Vgl. HR 20 september 2011, LJN BR0444.
HR, 26-03-2013, nr. 11/03980
ECLI:NL:HR:2013:BY9718, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-03-2013
- Zaaknummer
11/03980
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BY9718
- Roepnaam
Hacken router I
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BY9718, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑03‑2013
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2011:BP7080
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY9718
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2011:BP7080
ECLI:NL:HR:2013:BY9718, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY9718
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2011:BP7080, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑11‑2011
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑10‑2011
- Wetingang
Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2013/468 met annotatie van J.M. Reijntjes
NbSr 2013/186
Conclusie 26‑03‑2013
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/03980
Mr. Vellinga
Zitting: 4 december 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 9 maart 2011 vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en wegens 1 "Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. J. Goudswaard, advocaat te 's-Gravenhage, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft één middel van cassatie voorgesteld. Namens de verdachte is dit cassatieberoep schriftelijk tegengesproken door mr. J. Goudswaard en mr. E.J. Huisman, eveneens advocaat te 's-Gravenhage.
De middelen van de verdachte
4.
Het eerste middel betreft feit 1 en klaagt over het bewijs van het voorwaardelijk opzet.
5.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
"hij op 13 maart 2009 te 's-Gravenhage een persoon aanwezig op het Maerlant College heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (via een computer) op een openbare website (www.4chan.org) de volgende tekst geplaatst: "Tomorrow I'll go and kill some peeps from my old school, the Maerlant college in The Hague" (= morgen zal ik een aantal mensen van mijn oude school, het Maerlant college in Den Haag doden/vermoorden)."
6.
Met betrekking tot het bewijs van het voorwaardelijk opzet heeft het Hof - met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten - het volgende overwogen:
"Ten tweede is voor een strafbare bedreiging vereist dat bij de verdachte het (voorwaardelijk) opzet hierop gericht is geweest. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op vrijdag 13 maart 2009 vroeg in de ochtend het bewuste bericht op het forum van www.4chan.org heeft geplaatst nadat hij geïnspireerd was geraakt door eerdere berichten op dit forum met een soortgelijke strekking. De verdachte heeft voorts verklaard dat "het de bedoeling van 4chan is om mensen te shockeren, het is een soort uitlaatklep van internet. Je kunt daar dingen neerzetten zonder consequenties. Het is allemaal fictieve bullshit die iedereen daar neerplempt." Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij een beter bericht dan de eerdere twee kon opstellen, aldus de verdachte. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij ten tijde van het plaatsen van het bericht niet heeft nagedacht over de mogelijke consequenties hiervan, zoals het veroorzaken van angst bij mensen.
De vraag die in dat verband beantwoord dient te worden is of vastgesteld kan worden dat de verdachte desalniettemin bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat mensen zich bedreigd zouden voelen door zijn posting. Daarvoor is niet alleen vereist dat de verdachte op het tijdstip van het plaatsen van zijn bericht op internet zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat mensen zich bedreigd zouden kunnen voelen, maar ook dat zij die kans daarop op dat betreffende tijdstip bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen volgens de Hoge Raad in zijn uitspraak van 8 april 2008 (LJN BC 5982) naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Naar het oordeel van het hof is hier sprake van, waartoe als volgt wordt overwogen.
De verdachte heeft zijn posting twee dagen na een schoolshooting in het Duitse Winnenden geplaatst en hij was concreet door een datum, plaats en zelfs een in die plaats bestaande school te noemen waarop de shooting plaats zou vinden. Hij heeft verklaard te hebben geweten dat eerdere schoolshootings op internet zijn aangekondigd die ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en die tot veel onrust in de samenleving hebben geleid. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep tevens verklaard dat hij op de hoogte was van de zeer recente schoolshooting in Winnenden en dat, toen er hierover op het forum van www.4chan.org berichten werden geplaatst, hij zijn posting heeft geplaatst. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij juist gezien de grote shockwaarde van een schoolshooting zijn posting heeft geplaatst.
De verdachte wist dus wat het effect op de (gehele) samenleving van de shooting in Duitsland was. Desondanks heeft verdachte zijn bericht geplaatst en dit later niet aangepast of verwijderd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep tenslotte aangegeven dat de groep personen die het desbetreffende forum, waar de verdachte de posting heeft geplaatst, bezoekt, aangemerkt kan worden als een "community" die op de hoogte is van het veronderstelde onzingehalte van het forum. Het hof stelt echter vast dat - zoals ook is gebleken uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep - deze "community" geen gesloten groep is en dat het forum voor een ieder toegankelijk is. Het hof is derhalve van oordeel dat ook al zou een deel van de bezoekers denken dat het om een grap zou gaan, er altijd - gezien de openlijke toegankelijkheid van het forum - de aanmerkelijke kans bestaat dat een bezoeker de posting serieus zou nemen, zoals ook is gebleken.
