energie-efficiënt hergebruik van rookgassen, het gebruik van biomassa en het afvangen en de opslag van CO2, indien de faciliteiten daarvoor beschikbaar zijn, en zetten niet aan tot een toename van de emissie. Er wordt geen kosteloze toewijzing gegeven voor elektriciteitsopwekking, behalve in gevallen als bedoeld in artikel 10 quater en voor met rookgassen geproduceerde elektriciteit.
Indien voor een installatie de verplichting geldt om een energie-audit uit te voeren of een gecertificeerd energiebeheersysteem toe te passen uit hoofde van artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (1) en indien de aanbevelingen van het auditverslag of van het gecertificeerde energiebeheersysteem niet worden uitgevoerd, tenzij de terugverdientijd voor de betrokken investeringen meer dan drie jaar bedraagt of de kosten van die investeringen onevenredig zijn, in welke gevallen de hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten met 20 % wordt verminderd. De hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten wordt niet verminderd als een exploitant aantoont dat hij andere maatregelen heeft uitgevoerd die resulteren in broeikasgasemissiereducties die gelijkwaardig zijn aan de in het auditverslag of door het energiebeheersysteem voor de betrokken installatie aanbevolen emissiereducties.
De Commissie vult deze richtlijn aan door, in de krachtens dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen en onverminderd de uit hoofde van Richtlijn 2012/27/EU toepasselijke regels, te voorzien in administratief eenvoudige geharmoniseerde regels voor de toepassing van de derde alinea van dit lid die ervoor zorgen dat de toepassing van de conditionaliteit het gelijke speelveld, de milieu-integriteit of de gelijke behandeling van installaties in de hele Unie niet in gevaar brengt. Die geharmoniseerde regels voorzien met name in tijdschema's, criteria voor de erkenning van uitgevoerde energie-efficiëntiemaatregelen en alternatieve maatregelen ter vermindering van broeikasgasemissies, waarbij gebruik wordt gemaakt van de procedure voor nationale uitvoeringsmaatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 1, van deze richtlijn.
In aanvulling op de vereisten van de derde alinea van dit lid wordt de in die alinea bedoelde vermindering met 20 % toegepast wanneer exploitanten van installaties waarvan de broeikasgasemissieniveaus hoger zijn dan het tachtigste percentiel emissieniveaus voor de relevante productbenchmarks, uiterlijk op 1 mei 2024 geen klimaatneutraliteitsplan voor elk van die installaties hebben opgesteld voor de activiteiten die onder deze richtlijn vallen. Dat plan bevat de in artikel 10 ter, lid 4, genoemde elementen en wordt opgesteld overeenkomstig de in dat artikel bedoelde uitvoeringshandelingen. Artikel 10 ter, lid 4, wordt gelezen als uitsluitend een verwijzing naar het installatieniveau. De verwezenlijking van de streefdoelen en mijlpalen bedoeld in artikel 10 ter, lid 4, derde alinea, punt b), wordt geverifieerd met betrekking tot de periode tot 31 december 2025 en vervolgens met betrekking tot elke periode die eindigt op 31 december van elk vijfde jaar, volgens de verificatie- en accreditatieprocedures in artikel 15. Er worden geen kosteloze emissierechten van meer dan 80 % toegewezen indien de verwezenlijking van de tussentijdse streefdoelen en mijlpalen niet zijn geverifieerd met betrekking tot de periode tot eind 2025 of met betrekking tot de periode van 2026 tot en met 2030.
Emissierechten die niet zijn toegewezen als gevolg van een vermindering van de kosteloze toewijzing overeenkomstig de derde en vijfde alinea van dit lid, worden gebruikt om installaties vrij te stellen van de aanpassing overeenkomstig lid 5 van dit artikel. Indien dergelijke emissierechten blijven bestaan, wordt 50 % van die emissierechten beschikbaar gesteld ter ondersteuning van innovatie overeenkomstig lid 8 van dit artikel. De andere 50 % van die emissierechten wordt geveild overeenkomstig artikel 10, lid 1, van deze richtlijn en de lidstaten zouden de respectieve opbrengsten moeten gebruiken om eventuele restrisico's van koolstoflekkage in de sectoren die onder bijlage I bij Verordening (EU) 2023/956 vallen, aan te pakken, teneinde de transitie te ondersteunen en hun decarbonisatie te bevorderen overeenkomstig de staatssteunregels.
Er wordt geen kosteloze toewijzing verstrekt aan installaties in bedrijfstakken en deeltakken voor zover deze onder andere maatregelen vallen om het risico op koolstoflekkage als vastgesteld bij Verordening (EU) 2023/956 aan te pakken. De in de eerste alinea van dit lid bedoelde maatregelen worden dienovereenkomstig aangepast.
