Zie: HR 19 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1812, r.o. 6.1 en HR 16 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1828 r.o. 6.2. Zie voorts HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5527, r.o. 2.3.
HR, 01-12-2020, nr. 19/03942
ECLI:NL:HR:2020:1910
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-12-2020
- Zaaknummer
19/03942
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1910, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑12‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:791
ECLI:NL:PHR:2020:791, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑09‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1910
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0383
Uitspraak 01‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Opzetheling gereedschap, horecakoelkast en 3 karts, art. 416.1.a Sr. Heeft verdachte wetenschap criminele herkomst ten tijde van voorhanden krijgen van goederen? Aangezien bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat verdachte “ten tijde van voorhanden krijgen” van in bewezenverklaring genoemde goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, niet z.m. kan worden afgeleid uit bewijsvoering, is bestreden uitspraak ontoereikend gemotiveerd. Daarbij neemt HR in aanmerking dat ‘s hofs overweging dat “zeker op het moment dat alle goederen op zijn erf waren neergezet” verdachte wist dat goederen door misdrijf waren verkregen, mogelijkheid openlaat dat verdachte die wetenschap nog niet had op het moment dat hij goederen van eerste levering voorhanden kreeg. Volgt gedeeltelijke vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 19/03941.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03942
Datum 1 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 augustus 2019, nummer 21-000350-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 bewezenverklaarde en de strafoplegging en tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel komt onder meer op tegen de bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde opzetheling, voor zover is bewezenverklaard dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 4 juni 2017 tot en met 6 juni 2017 te [plaats] , meerdere goederen, te weten gereedschap (waaronder een slijpmachine, accuboormachine en een gereedschapskar) en een horecakoelkast en 3 karts heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2. hij in de periode van 5 juni 2017 tot en met 6 juni 2017 te [plaats] , meerdere pallets (ongeveer 6) met werkkleding, waaronder werkschoenen (ongeveer 73 stuks), jassen (ongeveer 38 stuks), bodywarmers (ongeveer 10 stuks), broeken (ongeveer 40 stuks) en andere soorten werkkleding en een pompwagen heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
2.2.2
De bewezenverklaring onder 1 steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
(...)
Ten aanzien van feit 1 en 2:
1. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden agent van politie Oost-Nederland, gesloten op 6 juni 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 12 e.v.):
Op 6 juni 2017 omstreeks 11:39 uur las ik, verbalisant [verbalisant 1] , een melding. Daarin stond dat een heftruck, materialen had gelost tussen 00:15 en 02:00 uur, mogelijk afkomstig van diefstal. Bestuurder was [betrokkene 1] . Als pleegadres stond vermeld [a-straat] te [plaats] . Op [a-straat 1] in [plaats] staat ingeschreven: [betrokkene 2] . Door mijn werkzaamheden binnen het politieteam Epe is het mij bekend dat haar partner de volgende persoon betreft: [verdachte] . Tevens is het mij bekend dat [verdachte] zeer regelmatig verblijft in de caravan van [betrokkene 2] .
Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen zijn wij verbalisanten ter plaatse gegaan aan de [a-straat 1] in [plaats] . In het steegje tussen twee woonwagens zag ik, [verbalisant 1] , [verdachte] lopen. Ik gaf hem aan dat wij kwamen omdat wij een melding hadden ontvangen waarin stond dat er mogelijk goederen bij de woonwagen zouden staan die van diefstal afkomstig waren. Ik vroeg aan [verdachte] of wij in de tuin achter de woonwagen mochten kijken. Hij gaf daar zonder aarzeling aan dat wij de tuin mochten betreden.
Vervolgens liepen wij verbalisanten de tuin in en zagen, rechts achter het toiletgebouw, aan de achterzijde van de woonwagen een drietal race karts staan.
Aan de andere zijde van de woonwagen zagen wij een enorme hoeveelheid op pallets gestapelde bruine dozen. Toen wij dichterbij kwamen zagen wij dat in deze dozen onder andere nieuwe schoenendozen met daarin werkschoenen zaten. Tevens zagen wij dat er dozen met werkbroeken tussen zaten.