Met betrekking tot de kans dat personen betrokken bij het Maerlant College op de hoogte zouden raken van posting en zich daardoor bedreigd zouden voelen, is het hof van oordeel dat, nu de verdachte onder voornoemde omstandigheden de posting op een voor een ieder toegankelijke website heeft geplaatst, bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat een lezer de posting zodanig bedreigend zou vinden dat hij of zij direct het Maerlant College zelf op de hoogte zou stellen, dan wel de (Nederlandse) politie op de hoogte zou stellen waarna de betrokkenen door de politie gewaarschuwd zouden worden, wat zich daadwerkelijk ook heeft gerealiseerd.
Gezien de ernst van de gebezigde termen en de aard van het gekozen medium en de omstandigheden zoals hierboven is vastgesteld is het hof van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen."
7.
In de toelichting op het middel wordt in de eerste plaats geklaagd dat de vaststelling van het Hof dat verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het plaatsen van de posting niet heeft nagedacht over de mogelijke consequenties hiervan, zoals het veroorzaken van angst bij mensen, niet verenigbaar is met het oordeel van het Hof dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat mensen zich door zijn posting bedreigd zouden voelen.
8.
Deze klacht berust op een onjuiste lezing van de overwegingen van het Hof. Het Hof heeft immers niet vastgesteld dat verdachte ten tijde van het plaatsen van de posting over de mogelijke consequenties hiervan niet heeft nagedacht, doch slechts vermeld wat de verdachte daarover heeft verklaard.
9.
In de toelichting op het middel wordt in de tweede plaats aangevoerd dat het oordeel van het Hof dat er een aanmerkelijke kans was dat iemand van het Maerland College direct of indirect van de inhoud van de posting kennis zou nemen en deze bedreigend zou vinden onbegrijpelijk is. Daartoe wordt er onder meer op gewezen dat de posting slechts gedurende korte tijd op de website zichtbaar is geweest. Dusdoende wordt er echter aan voorbijgegaan dat, zoals het Hof heeft vastgesteld, verdachte de posting heeft geplaatst op een openlijk toegankelijk forum. Voor zover daarnaast is gewezen op het karakter van de betreffende website en de hierop aangebrachte waarschuwingstekst is het oordeel van het Hof dat ook al zou een deel van de bezoekers van het forum denken dat het om een grap zou gaan, er altijd - gezien de openlijke toegankelijkheid van het het forum - de aanmerkelijke kans bestaat dat een bezoeker de posting serieus zou nemen niet onbegrijpelijk.
10.
Het middel faalt.
11.
Het tweede middel klaagt dat uit de vaststelling van het Hof dat de rector van het Maerlant College op 14 maart 2009 van het bericht op de hoogte is gebracht niet kan worden afgeleid dat de rector van de inhoud van de posting kennis heeft genomen.
12.
Kennelijk heeft het Hof anders geoordeeld. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en leent zich niet voor verdere toetsing in cassatie.1.
13.
Het middel faalt.
14.
De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
Het middel van de Advocaat-Generaal
15.
Het middel klaagt over de motivering door het Hof van de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde.
16.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
"hij op een of meer tijdstippen in de periode van 01 februari 2009 tot en met 13 maart 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer geautomatiseerde werken, te weten een computer en/of router en/of een (beveiligde) draadloze internetverbinding (van de provider Planet/KPN toebehorende aan [betrokkene 1]), of in een deel daarvan, is binnengedrongen, waarbij hij de beveiliging heeft doorbroken, in elk geval de toegang heeft verworven door een technische ingreep, met behulp van een valse sleutel, te weten het onbevoegd gebruik maken van de code en/of het wachtwoord van die [betrokkene 1] en/of door het aannemen van een valse hoedanigheid."
17.
Het Hof heeft met betrekking tot de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde overwogen:
"Het hof is van oordeel dat, hoezeer ook de gedraging van de verdachte ongewenst voorkomt, de wetgever kennelijk niet heeft gekozen voor strafbaarstelling van deze gedraging.