Voor elke bedrijfstak en deeltak wordt de benchmark in principe eerder berekend op basis van het product dan op basis van de inputs, teneinde te zorgen voor een zo groot mogelijke reductie van de broeikasgasemissies en een zo groot mogelijke energiebezuiniging in het hele productieproces van de betrokken bedrijfstak of deeltak. Om verdere stimulansen te bieden voor het verminderen van broeikasgasemissies en het verbeteren van de energie-efficiëntie, en om te zorgen voor een gelijk speelveld tussen installaties die nieuwe technologieën gebruiken die de broeikasgasemissies geheel tenietdoen of gedeeltelijk verminderen en installaties die bestaande technologieën gebruiken, worden de voor de hele Unie vastgestelde ex ante benchmarks voor de toepassing ervan in de periode van 2026 tot en met 2030, met het oog op een mogelijke wijziging van de definities en systeemgrenzen van bestaande productbenchmarks geëvalueerd, waarbij het potentieel voor circulair gebruik van materialen en de onafhankelijkheid van de benchmarks van de grondstof en het soort productieproces ingeval de productieprocessen hetzelfde doel hebben, als leidende beginselen worden gezien. De Commissie streeft ernaar de uitvoeringshandelingen zo spoedig mogelijk en voor aanvang van de periode 2026–2030 vast te stellen teneinde de herziene benchmarkwaarden voor kosteloze toewijzing te bepalen overeenkomstig lid 2, derde alinea.
Bij het bepalen van de grondslagen voor het vaststellen van ex ante benchmarks in afzonderlijke bedrijfstakken en deeltakken, raadpleegt de Commissie de relevante belanghebbenden, met inbegrip van de betrokken bedrijfstakken en deeltakken.
De Commissie toetst, zodra de Unie haar goedkeuring heeft gehecht aan een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die verplichte reducties van de emissies van broeikasgassen oplegt die vergelijkbaar zijn met die van de Unie, deze maatregelen om ervoor te zorgen dat kosteloze toewijzing alleen plaatsvindt wanneer deze in het licht van die overeenkomst volledig gerechtvaardigd is.
1 bis.
Onder voorbehoud van de toepassing van Verordening (EU) 2023/956 wordt geen kosteloze toewijzing verstrekt voor de productie van de in bijlage I bij die verordening vermelde goederen.
In afwijking van de eerste alinea van dit lid profiteert de productie van in bijlage I bij die verordening genoemde goederen voor de eerste toepassingsjaren van Verordening (EU) 2023/956 van verminderde hoeveelheden kosteloos toegewezen emissierechten. Er moet een factor (CBAM-factor) worden toegepast waarmee de kosteloze toewijzing voor de productie van die goederen wordt verminderd. De CBAM-factor is gelijk aan 100 % tijdens de periode tussen de inwerkingtreding van die verordening en eind 2025, en is, met inachtneming van de toepassing van de bepalingen als bedoeld in artikel 36, lid 2, punt b), van die verordening, in 2026 gelijk aan 97,5 %, in 2027 aan 95 %, in 2028 aan 90 %, in 2029 aan 77,5 %, in 2030 aan 51,5 %, in 2031 aan 39 %, in 2032 aan 26,5 % en in 2033 aan 14 %. Vanaf 2034 is geen CBAM-factor van toepassing.
De vermindering van de kosteloze toewijzing wordt jaarlijks berekend als het gemiddelde aandeel van de vraag naar kosteloze toewijzing voor de productie van de in bijlage I bij Verordening (EU) 2023/956 vermelde goederen, vergeleken met de berekende totale vraag naar kosteloze toewijzing voor alle installaties, voor de relevante periode als bedoeld in artikel 11, lid 1, van deze richtlijn. De CBAM-factor wordt toegepast bij die berekening.
Emissierechten die het resultaat zijn van de vermindering van de kosteloze toewijzing, worden beschikbaar gesteld om innovatie te ondersteunen overeenkomstig lid 8.
Uiterlijk op 31 december 2024 beoordeelt de Commissie als onderdeel van haar jaarverslag aan het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 10, lid 5, van deze richtlijn om de twee jaar het risico op koolstoflekkage voor goederen die onder CBAM vallen en in de Unie worden geproduceerd voor uitvoer naar derde landen die geen EU-ETS of een vergelijkbaar koolstofbeprijzingsmechanisme toepassen. Het verslag bevat met name een beoordeling van het risico op koolstoflekkage in sectoren waarop CBAM van toepassing zal zijn, in het bijzonder de rol en het versnelde gebruik van waterstof, en de ontwikkelingen met betrekking tot handelsstromen en de ingebedde emissies van goederen die door die sectoren op de wereldmarkt worden geproduceerd. Wanneer in het verslag wordt geconcludeerd dat er een CO2-weglekrisico bestaat voor goederen die in de Unie worden geproduceerd voor uitvoer naar derde landen die het EU-ETS, noch een gelijkwaardig koolstofbeprijzingsmechanisme toepassen, dient de Commissie in voorkomend geval een wetgevingsvoorstel in om dat CO2-weglekrisico aan te pakken op een wijze die in overeenstemming is met de regels van de Wereldhandelsorganisatie, met inbegrip van artikel XX van de General Agreement on Tariffs and Trade 1994, en die rekening houdt met het koolstofvrij maken van installaties in de Unie.
2.
Bij de vaststellingen van de beginselen voor de bepaling van ex ante benchmarks in afzonderlijke bedrijfstakken of deeltakken wordt uitgegaan van de gemiddelde emissieprestaties van de 10 % meest efficiënte installaties in een bedrijfstak of deeltak in de Unie gedurende de periode 2007–2008. De Commissie raadpleegt de relevante belanghebbenden, met inbegrip van de betrokken bedrijfstakken en deeltakken.