Wij deelden [verdachte] mede dat de drie race karts in beslag waren genomen. Tevens deelden wij [verdachte] mede dat de pallets met dozen met daarin werkkleding en schoenen ook in beslag waren genomen. Onder één van de pallets stond nog een rode palletwagen die ook in beslag werd genomen.
2. een aanvullend proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0600‑2017257764-21, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie Oost-Nederland, gesloten op 31 oktober 2017 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 31 oktober 2017 omstreeks 14.00 heb ik samen met verbalisant [verbalisant 4] verdachte [verdachte] te woord gestaan. Hij verklaarde het volgende:
Op een avond ergens in juni 2017, het was erg warm, kwam een jongen bij hem langs. Deze jongen vroeg hem of hij nog plek had om tijdelijk handel even te stallen want zijn eigen schuur zat vol. Deze jongen kwam wel vaker bij hem voor een bakkie koffie en handel. Hij heet [betrokkene 3] , roepnaam [betrokkene 3] . Verder weet hij niet.
De avond daarna, of mogelijk twee dagen daarna, kwam die jongen, samen met nog een jongen met een vrachtwagentje bij de woonwagen van [betrokkene 2] , waar verdachte [verdachte] verblijft. Die andere jongen komt uit [plaats] , is een zwager van [betrokkene 3] of zo. Hij zag dat de jongens de spullen uit het vrachtwagentje haalden. Hij zag dat het een aantal karts waren en nog wat spullen, zoals een pomp voor lucht en een pomp voor brandstof.
De jongens zijn de volgende dag met het vrachtwagentje in de richting van [plaats] gereden met de bedoeling om de handel op te halen. Volgens verdachte [verdachte] kregen de twee jongens pech met het vrachtwagentje langs het kanaal ter hoogte van de bandenhandel van [...] . Daar hebben ze het vrachtwagentje achter gelaten. Vervolgens zijn de twee jongens naar [plaats] gegaan en hebben daar een vrachtwagen gestolen.
Vervolgens zijn de twee jongens met die vrachtwagen naar zijn woonwagen in [plaats] gekomen. Er werden uit deze vrachtwagen diverse pallets met dozen geladen. Deze pallets werden op het vak van de wagen, waar [verdachte] woont, gestald.
Ten aanzien van feit 1:
3. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] , agent van politie Oost-Nederland, gesloten op 12 juli 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 15):
Op dinsdag 6 juni 2017, omstreeks 19.00 uur, bevond collega van politie Epe, [verbalisant 5] , zich op een woonwagenkamp gelegen aan de [a-straat 1] in [plaats] . Ik had [verbalisant 5] opdracht gegeven aanwezig te zijn bij het op vrachtwagens laden van een groot aantal inbeslaggenomen goederen dozen met kleding en schoeisel. Onder de inbeslaggenomen dozen bleken nog een gereedschapwagen en een compressor te staan.
4. een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 4] , opgemaakt door [verbalisant 6] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, gesloten op 5 juni 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 21 e.v.):
Ik ben eigenaar van een bedrijfsauto. Op zondag 4 juni 2017 omstreeks 22:00 uur heb ik de bedrijfsauto geparkeerd zien staan aan de [b-straat] te [plaats] op eigen terrein. Op maandag 05 juni 2017 omstreeks 09:30 uur zag ik dat de bedrijfsauto door onbekende(n) was weggenomen. Aan de gevel van mijn bedrijf is een camera bevestigd. Deze camera was in werking en stond gericht op de achterzijde van de bedrijfsauto. Na het bekijken van de camerabeelden kwam vast te staan dat de bedrijfsauto op zondag 4 juni 2017 omstreeks 22.30 uur is weggenomen.