Blijkens artikel 138a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is er sprake van computervredebreuk indien wederrechtelijk wordt binnengedrongen in een geautomatiseerd werk (of in een deel daarvan). Zoals blijkt uit de tekst van artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht, waarin het begrip geautomatiseerd werk wordt gedefinieerd, en de bijbehorende Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1998/99, 26 671, nr. 3, p. 44) is er slechts sprake van een "geautomatiseerd werk" wanneer een inrichting bestemd is voor - de cumulatieve functies - opslag, verwerken en overdacht van gegevens. Een inrichting die enkel bestemd is om gegevens over te dragen en/of op te slaan valt dus buiten de wettelijke begripsomschrijving.
Het hof stelt vast dat een router een schakelapparaat op de knooppunten van een netwerk zoals het internet is. Een router houdt een wachtwoord of gebruikerscode opgeslagen en zorgt, in opdracht van de gebruiker van die router alleen voor de verzending van gegevens naar de juiste bestemming.
Daarom vervult een router niet de cumulatieve functies zoals neergelegd in artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht.
Daarbij heeft het hof mede acht geslagen op het volgende.
De wetgever heeft, zoals uit de wetsgeschiedenis blijkt, met artikel 138a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht ('computervredebreuk') diegene willen beschermen "die blijkens feitelijke beveiliging heeft duidelijk gemaakt dat hij zijn gegevens heeft willen afschermen tegen nieuwsgierige blikken" (Kamerstukken II, 1989/90, 21 551, nr. 3, p. 15)."
18.
Art. 138a lid 1 (oud) Sr luidt:2.
"Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie wordt, als schuldig aan computervredebreuk, gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk binnendringt in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan. Van binnendringen is in ieder geval sprake indien de toegang tot het werk wordt verworven:
- a.
door het doorbreken van een beveiliging,
- b.
door een technische ingreep,
- c.
met behulp van valse signalen of een valse sleutel, of
- d.
door het aannemen van een valse hoedanigheid."
19.
Art. 80sexies Sr luidt:
"Onder geautomatiseerd werk wordt verstaan een inrichting die bestemd is om langs elektronische weg gegevens op te slaan, te verwerken en over te dragen.
20.
Ingevolge de Wet computercriminaliteit II3. is de definitie van het begrip "geautomatiseerd werk" gewijzigd, in die zin dat de zinsnede 'op te slaan en te verwerken' is vervangen door 'op te slaan, te verwerken en over te dragen'. De parlementaire wetsgeschiedenis houdt hieromtrent, voor zover bij de beoordeling van het middel van belang, in:
"Dit onderdeel beoogt aan de definitie van een geautomatiseerd werk de overdrachtsfunctie toe te voegen. Deze functie is een wezenskenmerk van een geautomatiseerd werk, dat immers met name bestemd is om daarin opgeslagen of verwerkte gegevens aan de gebruiker terug te geven of aan een ander (computer-)systeem over te dragen.
De definitie spreekt van opslag, verwerking èn overdracht van gegevens. Het gaat hier om cumulatieve voorwaarden. Een inrichting die enkel bestemd is om gegevens over te dragen (een eenvoudig telefoontoestel, bepaalde zend- en ontvanginrichtingen) of op te slaan valt dus buiten de begripsomschrijving."4.
21.
In de toelichting op het middel wordt in de eerste plaats geklaagd dat het oordeel van het Hof dat een router niet de cumulatieve functies vervult zoals vereist in art. 80sexies Sr onbegrijpelijk is, danwel ontoereikend is gemotiveerd.
22.
Anders dan het middel stelt, kan de werking van een router wel als een gegeven van algemene bekendheid worden aangemerkt, nu dit zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen achterhaald kan worden.5. Het oordeel van het Hof dat een router een schakelapparaat is dat een wachtwoord of gebruikerscode opgeslagen houdt en in opdracht van de gebruiker van die router alleen zorgt voor verzending van gegevens naar de juiste bestemming, en dat een router dientengevolge niet de cumulatieve functies als bedoeld in art. 80sexies Sr vervult, is, mede gelet op de hierboven onder 20 weergegeven wetsgeschiedenis, derhalve toereikend gemotiveerd.
23.
In de toelichting op het middel wordt in de tweede plaats geklaagd dat het oordeel van het Hof dat bij het gebruik maken van een (al dan niet beveiligde) internetverbinding van een ander, die persoon niet in enig door art. 138a (oud) Sr beschermd belang wordt geschaad, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting danwel dat dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd.