De overeenkomstig de artikelen 14 en 15 vastgestelde handelingen zorgen voor geharmoniseerde voorschriften inzake bewaking, rapportage en verificatie van productiegerelateerde broeikasgasemissies, met het oog op de vaststelling van de ex ante benchmarks.
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om de herziene benchmarkwaarden voor kosteloze toewijzingen te bepalen. Die handelingen zijn in overeenstemming met de uit hoofde van lid 1 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen en voldoen aan de volgende elementen:
- a)
Voor de periode van 2021 tot en met 2025 worden de benchmarkwaarden bepaald op basis van de uit hoofde van artikel 11 ingediende informatie voor de jaren 2016 en 2017. Op grond van een vergelijking van die benchmarkwaarden met de benchmarkwaarden van het op 27 april 2011 vastgestelde Besluit 2011/278/EU van de Commissie (2) bepaalt de Commissie voor elke benchmark het jaarlijkse verminderingspercentage en past zij dat toe op de benchmarkwaarden voor de periode van 2013 tot 2020, voor elk jaar tussen 2008 en 2023, om de benchmarkwaarden voor de periode van 2021 tot 2025 te bepalen.
- b)
Indien het jaarlijkse verminderingspercentage hoger is dan 1,6 % of lager dan 0,2 %, zijn de benchmarkwaarden voor de periode van 2021 tot 2025 de benchmarkwaarden die van toepassing zijn in de periode van 2013 tot 2020, verminderd met een van beide percentages, naargelang welke van deze beide percentages relevant is, voor elk jaar tussen 2008 en 2023.
- c)
Voor de periode van 2026 tot 2030 worden de benchmarkwaarden op dezelfde manier als in de punten a) en d) van deze alinea bepaald, rekening houdend met punt e) van deze alinea, op basis van uit hoofde van artikel 11 ingediende informatie voor de jaren 2021 en 2022 en op basis van de toepassing van het jaarlijkse verminderingspercentage dat van toepassing is voor elk jaar tussen 2008 en 2028.
- d)
Indien het jaarlijkse verminderingspercentage hoger is dan 2,5 % of lager dan 0,3 %, zijn de benchmarkwaarden voor de periode van 2026 tot 2030 de benchmarkwaarden die van toepassing zijn in de periode van 2013 tot 2020, verminderd met een van beide percentages, naargelang welke van deze beide percentages relevant is, voor elk jaar tussen 2008 en 2028.
- e)
Voor de periode van 2026 tot en met 2030 heeft de wijziging van de definities van de benchmarks en de systeemgrenzen die op grond van lid 1, achtste alinea, van toepassing is, geen gevolgen voor het jaarlijkse verminderingspercentage voor de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer.
In afwijking hiervan worden de benchmarkwaarden voor aromaten en syngas met hetzelfde percentage als de benchmarks voor raffinaderijen aangepast om gelijke concurrentievoorwaarden voor de producenten van die producten te handhaven.
De in de derde alinea bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Ter bevordering van de efficiënte terugwinning van energie uit afgassen, wordt de benchmarkwaarde voor vloeibaar ruwijzer, die voornamelijk betrekking heeft op afgassen, gedurende de in punt b) van de derde alinea vermelde periode jaarlijks verlaagd met 0,2 %.
3.
Vervallen.
4.
Vervallen.
5.
Met het oog op de naleving van het in artikel 10 vastgestelde te veilen aandeel worden voor elk jaar waarin de som van de kosteloze toewijzingen de maximumhoeveelheid die het te veilen aandeel respecteert, niet bereikt, de resterende emissierechten tot aan de maximumhoeveelheid gebruikt ter voorkoming of beperking van de vermindering van de kosteloze toewijzingen om het te veilen aandeel in latere jaren te respecteren. Wanneer de maximumhoeveelheid echter is bereikt, worden de kosteloze toewijzingen dienovereenkomstig aangepast. Elke aanpassing wordt op eenvormige wijze toegepast. Installaties waarvan het broeikasgasemissieniveau lager is dan het gemiddelde van de 10 % meest efficiënte installaties in een sector of subsector in de Unie voor de relevante benchmarks in een jaar waarin de aanpassing van toepassing is, worden echter van die aanpassing vrijgesteld.
5 bis.
In afwijking van lid 5 wordt een extra hoeveelheid van ten hoogste 3 % van de totale hoeveelheid aan rechten voor zover nodig gebruikt ter verhoging van de maximumhoeveelheid die beschikbaar is op grond van lid 5.
5 ter.
Indien minder dan 3 % van de totale hoeveelheid aan rechten nodig is ter verhoging van de maximumhoeveelheid die beschikbaar is op grond van lid 5:
- —
worden maximaal 50 miljoen emissierechten gebruikt voor een verhoging van de hoeveelheid emissierechten die beschikbaar is ter ondersteuning van innovatie overeenkomstig artikel 10 bis, lid 8; en
- —
wordt een maximum van 0,5 % van de totale hoeveelheid emissierechten gebruikt voor een verhoging van de hoeveelheid emissierechten die beschikbaar is voor de modernisering van de energiesystemen van bepaalde lidstaten overeenkomstig artikel 10 quinquies.