Goederen in de bedrijfsauto: 3 karts, gereedschapskar merk Sonic, 2 accuboormachine merk Hitachi, horecakoelkast.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft op verzoek van twee mannen die hij slechts vaag kende en van wie hij geen contactgegevens heeft goederen op zijn erf gestald. Het ging om een zeer grote hoeveelheid goederen (deels hele pallets) die (gezamenlijk) een aanzienlijke waarde vertegenwoordigden. Van deze goederen, waaronder verschillende soorten werkkleding, gereedschap, een horecakoelkast, drie karts en een pompwagen, was verdachte verteld dat ze “voor de normale handel waren”. De goederen werden in twee leveringen op het erf van verdachte geplaatst. De eerste keer gebeurde dat ’s nachts en de tweede keer, zo heeft verdachte op 31 oktober 2017 (aanvullend) verklaard, geschiedde dat met een vrachtwagen waarvan verdachte wist dat deze kort ervoor in [plaats] was gestolen. Verdachte verklaart ondanks de hiervoor geschetste omstandigheden toestemming te hebben gegeven om de goederen bij hem te stallen en geen nadere vragen te hebben gesteld over de herkomst van de goederen.
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte, zeker op het moment dat alle goederen op zijn erf waren neergezet, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de goederen die op zijn erf zijn aangetroffen gestolen waren en in die zin wist dat deze van diefstal afkomstig waren. Het enkele feit dat verdachte naar eigen zeggen op enig moment heeft gevraagd of de handel wel eerlijk was, maakt dit oordeel - gelet op de overige omstandigheden - niet anders.”
2.3
Aangezien de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte “ten tijde van het voorhanden krijgen” van de in de bewezenverklaring genoemde goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering, is de bestreden uitspraak ontoereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de overweging van het hof, dat “zeker op het moment dat alle goederen op zijn erf waren neergezet” de verdachte wist dat de goederen door misdrijf waren verkregen, de mogelijkheid openlaat dat de verdachte die wetenschap nog niet had op het moment dat hij de goederen van de eerste levering, zoals bewezenverklaard onder 1, voorhanden kreeg.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt in zoverre.
2.5
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2020.
Conclusie 22‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Bewijsklachten opzetheling. Art. 416.1 Sr. Slagende klacht over het oordeel van het hof dat de verdachte ten tijde van de eerste levering van goederen reeds “wist” dat die goederen van misdrijf afkomstig waren. Strekt tot partiële vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/03942
Zitting 22 september 2020
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 12 augustus 2019 de verdachte wegens 1 en 2 telkens “opzetheling” veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
Er bestaat samenhang met de zaak 19/03941. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat twee deelklachten. Als ik het middel verbeterd lees, is de eerste deelklacht gericht tegen “de overweging/het oordeel van het hof, dat verdachte op verzoek van mannen die hij slechts vaag kende” goederen op zijn erf heeft gestald, omdat dit gelet op de bewijsvoering onbegrijpelijk is. De tweede deelklacht klaagt over de onder 1 bewezenverklaarde opzetheling, “aangezien verdachte volgens het hof kennelijk pas op het moment dat alle goederen op het erf waren gezet (dus pas na de tweede levering), willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die goederen van diefstal afkomstig waren”.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij in de periode van 4 juni 2017 tot en met 6 juni 2017 te [plaats] , meerdere goederen, te weten gereedschap (waaronder een slijpmachine, accuboormachine en een gereedschapskar) en een horecakoelkast en 3 karts heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij in de periode van 5 juni 2017 tot en met 6 juni 2017 te [plaats] , meerdere pallets (ongeveer 6) met werkkleding, waaronder werkschoenen (ongeveer 73 stuks), jassen (ongeveer 38 stuks), bodywarmers (ongeveer 10 stuks), broeken (ongeveer 40 stuks) en andere soorten werkkleding en een pompwagen heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de (10) bewijsmiddelen als genoemd in aanvulling op het arrest van 23 september 2019 (cursief en vetgedrukt in het origineel):
“Ten aanzien van feit 1 en 2:
1. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden agent van politie Oost-Nederland, gesloten op 6 juni 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 12 e.v.):
Op 6 juni 2017 omstreeks 11:39 uur las ik, verbalisant [verbalisant 1] , een melding. Daarin stond dat een heftruck, materialen had gelost tussen 00:15 en 02:00 uur, mogelijk afkomstig van diefstal. Bestuurder was [betrokkene 1] . Als pleegadres stond vermeld [a-straat] te [plaats] . Op [a-straat 1] in [plaats] staat ingeschreven: [betrokkene 2] . Door mijn werkzaamheden binnen het politieteam [plaats] is het mij bekend dat haar partner de volgende persoon betreft: [verdachte] . Tevens is het mij bekend dat [verdachte] zeer regelmatig verblijft in de caravan van [betrokkene 2] .
Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen zijn wij verbalisanten ter plaatse gegaan aan de [a-straat 1] in [plaats] . In het steegje tussen twee woonwagens zag ik, [verbalisant 1] , [verdachte] lopen. Ik gaf hem aan dat wij kwamen omdat wij een melding hadden ontvangen waarin stond dat er mogelijk goederen bij de woonwagen zouden staan die van diefstal afkomstig waren. Ik vroeg aan [verdachte] of wij in de tuin achter de woonwagen mochten kijken. Hij gaf daar zonder aarzeling aan dat wij de tuin mochten betreden.
Vervolgens liepen wij verbalisanten de tuin in en zagen, rechts achter het toiletgebouw, aan de achterzijde van de woonwagen een drietal race karts staan.
Aan de andere zijde van de woonwagen zagen wij een enorme hoeveelheid op pallets gestapelde bruine dozen. Toen wij dichterbij kwamen zagen wij dat in deze dozen onder andere nieuwe schoenendozen met daarin werkschoenen zaten. Tevens zagen wij dat er dozen met werkbroeken tussen zaten. Wij deelden [verdachte] mede dat de drie race karts in beslag waren genomen. Tevens deelden wij [verdachte] mede dat de pallets met dozen met daarin werkkleding en schoenen ook in beslag waren genomen. Onder één van de pallets stond nog een rode palletwagen die ook in beslag werd genomen.
2. een aanvullend proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0600-2017257764-21, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie Oost-Nederland, gesloten op 31 oktober 2017 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 31 oktober 2017 omstreeks 14.00 heb ik samen met verbalisant [verbalisant 4] verdachte [verdachte] te woord gestaan. Hij verklaarde het volgende:
Op een avond ergens in juni 2017, het was erg warm, kwam een jongen bij hem langs. Deze jongen vroeg hem of hij nog plek had om tijdelijk handel even te stallen want zijn eigen schuur zat vol. Deze jongen kwam wel vaker bij hem voor een bakkie koffie en handel. Hij heet [betrokkene 3] , roepnaam [betrokkene 3] . Verder weet hij niet.
De avond daarna, of mogelijk twee dagen daarna, kwam die jongen, samen met nog een jongen met een vrachtwagentje bij de woonwagen van [betrokkene 2] , waar verdachte [verdachte] verblijft. Die andere jongen komt uit [plaats] , is een zwager van [betrokkene 3] of zo. Hij zag dat de jongens de spullen uit het vrachtwagentje haalden. Hij zag dat het een aantal karts waren en nog wat spullen, zoals een pomp voor lucht en een pomp voor brandstof.
De jongens zijn de volgende dag met het vrachtwagentje in de richting van [plaats] gereden met de bedoeling om de handel op te halen. Volgens verdachte [verdachte] kregen de twee jongens pech met het vrachtwagentje langs het kanaal ter hoogte van de bandenhandel van [plaats] . Daar hebben ze het vrachtwagentje achter gelaten. Vervolgens zijn de twee jongens naar [plaats] gegaan en hebben daar een vrachtwagen gestolen.
Vervolgens zijn de twee jongens met die vrachtwagen naar zijn woonwagen in [plaats] gekomen. Er werden uit deze vrachtwagen diverse pallets met dozen geladen. Deze pallets werden op het vak van de wagen, waar [verdachte] woont, gestald.