24.
Vooropgesteld dient te worden dat de rechter zich bij de uitleg van de strafbepaling mede mag richten naar hetgeen de wetgever daarover tijdens de parlementaire behandeling tot uitdrukking heeft gebracht.
25.
Nu uit die wetsgeschiedenis volgt dat, zoals het Hof heeft vastgesteld, art. 138a (oud) Sr ertoe strekt om diegene te beschermen die blijkens feitelijke beveiliging heeft duidelijk gemaakt dat hij zijn gegevens heeft willen afschermen tegen nieuwsgierige blikken, geeft het kennelijke oordeel van het Hof dat de tenlastegelegde gedraging, erin bestaande dat zonder toestemming van de rechthebbende gebruik wordt gemaakt van de internetverbinding van een ander, niet valt onder het in art. 138a (oud) Sr vervatte verbod, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel evenmin onbegrijpelijk.
26.
Het middel faalt.
27.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑03‑2013
Thans vernummerd in art. 138ab Sr (Stb. 2010, 320).
Wet van 1 juni 2006, Stb. 2006, 300 (Wet computercriminaliteit II, i.w.tr. op 1 september 2006).
HR 11 januari 2011, LJN BP0291, NJ 2012, 558. m.nt. P.A.M. Mevis.
Uitspraak 26‑03‑2013
Inhoudsindicatie
OM-cassatie en cassatie verdachte. Computervredebreuk, art. 138a (oud) Sr (art. 138ab Sr). Geautomatiseerd werk a.b.i. art. 80sexies Sr. Router. Uit de wetsgeschiedenis van deze artikelen (Computercriminaliteit I en II) volgt dat een inrichting alleen als geautomatiseerd werk i.d.z.v. genoemde wettelijke bepalingen kan worden aangemerkt indien zij geschikt is om drie functies te vervullen, te weten opslag, verwerking en overdracht van gegevens. Uit die wetsgeschiedenis volgt evenwel ook dat het begrip geautomatiseerd werk niet beperkt is tot apparaten die zelfstandig aan deze drievoudige eis kunnen voldoen. Ook netwerken bestaande uit computers en/of telecommunicatievoorzieningen heeft de wetgever onder het begrip ‘geautomatiseerd werk’ willen brengen, terwijl art. 138a (oud) Sr ook toepasselijk is op delen van zulke geautomatiseerde werken. Het laatste heeft het Hof miskend door bepalend te achten dat verdachte zich geen toegang heeft verschaft tot beveiligde gegevens in de computer van X. Die omstandigheid sluit immers niet uit dat verdachte, handelend zoals in de tll omschreven, zich met één of meer van de in art. 138a.1 (oud) Sr omschreven middelen opzettelijk en wederrechtelijk toegang heeft verschaft tot een geautomatiseerd werk, of tot een deel van een geautomatiseerd werk, bestaande uit de aan X toebehorende computer, de door haar gebruikte – met een wachtwoord beveiligde – router, en de internetverbinding die met gebruik van deze apparaten tot stand kon worden gebracht.
26 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/03980
CB/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 maart 2011, nummer 22/002281-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.
1. Geding in cassatie
De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Namens de verdachte heeft mr. J. Goudswaard, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadslieden van de verdachte, mr. J. Goudswaard en mr. E.J. Huisman beiden advocaat te 's-Gravenhage, hebben het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van de beroepen.
Mr. J. Goudswaard heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middel
2.1. Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat de in de tenlastelegging genoemde "router" niet is aan te merken als een geautomatiseerd werk in de zin van art. 138a, eerste lid, (oud) Sr.
2.2.1. Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat:
"hij op een of meer tijdstippen in de periode van 01 februari 2009 tot en met 13 maart 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer geautomatiseerde werken, te weten een computer en/of router en/of een (beveiligde) draadloze internetverbinding (van de provider Planet/KPN toebehorende aan [betrokkene 1]), of in een deel daarvan, is binnengedrongen, waarbij hij de beveiliging heeft doorbroken, in elk geval de toegang heeft verworven door een technische ingreep, met behulp van een valse sleutel, te weten het onbevoegd gebruik maken van de code en/of het wachtwoord van die [betrokkene 1] en/of door het aannemen van een valse hoedanigheid."