6.
Lidstaten zouden ten behoeve van bedrijfstakken of deeltakken die aan een reëel koolstofweglekrisico zijn blootgesteld als gevolg van aanzienlijke indirecte kosten die werkelijk zijn opgelopen door in de elektriciteitsprijzen doorgerekende broeikasgasemissiekosten, financiële maatregelen overeenkomstig de tweede en de vierde alinea van dit lid moeten vaststellen, mits die financiële maatregelen stroken met de regels inzake staatssteun en met name geen ongegronde verstoringen van de mededinging op de interne markt veroorzaken. De vastgestelde financiële maatregelen zouden geen compensatie mogen bieden voor indirecte kosten die worden gedekt door kosteloze toewijzing overeenkomstig de op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde benchmarks. Wanneer een lidstaat een bedrag uitgeeft dat hoger is dan het equivalent van 25 % van de in artikel 10, lid 3, bedoelde veilingopbrengsten voor het jaar waarin de indirecte kosten zijn gemaakt, geeft de lidstaat de redenen voor de overschrijding van dat bedrag op.
De lidstaten streven er tevens naar niet meer dan 25 % van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten te gebruiken voor de in de eerste alinea bedoelde financiële maatregelen. Binnen drie maanden na het einde van elk jaar publiceren de lidstaten die dergelijke financiële maatregelen hebben getroffen, het totaalbedrag aan compensatie dat is verstrekt per begunstigde bedrijfstak en deeltak, in een eenvoudig toegankelijke vorm. Vanaf 2018 publiceert een lidstaat in elk jaar waarin hij meer dan 25 % van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten voor dergelijke doeleinden gebruikt, een verslag met de redenen voor de overschrijding van dat percentage. Het verslag bevat relevante informatie over de elektriciteitsprijzen voor grote industriële afnemers die van deze financiële maatregelen gebruik mogen maken, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de vereisten inzake de bescherming van vertrouwelijke informatie. Het verslag bevat ook informatie over de vraag of er voldoende aandacht is besteed aan andere maatregelen om de indirecte koolstofkosten op middellange tot lange termijn duurzaam te verlagen.
In het in artikel 10, lid 5, voorziene verslag neemt de Commissie onder meer een beoordeling van de gevolgen van dergelijke financiële maatregelen op de interne markt op en beveelt zij in voorkomend geval eventueel op grond van die beoordeling noodzakelijke maatregelen aan.
Deze maatregelen moeten zorgen voor een passende bescherming tegen het risico op koolstofweglek op basis van ex ante benchmarks voor de indirecte CO2-emissies per geproduceerde eenheid. Deze ex ante benchmarks worden voor een gegeven bedrijfstak of deeltak berekend als het product van het elektriciteitsverbruik per geproduceerde eenheid overeenkomend met de meest efficiënte beschikbare technologieën en de CO2-emissies van de Europese elektriciteitsproductiemix in kwestie.
7.
Emissierechten uit de in lid 5 van dit artikel bedoelde maximale hoeveelheid die uiterlijk in 2020 niet kosteloos zijn toegewezen, worden voor nieuwkomers gereserveerd, samen met 200 miljoen rechten die op grond van artikel 1, lid 3, van Besluit (EU) 2015/1814 in de marktstabiliteitsreserve zijn ondergebracht. Van de gereserveerde emissierechten worden er aan het eind van de periode van 2021 tot 2030 tot 200 miljoen teruggestort in de marktstabiliteitsreserve, indien zij niet voor die periode zijn toegewezen.
Vanaf 2021 worden emissierechten die, op grond van de leden 19, 20 en 22, niet aan installaties zijn toegewezen, toegevoegd aan de hoeveelheid van overeenkomstig de eerste zin van de eerste alinea van dit lid gereserveerde emissierechten.
De toewijzingen worden aangepast met de in artikel 9 bedoelde lineaire factor.
Voor elektriciteitsopwekking door nieuwkomers wordt geen kosteloze toewijzing gegeven.
8.
345 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders kosteloos zou kunnen worden toegewezen uit hoofde van dit artikel, en 80 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders zou kunnen worden geveild uit hoofde van artikel 10, alsook de emissierechten die het resultaat zijn van de in lid 1 bis van dit artikel bedoelde vermindering van de kosteloze toewijzing, worden ter beschikking gesteld van een fonds (het ‘innovatiefonds’) met als doel de innovatie in koolstofarme en koolstofvrije technieken, processen en technologieën die aanzienlijk bijdragen tot het koolstofvrij maken van de onder deze richtlijn vallende sectoren, te ondersteunen en bij te dragen tot de doelstellingen om alle verontreiniging tot nul terug te brengen en circulariteit te verwezenlijken, met inbegrip van projecten om dergelijke technieken, processen en technologieën op te schalen met het oog op een brede uitrol ervan in de hele Unie. Dergelijke projecten hebben een aanzienlijk potentieel om broeikasgasemissies terug te dringen en dragen bij tot besparingen op energie en hulpbronnen in overeenstemming met de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030.
De Commissie stelt vervroegd middelen uit het innovatiefonds ter beschikking om ervoor te zorgen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn om innovatie te bevorderen, ook voor opschaling.