Ten aanzien van feit 1:
3. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] , agent van politie Oost-Nederland, gesloten op 12 juli 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 15):
Op dinsdag 6 juni 2017, omstreeks 19.00 uur, bevond collega van politie [plaats] , [verbalisant 5] , zich op een woonwagenkamp gelegen aan de [a-straat 1] in [plaats] . Ik had [verbalisant 5] opdracht gegeven aanwezig te zijn bij het op vrachtwagens laden van een groot aantal inbeslaggenomen goederen dozen met kleding en schoeisel. Onder de inbeslaggenomen dozen bleken nog een gereedschapwagen en een compressor te staan.
4. een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 4], opgemaakt door [verbalisant 6] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, gesloten op 5 juni 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 21 e.v.):
Ik ben eigenaar van een bedrijfsauto. Op zondag 4 juni 2017 omstreeks 22:00 uur heb ik de bedrijfsauto geparkeerd zien staan aan de [b-straat] te [plaats] op eigen terrein. Op maandag 05 juni 2017 omstreeks 09:30 uur zag ik dat de bedrijfsauto door onbekende(n) was weggenomen. Aan de gevel van mijn bedrijf is een camera bevestigd. Deze camera was in werking en stond gericht op de achterzijde van de bedrijfsauto. Na het bekijken van de camerabeelden kwam vast te staan dat de bedrijfsauto op zondag 4 juni 2017 omstreeks 22.30 uur is weggenomen.
Goederen in de bedrijfsauto: 3 karts, gereedschapskar merk Sonic, 2 accuboormachine merk Hitachi, horecakoelkast.
5. een proces-verbaal van verhoor van aangever [betrokkene 5], opgemaakt door [verbalisant 7] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, gesloten op 6 juni 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 25 e.v.):
Op maandag 5 juni 2017 heb ik met u gesproken over de diefstal van de vrachtwagen van mijn broer en mij. Mijn broer genaamd [betrokkene 4] heeft aangifte gedaan van diefstal van onze vrachtwagen. In die aangifte zijn niet de goederen genoemd die in de vrachtwagen stonden.
Ik heb uitgezocht om wat voor goederen het ging en heb de volgende informatie gevonden:
Goed : kart
Kleur : zwart
Merk : CRGU
De stoel was van Kevlar, bruin/ blauw van kleur. Op het plastic van de kart wat geel van kleur zitten stickers en daar staat op "MOTUL".
Waarde : 1200,00
Goed : kart
Kleur : zwart met blauw frame
Merk : onbekend
Voor het stuur op de zwart keurige kart staat het met gele cijfers het cijfer 21.
Waarde : 450,00 euro
Goed : kart
Kleur : geel met grijs frame
Merk : Combikart
Op de kap, geel van kleur, voor het stuur zit het cijfer 6, zwart van kleur.
Waarde : 750,00 euro
Goed : Hitachi g18dsl haakseslijper.
Goed : Hitachi ds 18dsdl (accuboormachine)
Goed : Sonic gereedschapkar
Kleur : Zwart met rood kleurige wieldopjes
De kar was volledig gevuld met handgereedschap, te denken aan hamers, schroevendraaiers enz. In de onderste lade lagen de hierboven genoemde machines.
Waarde : 2800,00 euro
6. als schriftelijk bescheid een kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door [verbalisant 1] , agent van politie Oost-Nederland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 56 e.v.):
Inbeslagneming
Plaats : [a-straat] , [plaats]
Datum en tijd : 6 juni 2017 te 14:00 uur
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1966
Voertuig : Skelter
Merk/type : Crg
Kleur : Zwart
Bijzonderheden : Sticker: motul bruin met blauwe stoel kappen
Eigenaar : [betrokkene 4]
Voertuig : Skelter
Merk/type : Onbekend
Kleur : Blauw.
