ABRvS, 26-04-2018, nr. 201801772/2/R6
ECLI:NL:RVS:2018:1410
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
26-04-2018
- Zaaknummer
201801772/2/R6
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:1410, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 26‑04‑2018; (Voorlopige voorziening)
Uitspraak 26‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Teylerspark" vastgesteld.
201801772/2/R6.
Datum uitspraak: 26 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Nieuwkoop,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Teylerspark" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.
[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 april 2018, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], bij monde van [verzoeker A], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door A. van Luijk en M.E.B. Beckfeld, zijn verschenen. Daarnaast is Woningstichting Nieuwkoop, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. Het plan maakt de bouw van 20 woningen ten zuiden van de kern Nieuwveen mogelijk. De woningen zullen worden ontwikkeld door Woningstichting Nieuwkoop en zijn bedoeld als sociale huurwoningen. Volgens de plantoelichting is in de gemeente een tekort aan sociale woningen ontstaan. Daarom wenst de raad te voorzien in extra sociale huurwoningen ten behoeve van de doorstroom van woningzoekenden, zodat de achtergebleven huurwoningen voor andere urgente woningzoekenden, zoals statushouders, beschikbaar komen. Het plangebied is een van de drie locaties die voor dit doel worden ontwikkeld.
3. [verzoeker A] en [verzoeker B] wonen aan het [locatie] in Nieuwveen. Zij hebben in zuidelijke richting momenteel nog vrij uitzicht. Dit vrije uitzicht was voor hen een belangrijke overweging om deze woning in mei 2015 te kopen. Zij hebben voorafgaand aan de koop informatie ingewonnen bij de gemeente over eventuele bouwplannen en deze zouden er op dat moment niet zijn geweest. Als gevolg van de bouw van deze 20 woningen zal het vrije uitzicht verdwijnen.
Integrale besluitvorming
4. [verzoeker A] en [verzoeker B] voeren aan dat het plan de bouw van 20 woningen betreft, terwijl het voornemen bestaat om uiteindelijk 60 woningen in dit gebied te bouwen. De voorbereidingsprocedures voor de bouw van de eerste 20 woningen en het zogenoemde ‘Teylerspark 2’ lopen ook door elkaar. Volgens [verzoeker A] en [verzoeker B] strekt een dergelijk fragmentarisch en diffuus ruimtelijk beleid niet ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
4.1. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de ontwikkeling een zodanige samenhang vertoont met een eventuele toekomstige uitbreiding van het aantal woningen dat de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan enkel in samenhang met die toekomstige uitbreiding had kunnen afwegen. De voorzieningenrechter volgt [verzoeker A] en [verzoeker B] dan ook niet in hun betoog dat het voorliggende plan voor de bouw van 20 woningen om deze reden niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Ladder voor duurzame verstedelijking
5. [verzoeker A] en van der Graa betogen dat het plan in strijd met de zogenoemde Ladder voor duurzame verstedelijking is vastgesteld. Zij wijzen op een nog onbebouwde locatie in het centrum van Nieuwveen die voldoende ruimte biedt voor de bouw van 20 woningen. Volgens hen bestaat er daarom geen noodzaak om buiten bestaand stedelijk gebied te bouwen.
5.1. De raad stelt dat het plan de bouw van de 20 extra woningen mogelijk maakt ten behoeve van doorstroming in de sociale huursector. Aldus komen er op verschillende plaatsen in de gemeente sociale huurwoningen beschikbaar, die betrokken kunnen worden door zowel reguliere woningzoekenden als door statushouders in wier huisvesting de gemeente dient te voorzien. Voor deze extra woningen is binnen bestaand stedelijk gebied van Nieuwveen geen ruimte. Voor de door [verzoeker A] en [verzoeker B] genoemde locatie in het centrum van Nieuwveen bestond reeds het voornemen om bebouwing met een woonzorgfunctie te ontwikkelen. Hoewel de omgevingsvergunningen hiervoor bij uitspraak van 5 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2487, door de Afdeling zijn vernietigd, zal voor de locatie een nieuw plan worden opgesteld en biedt deze locatie dus geen ruimte om de benodigde extra woningen te realiseren.
5.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad deugdelijk gemotiveerd dat de benodigde 20 extra woningen niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Nieuwveen kunnen worden gerealiseerd. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat binnen het bestaand stedelijk gebied geen geschikte locatie beschikbaar is waar de desbetreffende stedelijke ontwikkeling zou kunnen worden gerealiseerd.
De 20 Ke-contour
6. [verzoeker A] en [verzoeker B] voeren aan dat de gronden binnen de 20 Ke-contour van Schiphol en buiten bestaand stads- en dorpsgebied liggen, zodat het uitgangspunt is dat op deze gronden geen woningen gebouwd mogen worden. De raad heeft volgens hen ten onrechte gebruik gemaakt van een in de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland (hierna: Verordening) en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (hierna: Lib) opgenomen uitzondering op dit uitgangspunt. Deze uitzondering sluit aan bij het in 2003 door provinciale staten van de provincie Zuid-Holland vastgestelde Streekplan Zuid-Holland-Oost. [verzoeker A] en [verzoeker B] wijzen erop dat het plangebied weliswaar binnen de bebouwingscontouren van het in 2003 vastgestelde Streekplan ligt, maar dat deze bebouwingscontouren bij uitspraak van 8 december 2004 door de Afdeling zijn vernietigd en dat de vervolgens in 2006 gewijzigd vastgestelde bebouwingscontouren niet tevens het plangebied omvatten.