Emissierechten die wegens stopzetting van de activiteiten niet aan vliegtuigexploitanten worden verleend en die niet nodig zijn om een tekort aan ingeleverde emissierechten door die exploitanten te dekken, worden ook voor innovatiesteun als bedoeld in de eerste alinea gebruikt.
Bovendien worden 5 miljoen emissierechten van de in artikel 3 quater, leden 5 en 7, bedoelde hoeveelheid met betrekking tot luchtvaarttoewijzingen voor 2026 beschikbaar gesteld voor innovatieondersteuning als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.
Daarenboven worden 50 miljoen niet-toegewezen emissierechten uit de marktstabiliteitsreserve aangewend ter aanvulling van eventuele resterende opbrengsten uit de 300 miljoen emissierechten die uit hoofde van Besluit 2010/670/EU van de Commissie (3) in de periode van 2013 tot 2020 beschikbaar zijn, en te zijner tijd gebruikt ter ondersteuning van innovatie als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.
Het innovatiefonds bevat de sectoren die in de bijlagen I en III zijn opgenomen alsmede producten en processen ter vervanging van koolstofintensieve producten en processen die in de in bijlage I opgenomen sectoren worden geproduceerd respectievelijk gebruikt, met inbegrip van innovatieve projecten voor technologieën voor hernieuwbare energie en energieopslag en milieuveilige koolstofafvang en -benutting (carbon capture and utilisation, CCU), die in belangrijke mate bijdraagt tot het beperken van klimaatverandering, met name met betrekking tot onvermijdelijke emissies van industriële processen en is bedoeld om het opzetten en exploiteren van projecten betreffende het milieutechnisch veilig afvangen, vervoeren en geologisch opslaan (CCS) van CO2, met name voor onvermijdelijke emissies van industriële processen, en het rechtstreeks uit de atmosfeer halen van CO2 met veilige, duurzame en permanente opslag (DACS), te stimuleren op geografisch gezien evenwichtig gespreide locaties. Het innovatiefonds kan ook baanbrekende innovatieve technologieën en infrastructuur ondersteunen, met inbegrip van de productie van koolstofarme en koolstofvrije brandstoffen om de maritieme, lucht-, spoor- en wegvervoersector koolstofvrij te maken, met inbegrip van collectieve vormen van vervoer zoals openbaar vervoer en touringcardiensten.
Voor de luchtvaart kan het ook elektrificatie en maatregelen ter beperking van de algemene klimaateffecten ervan ondersteunen.
De Commissie zal bijzondere aandacht besteden aan projecten in sectoren die onder Verordening (EU) 2023/956 vallen om innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën, CCU, CCS, hernieuwbare energie en energieopslag te ondersteunen op een manier die bijdraagt aan het beperken van de klimaatverandering met als doel in de periode 2021–2030 projecten in die sectoren een aanzienlijk deel van het equivalent in financiële waarde van de in lid 1 bis, vierde alinea, van dit artikel genoemde emissierechten toe te kennen. Voorts kan de Commissie, vóór 2027, oproepen tot het indienen van voorstellen uitschrijven voor de sectoren die onder die verordening vallen.
De Commissie besteedt ook bijzondere aandacht aan projecten die bijdragen tot het koolstofvrij maken van de maritieme sector en neemt waar passend onderwerpen met betrekking daartoe op in de oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van het innovatiefonds, onder meer met betrekking tot het elektrificeren van het maritiem vervoer, het aanpakken van het volledige klimaateffect ervan, met inbegrip van de emissies van zwarte koolstof. In dergelijke oproepen voor het indienen van voorstellen wordt in de criteria die worden gebruikt voor de selectie van projecten ook in het bijzonder rekening gehouden met het potentieel van projecten en investeringen om tevens de bescherming van de biodiversiteit te verbeteren en de geluidshinder en watervervuiling te verminderen.
Het innovatiefonds kan overeenkomstig lid 8 bis projecten ondersteunen door middel van openbare inschrijvingen, zoals CD's, CCD's of contracten met vaste premies ter ondersteuning van decarbonisatietechnologieën waarvoor de koolstofprijs mogelijk geen voldoende stimulans is.
De Commissie streeft naar synergieën tussen het innovatiefonds en Horizon Europa, met name met betrekking tot Europese partnerschappen, en streeft in voorkomend geval naar synergieën tussen het innovatiefonds en andere programma's van de Unie.
Projecten op het grondgebied van alle lidstaten, ook kleinschalige en middelgrote projecten, komen in aanmerking en, voor maritieme activiteiten, komen projecten met een duidelijke meerwaarde voor de Unie in aanmerking. De technologieën die worden gesteund, zijn innovatief en zijn zonder ondersteuning nog niet op vergelijkbare schaal commercieel levensvatbaar, maar vormen baanbrekende oplossingen of zijn voldoende ontwikkeld voor toepassing op precommerciële schaal.
De Commissie zorgt ervoor dat de voor het innovatiefonds bestemde emissierechten overeenkomstig de beginselen en modaliteiten bedoeld in artikel 10, lid 4, van deze richtlijn worden geveild. De veilingopbrengsten worden aangemerkt als externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (4). Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen jaartranches worden verdeeld.