Bijzonderheden : Zwart blauw frame nummer 21
Eigenaar : [betrokkene 4]
Voertuig : Skelter
Merk/type : Combikart
Kleur : Geel
Bijzonderheden : Geel grijs frame nummer 6 zwart voorkap stuur
Eigenaar : [betrokkene 4]
7. als schriftelijk bescheid een kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door [verbalisant 1] , agent van politie Oost-Nederland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 62 e.v.):
Inbeslagneming
Plaats : [a-straat] , [plaats]
Datum en tijd : 6 juni 2017 te 19:00 uur
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1966
Merk/type : Sonic Gereedschapkar
Kleur : Zwart
Eigenaar : [betrokkene 4]
Ten aanzien van feit 2:
8. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie Oost-Nederland, gesloten op 8 juni 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 16):
Op donderdag 8 juni 2017 kregen wij [verbalisant 9] , hoofdagent van politie en [verbalisant 8] , brigadier van politie, beiden werkzaam in de eenheid Oost-Nederland voor het team Veluwe Noord, het verzoek goederen te bekijken goederen stonden in de garage van het politiebureau, aan de Heerderweg 24 in Epe . In de garage zagen wij meerdere pallets staan vol met dozen.
In alle dozen zat werkkleding zoals schoenen, jassen, overals, ondergoed en broeken. Er is een globale telling gedaan van de dozen.
3 dozen met zwart en witte T-shirts
1 gele losse werkjas.
1 doos ondergoed.
1 doos lang ondergoed
19 dozen met regenjassen.
39 dozen schoenen.
147 kleine dozen met schoenen.
31 dozen met jassen
8 dozen met parka's
2 dozen met overalls
6 dozen met broeken + 9 losse broeken.
1 pallet-bak vol met ongeveer 80 kleine dozen met schoenen.
21 losse overalls
11 losse gele regenbroeken
1 doos fleece jassen.
9. een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 6], opgemaakt door [verbalisant 10] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, gesloten op 8 juni 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 29 e.v.):
Ik ben handelaar in partijgoederen. Deze goederen sla ik op in een loods gelegen aan de [c-straat 1] te [plaats] . Deze loods is van [betrokkene 7] .
Op dinsdag 6 juni 2017 werd ik omstreeks 9:00 uur gebeld door [betrokkene 7] dat er was ingebroken in de loods. Daar aangekomen zag ik dat er op het eerste oog 6 pallets met werkschoenen waren weggenomen van het merk Artelli. Verderop in de hal kwam ik tot de conclusie dat er diverse pallets waren weggenomen. Op de weggenomen pallets stonden voornamelijk dozen met duurdere werkkleding zoals jassen, broeken, handschoenen. Er is ook een rode pompwagen weggenomen.
Het merendeel van de schoenen is van het merk Artelli en een klein deel van het merk Busters.
Bij het politiebureau in Epe stonden de goederen in de garage. Ik liep samen met de politie agent mee naar de garage en zag toen gelijk dat dit mijn gestolen goederen waren. Ik herkende een aantal dozen aan het woord "Hydrowear." Ook zag ik gele regenjassen en grijze jassen liggen welke ik herkende als mijn eigendom. Ik zag ook veel dozen met schoenen van Artelli en mijn rode pompwagen stond ook in de garage. Ik herkende alle goederen in de garage als mijn eigendom behalve één houten pallet-box kist. Deze was nu gevuld met werkschoenen maar de kist zelf is niet van mij, de werkschoenen wel.