2.2.2. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Het heeft de vrijspraak als volgt gemotiveerd:
"Het hof is van oordeel dat, hoezeer ook de gedraging van de verdachte ongewenst voorkomt, de wetgever kennelijk niet heeft gekozen voor strafbaarstelling van deze gedraging.
Blijkens artikel 138a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is er sprake van computervredebreuk indien wederrechtelijk wordt binnengedrongen in een geautomatiseerd werk (of in een deel daarvan). Zoals blijkt uit de tekst van artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht, waarin het begrip geautomatiseerd werk wordt gedefinieerd, en de bijbehorende Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1998/99, 26 671, nr. 3, p. 44) is er slechts sprake van een "geautomatiseerd werk" wanneer een inrichting bestemd is voor - de cumulatieve functies - opslag, verwerken en overdacht van gegevens.
Een inrichting die enkel bestemd is om gegevens over te dragen en/of op te slaan valt dus buiten de wettelijke begripsomschrijving.
Het hof stelt vast dat een router een schakelapparaat op de knooppunten van een netwerk zoals het internet is. Een router houdt een wachtwoord of gebruikerscode opgeslagen en zorgt, in opdracht van de gebruiker van die router alleen voor de verzending van gegevens naar de juiste bestemming.
Daarom vervult een router niet de cumulatieve functies zoals neergelegd in artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht.
Daarbij heeft het hof mede acht geslagen op het volgende.
De wetgever heeft, zoals uit de wetsgeschiedenis blijkt, met artikel 138a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht ('computervredebreuk') diegene willen beschermen "die blijkens feitelijke beveiliging heeft duidelijk gemaakt dat hij zijn gegevens heeft willen afschermen tegen nieuwsgierige blikken" (Kamerstukken II 1989/90, 21 551, nr. 3, p. 15).
Het hof stelt vast dat de verdachte weliswaar zich toegang heeft verschaft tot de router van [betrokkene 1], maar daardoor enkel gebruik kon maken van de draadloze internetverbinding van die [betrokkene 1]. De verdachte heeft zich geen toegang verschaft tot beveiligde gegevens in de computer van die [betrokkene 1], zijnde die computer een
geautomatiseerd werk als bedoeld in artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht. De gedraging is daarmee van een heel andere orde dan degene die is strafbaar gesteld in artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht. Gelet hierop is het hof van oordeel dat bij het gebruik maken van een (al dan niet beveiligde) internetverbinding van een ander, waar het aan de verdachte verweten handelen op neerkomt, die persoon niet in enig door artikel 138a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht beschermd belang wordt geschaad. Dit gedrag moge maatschappelijk ongewenst zijn in zoverre dat derden gratis 'meeliften' op een gewoonlijk door de rechtmatige gebruiker betaalde internetverbinding die daarmee als regel aan bandbreedte verliest, strafrechtelijk relevant is het niet.
Naar het oordeel van het hof is gelet op het bovenstaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken."
2.3.1. Het door het middel bestreden oordeel van het Hof heeft betrekking op het volgende. [Betrokkene 1], bewoonster van een in de nabijheid van verdachtes woning gelegen pand, heeft een internetaansluiting waartoe zij gebruik maakte van een zogenoemde 'router' van het merk Speedtouch. Het berichtenverkeer via die router was afgeschermd met een wachtwoord. De verdachte heeft die router "gekraakt" door draadloos verbinding te zoeken met (het accesspoint van) die router en door met behulp van een programma dat daarop gerichte opdrachten naar de router zendt, het wachtwoord te achterhalen. Daardoor kon de verdachte via de door [betrokkene 1] gebruikte router, zonder dat zij daarvan wist, vanaf zijn eigen computer(s) verbinding krijgen met het internet.
2.3.2. De tenlastelegging is toegesneden op art. 138a, eerste lid, (oud) Sr. Het in de tenlastelegging voorkomende begrip "geautomatiseerd werk" moet worden geacht te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan in deze strafbepaling toekomt.
In de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft, luidde art. 138a, eerste lid, Sr:
"Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie wordt, als schuldig aan computervredebreuk, gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk binnendringt in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan. Van binnendringen is in ieder geval sprake indien de toegang tot het werk wordt verworven:
a. door het doorbreken van een beveiliging,
b. door een technische ingreep,
c. met behulp van valse signalen of een valse sleutel, of
d. door het aannemen van een valse hoedanigheid."
2.3.3. Het begrip "geautomatiseerd werk" is gedefinieerd in art. 80sexies Sr, luidende:
"Onder geautomatiseerd werk wordt verstaan een inrichting die bestemd is om langs elektronische weg gegevens op te slaan, te verwerken en over te dragen."