De Commissie verleent op verzoek technische bijstand aan lidstaten met een geringe effectieve deelname in projecten uit hoofde van het innovatiefonds zodat de verzoekende lidstaat beter in staat is om indieners van projectvoorstellen op hun grondgebied te ondersteunen bij het indienen van aanvragen voor financiering uit het innovatiefonds, teneinde een grotere effectieve geografische deelname aan het innovatiefonds tot stand te brengen en de algemene kwaliteit van ingediende projecten te verbeteren. De Commissie streeft bij de financiering uit het innovatiefonds een effectief geografisch evenwicht binnen de Unie na, waarbij de kwaliteit centraal staat, en zorgt voor uitgebreide bewaking van de voortgang en passende follow-up in dat verband.
Indien de aanvragers, nadat de uiterste datum voor het indienen van voorstellen is verstreken, hiermee akkoord gaan, stelt de Commissie de lidstaten in kennis van de financieringsaanvragen voor projecten op hun grondgebied en verstrekt zij hun gedetailleerde informatie over die aanvragen zodat de lidstaten hun steun aan projecten beter kunnen coördineren. Daarnaast stelt de Commissie de lidstaten voorafgaand aan de toekenning van de steun in kennis van de lijst van voorgeselecteerde projecten.
Projecten worden geselecteerd door middel van een transparante selectieprocedure, op technologieneutrale wijze, in overeenstemming met de doelstellingen van het innovatiefonds zoals uiteengezet in de eerste alinea van dit lid en op basis van objectieve en transparante criteria, rekening houdend met de mate waarin projecten een aanzienlijke bijdrage leveren aan de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie en tegelijkertijd bijdragen aan de doelstellingen om alle verontreiniging tot nul terug te brengen en circulariteit te verwezenlijken overeenkomstig de eerste alinea van dit lid, en, in voorkomend geval, de mate waarin projecten bijdragen tot het behalen van emissiereducties ruim onder de in lid 2 bedoelde benchmarks. Projecten hebben het potentieel om op ruime schaal te worden toegepast of om de kosten van de overgang naar een klimaatneutrale economie in de betrokken sectoren aanzienlijk te verlagen. Er wordt prioriteit gegeven aan innovatieve technologieën en processen die meerdere milieueffecten aanpakken. Projecten op het gebied van CCU leveren een nettoreductie van emissies op en zorgen ervoor dat CO2 wordt vermeden of permanent wordt opgeslagen. In het geval van subsidies die via oproepen tot het indienen van voorstellen worden toegekend, mag tot 60 % van de relevante kosten van de projecten worden gesubsidieerd, waarvan tot 40 % niet afhankelijk hoeft te zijn van geverifieerde vermijding van broeikasgasemissies, op voorwaarde dat vooraf bepaalde mijlpalen, rekening houdend met de ingezette technologie, worden bereikt. In het geval van steun die wordt verleend via openbare inschrijvingen en in het geval van steun voor technische bijstand, kan tot 100 % van de projectkosten worden ondersteund. Bij de criteria voor de selectie van projecten wordt rekening gehouden met het potentieel voor emissiereducties in meerdere sectoren die door gecombineerde projecten wordt geboden, ook op nabijgelegen gebieden.
Door het innovatiefonds gefinancierde projecten zijn verplicht kennis te delen met andere relevante projecten en met in de Unie gevestigde onderzoekers die een rechtmatig belang hebben. De voorwaarden voor het delen van kennis worden door de Commissie in oproepen tot het indienen van voorstellen beschreven.
De oproepen tot het indienen van voorstellen zijn open en transparant. Bij de voorbereiding van de oproepen tot het indienen van voorstellen streeft de Commissie ernaar ervoor te zorgen dat alle sectoren naar behoren aan bod komen. De Commissie neemt maatregelen om ervoor te zorgen dat op zo grote mogelijke schaal bekendheid wordt gegeven aan de oproepen, vooral onder kleine en middelgrote ondernemingen.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn met voorschriften voor de werking van het innovatiefonds, ook wat betreft de selectieprocedure en -criteria, en de in aanmerking komende sectoren en de technologische vereisten voor de verschillende soorten steun.
Voor geen enkel project zal de steun uit hoofde van het in dit lid bepaalde mechanisme meer dan 15 % bedragen van de totale hoeveelheid voor dit doel beschikbare emissierechten. Deze emissierechten worden meegerekend bij de toepassing van lid 7.
Uiterlijk op 31 december 2023 en vervolgens elk jaar brengt de Commissie aan het in artikel 22 bis, lid 1, van deze richtlijn bedoelde Comité klimaatverandering verslag uit over de uitvoering van het innovatiefonds, met een analyse van de projecten die financiering hebben ontvangen, per sector en per lidstaat, en van de verwachte bijdrage van die projecten aan de doelstelling van klimaatneutraliteit in de Unie als vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119. De Commissie verzendt het verslag ook aan het Europees Parlement en de Raad en maakt het openbaar.
8 bis.