Bijlage goederen
Object : Kleding (jas)
Aantal/eenheid : 38 stuks
Object : Kleding (broek)
Aantal/eenheid : 40 stuks
Bijzonderheden : Oranje werkbroeken
Object : Kleding
Aantal/eenheid : 10 stuks
Bijzonderheden : Zwarte bodywarmers
Object : Schoeisel
Aantal/ eenheid : 73 stuks
Bijzonderheden : Werkschoenen
10. als schriftelijk bescheid een kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door [verbalisant 1] , agent van politie Oost-Nederland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 63 e.v.):
Inbeslagneming
Plaats : [a-straat] , [plaats]
Datum en tijd : 6 juni 2017 te 14:00 uur
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1966
Voertuig : Palletwagen
Merk/type : Pompwagen
Kleur : Rood
Bijzonderheden : Inclusief alle pallets met daarop de dozen met inhoud
Eigenaar : [betrokkene 7] ”
7. Voorts heeft het hof ten aanzien van het bewijs het volgende overwogen:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft op verzoek van twee mannen die hij slechts vaag kende en van wie hij geen contactgegevens heeft goederen op zijn erf gestald. Het ging om een zeer grote hoeveelheid goederen (deels hele pallets) die (gezamenlijk) een aanzienlijke waarde vertegenwoordigden. Van deze goederen, waaronder verschillende soorten werkkleding, gereedschap, een horecakoelkast, drie karts en een pompwagen, was verdachte verteld dat ze “voor de normale handel waren”. De goederen werden in twee leveringen op het erf van verdachte geplaatst. De eerste keer gebeurde dat ’s nachts en de tweede keer, zo heeft verdachte op 31 oktober 2017 (aanvullend) verklaard, geschiedde dat met een vrachtwagen waarvan verdachte wist dat deze kort ervoor in [plaats] was gestolen. Verdachte verklaart ondanks de hiervoor geschetste omstandigheden toestemming te hebben gegeven om de goederen bij hem te stallen en geen nadere vragen te hebben gesteld over de herkomst van de goederen.
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte, zeker op het moment dat alle goederen op zijn erf waren neergezet, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de goederen die op zijn erf zijn aangetroffen gestolen waren en in die zin wist dat deze van diefstal afkomstig waren. Het enkele feit dat verdachte naar eigen zeggen op enig moment heeft gevraagd of de handel wel eerlijk was, maakt dit oordeel – gelet op de overige omstandigheden - niet anders.”
8. De stellers van het middel klagen ten eerste dat het hof niet begrijpelijk, dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft overwogen dat de verdachte goederen op zijn erf heeft gestald op verzoek van personen die hij slechts vaag kende, aangezien het tot het bewijs heeft gebezigd de verklaring van de verdachte dat [betrokkene 3] vaker bij hem langs kwam voor koffie en handel en dat die [betrokkene 3] de verdachte zou hebben gevraagd of hij nog plek had om tijdelijk even handel te stallen.
9. Uit de als bewijsmiddel 2 voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte blijkt dat de goederen telkens door twee mannen op het erf van de verdachte zijn gestald. De verdachte wist slechts de naam van één van deze mannen, te weten [betrokkene 3] , roepnaam [betrokkene 3] , een man waarmee hij wel eens een kop koffie dronk. De verdachte verklaart over de andere man dat dit “een zwager van [betrokkene 3] was of zo”. De overweging van het hof dat de verdachte op verzoek van twee mannen die hij slechts vaag kende en van wie hij geen contactgegevens heeft, goederen op zijn erf heeft gestald, acht ik daarmee niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Daaraan doet naar mijn oordeel niet af dat de verdachte voorafgaand aan de stalling van de goederen slechts door één van hen was benaderd met de vraag of hij plek had om tijdelijk handel te stallen.
10. De eerste deelklacht faalt.
11. Met betrekking tot de tweede deelklacht wordt door de stellers van het middel betoogd dat sprake is geweest van twee leveringen van goederen, maar dat het hof van oordeel is dat de verdachte pas op het moment dat alle goederen op zijn erf stonden, dus ná de tweede levering, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die goederen van diefstal afkomstig waren. Aldus heeft het hof ten aanzien van de eerste levering (het onder 1 bewezenverklaarde) miskend dat voor opzetheling is vereist dat de wetenschap dat bepaalde goederen van diefstal afkomstig zijn, aanwezig moet zijn ten tijde van het verkrijgen van die goederen.