6.1. Artikel 2.1.11 (20 Ke-contour Schiphol), eerste lid (Woningbouw uitsluitend binnen bestaand stads- en dorpsgebied) van de Verordening luidt:
"Voor de gronden binnen de 20 Ke-contour, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 13 20 Ke-contour Schiphol’, kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe woningen, uitsluitend binnen het bestaand stads- en dorpsgebied."
Het tweede lid (Uitzonderingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied), aanhef en onder a, luidt:
"In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan in onderstaande gevallen voorzien in nieuwe woningen buiten bestaand stads- en dorpsgebied als het betreft: a. woningbouw binnen de voormalige bebouwingscontour van de streekplannen uit 2003, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 13 20 Ke-contour Schiphol’.
Blijkens kaart 13 bij de Verordening zijn de woningen voorzien binnen de voormalige bebouwingscontour als bedoeld in artikel 2.1.11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening.
6.2. Artikel 2.2.1d van het Lib luidt:
"1. Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 5 zijn aangewezen, zijn buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woningbouwlocaties toegestaan.
2. Voor de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 5 zijn aangewezen, motiveren gemeenten in de toelichting op het bestemmingsplan of in de onderbouwing van de omgevingsvergunning de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen."
Op de kaart in bijlage 3 bij het Lib zijn de gronden waarop de woningen zijn voorzien met nummer 5 aangewezen.
Artikel 2.2.1e, derde lid, van het Lib luidt:
"Onder bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 2.2.1d wordt eveneens begrepen de aan bestaand stedelijke gebied toegevoegde woningbouwmogelijkheden binnen de voormalige bebouwingscontour van de streekplannen Zuid-Holland-West van 19 februari 2003 en Zuid-Holland-Oost van 12 november 2003, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op «Kaart 13 20 Ke-contour Schiphol» bij de Verordening Ruimte 2016 van de provincie Zuid-Holland, en de in het streekplan Noord-Holland Zuid van 17 februari 2003 opgenomen verstedelijkingslocatie Hoofddorp Zuidrand."
6.3. De voorzieningenrechter volgt [verzoeker A] en [verzoeker B] niet in hun betoog dat de raad ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de uitzondering in artikel 2.1.11, onder a, van de Verordening. Daarvoor is van belang dat Kaart 13 bij de Verordening bepalend is bij de beantwoording van de vraag of op grond van artikel 2.1.11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening een uitzondering kan worden gemaakt voor de bouw van nieuwe woningen buiten bestaand stads- en dorpsgebied. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben er weliswaar op gewezen dat de bebouwingscontouren uit het Streekplan Zuid-Holland-Oost van 12 november 2003 door de Afdeling zijn vernietigd en in 2006 door provinciale staten gewijzigd zijn vastgesteld, maar de voorzieningenrechter verwacht niet dat de Afdeling in de hoofdzaak om deze reden Kaart 13 onrechtmatig zal achten.
Belangenafweging
7. [verzoeker A] en [verzoeker B] voeren aan dat de raad aan hun belangen onvoldoende gewicht heeft toegekend bij de vaststelling van dit plan. Zij wijzen erop zij in mei 2015 de woning hebben gekocht. Omdat het vrije uitzicht een belangrijke overweging was bij de keuze voor deze woning, hebben zij voorafgaand aan de koop bij de gemeente geïnformeerd naar bouwplannen op deze locatie. Die waren er op dat moment niet, zodat zij tot aankoop van de woning zijn overgegaan.
7.1. De raad stelt dat een groter gewicht is toegekend aan de belangen die zijn gemoeid met de realisatie van extra sociale huurwoningen in de kern Nieuwveen dan aan het belang van [verzoeker A] en [verzoeker B] bij behoud van het bestaande vrije uitzicht. Daarbij heeft de raad van belang geacht dat de nieuwe woningen op ten minste 40 meter van de woning van [verzoeker A] en [verzoeker B] zijn voorzien en dat het tussenliggend gebied met de bestemmingen "Groen" en "Water" is ingericht als grasveld met bomen.
7.2. De voorzieningenrechter overweegt dat de raad het belang van [verzoeker A] en [verzoeker B] bij behoud van het bestaande vrije uitzicht in zijn afweging heeft betrokken, maar in die afweging een groter gewicht heeft toegekend aan de belangen die zijn gemoeid met de bouw van nieuwe woningen. Deze afweging acht de voorzieningenrechter niet onredelijk, waarbij de voorzieningenrechter betrekt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling een recht op blijvend vrij uitzicht niet bestaat.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Helder w.g. Boer
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2018
745.