Voor CD's en CCD's die na afloop van een mechanisme voor openbare inschrijving worden toegekend, wordt voorzien in passende dekking door vastleggingen in de begroting die voortvloeien uit de opbrengsten van emissierechtenveilingen die in het kader van het innovatiefonds beschikbaar zijn, en kunnen die begrotingsvastleggingen over meerdere jaren in jaartranches worden verdeeld. Voor de eerste twee ronden van het mechanisme voor openbare inschrijving wordt de dekking van de financiële aansprakelijkheid met betrekking tot CD's en CCD's volledig gewaarborgd met kredieten die voortvloeien uit de opbrengsten van emissierechtenveilingen die uit hoofde van lid 8 aan het innovatiefonds zijn toegewezen.
Op basis van een kwalitatieve en kwantitatieve beoordeling door de Commissie van de financiële risico's die voortvloeien uit de uitvoering van CD's en CCD's, die moet worden verricht na de afsluiting van de eerste twee ronden van het mechanisme voor openbare inschrijving en vervolgens telkens wanneer dat nodig is, overeenkomstig het voorzichtigheidsbeginsel, op basis waarvan activa en winsten niet mogen worden overschat en passiva en verliezen niet mogen worden onderschat, kan de Commissie, overeenkomstig de in de achtste alinea bedoelde bevoegdheid, besluiten om slechts een deel van de financiële verplichting in verband met CD's en CCD's door middel van de eerste alinea bedoelde middelen te dekken en het resterende deel via andere middelen. De Commissie streeft ernaar het gebruik van andere dekkingsmiddelen te beperken.
Indien de beoordeling leidt tot de conclusie dat andere dekkingsmiddelen nodig zijn om het volledige potentieel van de CD's en CCD's te verwezenlijken, streeft de Commissie naar een evenwichtige mix van andere dekkingsmiddelen. In afwijking van artikel 210, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 bepaalt de Commissie de omvang van het gebruik van andere dekkingsmiddelen krachtens de in de achtste alinea van dit lid bedoelde gedelegeerde handeling.
De resterende financiële verplichting wordt voldoende gedekt, rekening houdend met de beginselen van titel X van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en indien nodig aangepast aan de specifieke kenmerken van CD's en CCD's, in afwijking van artikel 209, lid 2, punten d) en h), artikel 210, lid 1, artikel 211, leden 1, 2), 4) en 6), de artikelen 212, 213 en 214, artikel 218, lid 1, en artikel 219, leden 3 en 6), van die verordening. In voorkomend geval worden andere dekkingsmiddelen, het voorzieningspercentage en de nodige afwijkingen vastgelegd in een gedelegeerde handeling als bedoeld in de achtste alinea van dit lid.
De Commissie gebruikt niet meer dan 30 % van de opbrengsten uit de emissierechtenveilingen die op grond van lid 8 aan het innovatiefonds zijn toegewezen voor voorzieningen voor CD's en CCD's.
Het voorzieningspercentage bedraagt niet minder dan 50 % van de totale financiële aansprakelijkheid ten laste van de begroting van de Unie voor CD's en CCD's. Bij de vaststelling van het voorzieningspercentage houdt de Commissie rekening met elementen die de financiële risico's voor de begroting van de Unie kunnen verminderen, boven op de in het innovatiefonds beschikbare kredieten, zoals het mogelijk delen van aansprakelijkheid met de lidstaten op vrijwillige basis of een mogelijk herverzekeringsmechanisme van de particuliere sector. De Commissie evalueert het voorzieningspercentage ten minste om de drie jaar vanaf de datum van toepassing van de gedelegeerde handeling waarin het voor het eerst wordt vastgesteld.
Om speculatieve inschrijvingen te voorkomen, kan de toegang tot openbare inschrijvingen afhankelijk worden gesteld van een door de indieners te betalen waarborg, die verbeurd zal worden verklaard wanneer het contract niet wordt nageleefd. Dergelijke verbeurde waarborgen zullen worden gebruikt voor het innovatiefonds als externe bestemmingsontvangsten op grond van artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. Elke bijdrage die een begunstigde aan de toewijzende autoriteit betaalt overeenkomstig de voorwaarden van het CD of CCD in gevallen waarin de referentieprijs hoger is dan de uitoefenprijs (‘terugvloeiende middelen’), wordt gebruikt voor het innovatiefonds als externe bestemmingsontvangsten op grond van artikel 21, lid 5, van die verordening.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 van deze richtlijn gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn teneinde te voorzien in eventuele andere dekkingsmiddelen en die te specificeren, alsook in voorkomend geval in het voorzieningspercentage en de noodzakelijke aanvullende afwijkingen van titel X van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, zoals bepaald in de vierde alinea van dit lid, en daarnaast de regels voor de werking van het mechanisme voor openbare inschrijving vast te leggen, met name met betrekking tot waarborgen en terugvloeiende middelen.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de vijfde alinea van dit lid te wijzigen door de in die alinea bedoelde limiet van 30 % te verhogen met niet meer dan in totaal 20 procentpunten indien dat nodig is om te voldoen aan een vraag naar CD's en CCD's, rekening houdend met de ervaring in de eerste ronde van het mechanisme voor openbare inschrijving en met de noodzaak om bij de steun uit het innovatiefonds een passend evenwicht te vinden tussen subsidies en dergelijke contracten.