12. Bij de beoordeling van de tweede deelklacht stel ik voorop dat art. 416, eerste lid, onder a Sr (onder meer) bepaalt dat hij die een goed voorhanden heeft terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, zich schuldig maakt aan opzetheling. Aldus is vereist dat de pleger ‘wist’ dat zijn gedraging een door misdrijf verkregen goed betrof. Onder het vereiste “weten” dat een goed door misdrijf is verkregen in de zin van deze bepaling is tevens begrepen de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat een goed van misdrijf afkomstig is.1.Die wetenschap moet hebben bestaan ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed.2.Degene die pas hierna wetenschap krijgt van de herkomst van het goed, valt niet onder voormelde strafbepaling. Wel kan dan onder omstandigheden sprake zijn van het strafbare feit van art. 416, eerste lid onder b, Sr of van witwassen (art. 420bis e.v. Sr).3.
13. Uit het voorhanden hebben van een voorwerp dat uit misdrijf is verkregen, kan op zichzelf nog niet volgen dat de verdachte “ten tijde van het voorhanden krijgen” van dat voorwerp “wist” dat dit van misdrijf afkomstig is, dan wel dat de verdachte zich ten tijde van het voorhanden krijgen van het voorwerp “willens en wetens” heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit van misdrijf afkomstig is. Indien de vereiste wetenschap ten tijde van het voorhanden krijgen niet zonder meer uit de bewijsmiddelen blijkt, is voor het bewijs een nadere en op het moment van verkrijging gerichte bewijsmotivering vereist.4.
14. In de onderhavige zaak, waarin uit de bewijsmiddelen niet zonder meer volgt dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de in feit 1 bedoelde goederen wist dat zij uit misdrijf afkomstig zijn, heeft het hof met betrekking tot het bewijs ter zake van zowel feit 1 als feit 2 overwogen:
(i) dat de verdachte op verzoek van twee mannen die hij slechts vaag kende en van wie hij geen contactgegevens had, goederen op zijn erf heeft gestald;
(ii) dat het ging om een zeer grote hoeveelheid goederen (deels hele pallets) die (gezamenlijk) een aanzienlijke waarde vertegenwoordigden;
(iii) dat aan de verdachte was verteld dat deze goederen “voor de normale handel waren”
(iv) dat de goederen in twee leveringen op zijn erf werden geplaatst. De eerste keer (feit 1, D.P.) ‘s nachts en de tweede keer (feit 2, D.P.) door middel van een vrachtwagen waarvan de verdachte wist dat die was gestolen;
(v) dat ondanks deze omstandigheden de verdachte toestemming heeft gegeven om de goederen bij hem te stallen en geen nadere vragen heeft gesteld over de herkomst van die spullen;
(vi) dat het hof gelet op voormelde feiten en omstandigheden van oordeel is dat verdachte, zeker op het moment dat alle goederen op zijn erf waren neergezet, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de goederen die op zijn erf zijn aangetroffen gestolen waren en in die zin wist dat deze van diefstal afkomstig waren.
15. Het hof heeft gelet op zijn bewijsoverweging voor de bewezenverklaring van feit 1 en 2 redengevend geacht dat de levering van de goederen steeds onder verdachte omstandigheden plaatsvond en dat de verdachte geen nadere vragen heeft gesteld over de herkomst van die goederen. Voorts heeft het hof overwogen dat “zeker op het moment dat alle goederen op zijn erf waren neergezet” (hetgeen ik lees als: zeker vanaf het moment van de onder 2 bewezenverklaarde tweede levering), de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de goederen die op zijn erf zijn aangetroffen, gestolen waren. Daarmee heeft het er alle schijn van dat het hof voor de bewezenverklaring van de wetenschap van de verdachte ten aanzien van feit 1 acht heeft geslagen op feiten en omstandigheden van het later gepleegde feit 2 en slaagt de klacht dat het oordeel van het hof dat de verdachte ten tijde van de eerste levering van goederen (het onder 1 bewezenverklaarde) reeds “wist” dat die goederen van misdrijf afkomstig waren getuigt van een onjuiste rechtsopvatting dan wel niet zonder meer begrijpelijk is en daarmee onvoldoende is gemotiveerd.
15. De tweede deelklacht slaagt.
15. Het middel slaagt deels.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 bewezenverklaarde en de strafoplegging en tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden