NJB 2018/1449:Vrijstellingsgrond in art. 5 aanhef en onder b Leerplichtwet 1969 (Lpw): deze is in het leven geroepen met het oog op de eerbiediging van ernstige gemoedsbezwaren. Gelet hierop moet onder het begrip richting als bedoeld in art. 5 aanhef en onder b Lpw worden verstaan: een fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing. Van overwegende bedenkingen in de zin van art. 5 aanhef en onder b Lpw is derhalve eerst sprake in geval van ernstige gemoedsbezwaren die berusten op een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing. De omstandigheid dat de verdachte zijn bezwaren zelf aanmerkt als een uitvloeisel van zijn holistische levensovertuiging, brengt niet mee dat die bezwaren reeds daarom overwegende bedenkingen opleveren tegen de richting van het onderwijs in zin van de wet. Onjuist is de opvatting dat de vrijstellingsgrond het recht geeft om per kind de afweging tussen verdachtes levensovertuiging en de belangen van het kind te maken