De financiële steun uit het investeringsfonds is evenredig met de in dit artikel uiteengezette beleidsdoelstellingen en mag niet leiden tot buitensporige verstoringen van de interne markt. Hiertoe wordt alleen steun verstrekt ter dekking van extra kosten of investeringsrisico's die beleggers onder normale marktvoorwaarden niet kunnen dragen.
8 ter.
40 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders kosteloos zou kunnen worden toegewezen uit hoofde van dit artikel, en 10 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders zou kunnen worden geveild uit hoofde van artikel 10 van deze richtlijn kunnen worden toegewezen aan het Sociaal Klimaatfonds dat is opgericht bij Verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad (5). De Commissie zorgt ervoor dat de voor het Sociaal Klimaatfonds bestemde emissierechten in 2025 worden geveild overeenkomstig de beginselen en bepalingen bedoeld in artikel 10, lid 4, van deze richtlijn en de krachtens dat artikel vastgestelde gedelegeerde handeling. De opbrengsten uit die veiling vormen externe bestemmingsontvangsten in overeenstemming met artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, en worden gebruikt in overeenstemming met de regels die van toepassing zijn op het Sociaal Klimaatfonds.
9.
Griekenland, waarvan het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen in 2014 minder dan 60 % van het EU-gemiddelde bedroeg, kan vóór de toepassing van lid 7 van dit artikel aanspraak maken op ten hoogste 25 miljoen emissierechten uit de in lid 5 van dit artikel bedoelde maximumhoeveelheid die niet kosteloos worden toegewezen uiterlijk op 31 december 2020, om het koolstofvrij maken van de elektriciteitsvoorziening van eilanden op zijn grondgebied voor ten hoogste 60 % mede te financieren. Het bepaalde in artikel 10 quinquies, lid 3, is van overeenkomstige toepassing op deze emissierechten. Op emissierechten kan aanspraak worden gemaakt indien door beperkte toegang tot de internationale schuldenmarkten een project voor het koolstofvrij maken van de elektriciteitsproductie van de eilanden van Griekenland niet op een andere manier zou kunnen worden gerealiseerd, en indien de Europese Investeringsbank (EIB) bevestigt dat het project financieel haalbaar en sociaal-economisch voordelig is.
10.
Vervallen.
11.
Met inachtneming van artikel 10 ter is de hoeveelheid emissierechten die krachtens de leden 4 tot en met 7 van dit artikel in 2013 kosteloos wordt toegewezen, 80 % van de hoeveelheid die overeenkomstig de in lid 1 bedoelde maatregelen wordt vastgesteld. Vervolgens wordt de kosteloze toewijzing elk jaar met gelijke hoeveelheden verlaagd, zodat er in 2020 30 % kosteloze toewijzing is.
12.
Vervallen.
13.
Vervallen.
14.
Vervallen.
15.
Vervallen.
16.
Vervallen.
17.
Vervallen.
18.
Vervallen.
19.
Er wordt geen kosteloze toewijzing verstrekt aan een installatie waarvan de werking beëindigd is. Van installaties waarvoor de broeikasgasemissievergunning is verstreken of is ingetrokken en installaties die technisch gezien niet meer kunnen werken of in werking kunnen worden gesteld, wordt de werking geacht beëindigd te zijn.
20.
De hoeveelheid kosteloze toewijzingen voor installaties die, volgens een beoordeling op basis van een voortschrijdend gemiddelde van twee jaar, meer dan 15 % meer of minder in bedrijf zijn geweest vergeleken bij het niveau dat aanvankelijk werd gebruikt om de in artikel 11, lid 1, bedoelde relevante periode van kosteloze toewijzing te bepalen, wordt in voorkomend geval aangepast. Dergelijke aanpassingen worden uitgevoerd door de hoeveelheid overeenkomstig lid 7 van dit artikel gereserveerde emissierechten te verlagen of te verhogen.
21.
Met het oog op de doeltreffende, niet-discriminerende en eenvormige toepassing van de in lid 20 van dit artikel bedoelde aanpassingen en drempel kan de Commissie, ter voorkoming van onnodige administratieve lasten en van manipulatie of misbruik van aanpassingen aan de toewijzingen, uitvoeringshandelingen met de verdere regelingen voor de aanpassingen vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
22.
Indien correcties van op grond van artikel 11, lid 2, toegekende kosteloze toewijzingen nodig zijn, worden dergelijke correcties uitgevoerd met emissierechten uit de overeenkomstig lid 7 van dit artikel gereserveerde hoeveelheid emissierechten of door emissierechten aan deze gereserveerde hoeveelheid toe te voegen.
Voetnoten
Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 130 van 17.5.2011, blz. 1).
Besluit 2010/670/EU van de Commissie van 3 november 2010 tot vaststelling van criteria en maatregelen voor de financiering van commerciële demonstratieprojecten ter bevordering van de milieutechnisch veilige afvang en geologische opslag van CO2, alsook voor demonstratieprojecten ter bevordering van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie in het kader van het bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 290 van 6.11.2010, blz. 39).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).;
Verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot oprichting van een sociaal klimaatfonds en tot wijziging van verordening (EU) 2021/1060 (PB L 130 van 16.5.2023, blz. 1).