HR, 18-08-2023, nr. 22/01284
ECLI:NL:HR:2023:1112
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-08-2023
- Zaaknummer
22/01284
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1112, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑08‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:130
- Vindplaatsen
NTFR 2023/1424
NLF 2023/1962
Uitspraak 18‑08‑2023
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/01284
Datum 18 augustus 2023
ARREST
in de zaak van
[X5] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN COCENSUS
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 22 februari 2022, nr. 21/00510, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Helder tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 20/1850) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Den Helder voor het jaar 2019 betreffende de onroerende zaak [d-straat 1] te [Z] (hierna: de woning).
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het dagelijks bestuur van Cocensus (hierna: het Dagelijks Bestuur), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 31 januari 2023 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.1.
Zowel belanghebbende als het Dagelijks Bestuur heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
2.1
Het eerste middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 22/01219, ECLI:NL:HR:2023:1052, rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3.
2.2
Het tweede middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 22/01219, ECLI:NL:HR:2023:1052, rechtsoverweging 3.4.
3. Slotsom
3.1
Hetgeen hiervoor in 2.1 en 2.2 is overwogen, brengt mee dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. Het derde middel behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3.2
De stukken van het geding laten geen andere slotsom toe dan dat belanghebbende aan de heffingsambtenaar een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens. Die gegevens zijn de grondstaffel en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de gebruikte vergelijkingsobjecten. Voorts laten die stukken geen andere slotsom toe dan dat deze gegevens ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woning. De heffingsambtenaar was daarom op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ gehouden te voldoen aan het verzoek van belanghebbende om hem een afschrift van die gegevens te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft aan deze verplichting niet voldaan.
3.3.1
De Hoge Raad komt daarom toe aan het door de heffingsambtenaar voor het Hof ingenomen subsidiaire standpunt. Dit standpunt houdt in dat, ook al zou hij verplicht zijn geweest de gegevens aan belanghebbende te verstrekken, een veroordeling van de heffingsambtenaar tot vergoeding van proceskosten en griffierecht niet aan de orde is, omdat belanghebbende door het achterwege blijven van deze informatieverstrekking niet is benadeeld.
3.3.2
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. In een zodanig geval is de rechtbank bevoegd het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van proceskosten van de belanghebbende en het door de belanghebbende betaalde griffierecht. De Rechtbank heeft in dit geval van die bevoegdheid gebruik gemaakt. Zij heeft dat kunnen doen, in aanmerking genomen (a) dat het gebrek aan informatieverstrekking door de heffingsambtenaar ertoe heeft geleid dat belanghebbende na afloop van de bezwaarfase, deels pas tijdens de procedure bij de Rechtbank, kennis heeft genomen van de gegevens waar hij al in de bezwaarfase om had gevraagd, en (b) dat die gegevens van belang zijn om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen controleren2.en om daarmee te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen.
De wetgever heeft de in artikel 40, lid 2, Wet WOZ opgenomen verplichting voor de heffingsambtenaar tot het desgevraagd verstrekken van afschriften welbewust ter verbetering van de rechtsbescherming in de plaats laten komen van het oorspronkelijk in het wetsvoorstel voor de Wet WOZ opgenomen inzagerecht.3.De Rechtbank hoefde zich daarom van haar beslissing om een proceskostenvergoeding toe te kennen niet te laten weerhouden door de omstandigheid dat de desbetreffende stukken ook ter inzage hebben gelegen in de bezwaarfase.
3.3.3
Het hoger beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
4. Proceskosten
Het Dagelijks Bestuur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Helder in de kosten van het geding voor het Hof. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 22/01219, 22/01222, 22/01280, 22/01284, 22/01287, 22/01288, 22/01289 en 22/01293 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verklaart het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond,
- draagt het dagelijks bestuur van Cocensus op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 136,
- draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Den Helder op aan het Hof het griffierecht te betalen voor de behandeling van het hoger beroep van € 548,
- veroordeelt het dagelijks bestuur van Cocensus in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op een achtste van € 4.709, derhalve € 588,63, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Den Helder in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op een achtste van € 2.511, derhalve € 313,88, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, M.T. Boerlage, A.E.H. van der Voort Maarschalk en C.J. Borman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2023.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑08‑2023
HR 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2326, rechtsoverweging 3.2.
Handelingen II 1993/94, nr. 84, blz. 5740.