Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/14.4.2
14.4.2 De fiscale eenheid in de Wet OB: het begrip “lichamen in de zin van de AWR”
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS365706:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Art. 2 lid 1 onderdeel b AWR.
Hoofdstuk 4, art. 1 wetsvoorstel Invoeringswet titel 7.13.
Zie over de mogelijke gevolgen van de inwerkingtreding van titel 7.13 voor bestaande fiscale eenheden: deel IV, hoofdstuk 24, paragraaf 24.3.3.
In dezelfde zin: H.W.M. van Kesteren, De personenvennootschap en BTW, TFO 2005, nr. 77, blz. 3. Onduidelijk is echter of een vereniging die zich moeit in het beheer van (dochter)vennootschappen waarvan zij de meerderheid van de aandelen, inclusief de zeggenschap heeft, met een beroep op de zogenoemde holdingresolutie opgenomen kan worden in een fiscale eenheid met die dochtervennootschap. Zie: besluit van 18 februari 1991, nr. VB 91/347, V-N 1991, blz. 715 (Heffing van omzetbelasting met betrekking tot zgn. houdstermaatschappijen en het houden van aandelen in het algemeen), R.W.F. Hendriks, De stichting in concernverband (diss.), W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1994, blz. 326 en 327 toont zich voorstander van de opname van moeiende stichtingen in een fiscale eenheid op grond van de holdingresolutie. Er zijn mijns inziens onvoldoende aanknopingspunten om voor verenigingen in een toppositie op dit punt andere regels te hanteren dan voor (top)houdstervennootschappen.
E.J.W. Heithuis, R.P. van den Dool e.a., Compendium van de vennootschapsbelasting, Kluwer, Deventer, 2008, blz. 29
L.A. de Blieck e.a., Algemene wet inzake rijksbelastingen, Kluwer, Deventer, 2004, blz. 30.
HR 18 november 1998, nr. 31 756, BNB 1999/35, r.o. 3.9, HR 18 november 1998, nr. 31 758, BNB 1999/36, r.o. 3.9 en HR 18 november 1998, nr. 31 759, BNB 1999/37, r.o. 3.10.
Art. 7 lid 4 Wet OB bepaalt dat natuurlijke personen en “lichamen in de zin van de AWR” onder voorwaarden deel uit kunnen maken van een fiscale eenheid. Met “lichamen” in de zin van de AWR worden bedoeld:
“verenigingen en andere rechtspersonen, maat- en vennootschappen, ondernemingen van publiekrechtelijke lichamen en doelvermogens”.1
Door middel van de voorgestelde aanpassing van art. 2 lid 1 onderdeel b AWR in verband met het wetsvoorstel Invoeringswet titel 7.13 BW, worden “vennootschappen”, zowel personenvennootschappen met, als zonder rechtspersoonlijkheid, onder het begrip “lichamen” geschaard.2 In Nederland kunnen vennootschappen dus onder de vigeur van titel 7.13 BW, net als nu het geval is, deel uitmaken van een fiscale eenheid btw, zelfs wanneer zij geen rechtspersoonlijkheid bezitten.3 De Wet OB staat aldus niet in de weg aan een fiscale eenheid waarin een personenvennootschap is opgenomen.4 Er is echter geen jurisprudentie bekend die bevestigt dat personenvennootschappen in een fiscale eenheid kunnen worden opgenomen.
Beleggingsfondsen, die niet als personenvennootschap zijn aan te merken (zie deel IV, hoofdstuk 23), en andere feitelijke samenwerkingsverbanden (zie deel IV, hoofdstuk 24) zijn mijns inziens echter in Nederland niet uitgesloten van opname in een fiscale eenheid (mits zij aan de overige vereisten voor de vorming van een fiscale eenheid voldoen), omdat zij te beschouwen zijn als “doelvermogens”.
Er bestaat geen wettelijke definitie van het begrip “doelvermogen”.5 De term “doelvermogen” van art. 2 lid 1 onderdeel b AWR is ontleend aan art. 15 lid 1 van de Wet op de economische delicten.6 Het betreft een vermogen, bijeengebracht tot een bepaald doel, zonder dat voor het beheer daarvan een statuut of reglement is vastgesteld. Uit de zogenoemde “trustarresten” blijkt dat naar het oordeel van de Hoge Raad met het begrip “doelvermogen” bedoeld wordt een:
“(...) tot een bepaald doel afgezonderd vermogen, dat niet kan worden opgevat als vormende, onderscheidenlijk toebehorende aan, een (rechts)persoon en wordt behandeld als een zelfstandige fiscale entiteit.”7
Niet als personenvennootschappen aan te merken beleggingsfondsen (fondsen “sui generis”, waaronder fondsen voor gemene rekening) vallen mijns inziens voor de heffing van btw, al dan niet via richtlijnconforme uitleg, onder het begrip “doelvermogen”. Hetzelfde geldt mijns inziens voor feitelijke samenwerkingsverbanden. Aldus zijn deze rechtsvormen te beschouwen als lichamen in de zin van de AWR. Bijgevolg kunnen zij, mits aan de overige voorwaarden daarvoor is voldaan, behoren tot een fiscale eenheid. De Btw-richtlijn en de Wet OB vertonen wat betreft dit aspect van de fiscale eenheid materieel geen verschillen.