2.4.1. Art. 80sexies Sr is als amendement toegevoegd aan het wetsvoorstel dat heeft geleid tot vaststelling van de Wet van 23 december 1992 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering in verband met de voortschrijdende toepassing van informatietechniek (computercriminaliteit I, Stb. 1993, 33).
De toelichting op dit amendement luidt, voor zover hier van belang:
"De begrippen "gegevens" en "geautomatiseerd werk" zijn wezenlijke elementen van de omschrijving van de feiten die in het wetsvoorstel strafbaar worden gesteld. De betekenis van deze begrippen ligt nog niet in het spraakgebruik vast, zodat het legaliteitsbeginsel met zich meebrengt dat deze begrippen in de wet zelf worden gedefinieerd. De definitie van "geautomatiseerd werk" is niet gelijkluidend aan de omschrijving gegeven op blz. 4 van de nota naar aanleiding van het eindverslag. Dit verschil mankeert het feit dat "overdracht" van gegevens alleen dan onder de delictsomschrijving valt als de inrichting die overdraagt tevens bestemd is voor opslag en verwerking van gegevens. De strekking is om inrichtingen buiten de definitie te houden die hoofdzakelijk worden gekenmerkt door overdracht van gegevens, zoals een eenvoudig telefoontoestel, een modem, een telefaxtoestel en bepaalde zend- en ontvanginrichtingen.
De beperking tot "elektrisch" is ingegeven door de wens om louter mechanisch functionerende informatiesystemen buiten de definitie te laten vallen.
De zinsnede "bestemd is om...op de slaan en te verwerken" is cumulatief geformuleerd: het moet gaan om inrichtingen die beide functies verrichten.
De term "inrichting" duidt op een eenheid die geschikt is om zelfstandig te functioneren."
2.4.2. Art. 138a, eerste lid, (oud) Sr en art. 80sexies Sr zijn gewijzigd bij de Wet van 1 juni 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met nieuwe ontwikkelingen in de informatietechnologie (computercriminaliteit II, Stb. 2006, 300), voor zover thans van belang in werking getreden op 1 september 2006.
Aan de parlementaire behandeling van die wet kan het volgende worden ontleend.
(i) "Artikel 138a Sr geeft primair bescherming aan (delen van) geautomatiseerde werken. De bescherming van de daarin aanwezige gegevens is daarvan een afgeleide. (...) Onder <<een deel>> van een geautomatiseerd werk in de zin van artikel 138a Sr kan bijvoorbeeld worden verstaan de voor een bepaalde persoon gereserveerde ruimte op de harde schijf van een netwerkserver."
(Kamerstukken II, 1998-1999, 26 671, nr. 3, p. 32-33)
(ii) "Dit onderdeel beoogt aan de definitie van een geautomatiseerd werk de overdrachtsfunctie toe te voegen. Deze functie is een wezenskenmerk van een geautomatiseerd werk, dat immers met name bestemd is om daarin opgeslagen of verwerkte gegevens aan de gebruiker terug te geven of aan een ander (computer-)systeem over te dragen. De definitie spreekt van opslag, verwerking èn overdracht van gegevens. Het gaat hier om cumulatieve voorwaarden. Een inrichting die enkel bestemd is om gegevens over te dragen (een eenvoudig telefoontoestel, bepaalde zend- en ontvanginrichtingen) of op te slaan valt dus buiten de begripsomschrijving."
(Kamerstukken II, 1998-1999, 26 671, nr. 3, blz. 44)
(iii)"De leden van de D66-fractie vroegen te verduidelijken wat onder een geautomatiseerd werk dient te worden verstaan. Artikel 80sexies Sr, zoals dit wordt aangevuld door het onderhavige wetsvoorstel, definieert geautomatiseerd werk als een inrichting die bestemd is om langs elektronische weg gegevens op te slaan, te verwerken en over te dragen. Met dit begrip worden op zichzelf staande computers aangeduid, maar ook netwerken van computers en geautomatiseerde inrichtingen voor telecommunicatie. Van belang is wel dat de inrichting zowel gegevens kan opslaan als deze verwerken én overdragen."
(Kamerstukken II, 2004-2005, 26 671, nr. 10, blz. 31)
2.5. Uit de zo-even weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat een inrichting alleen als geautomatiseerd werk in de zin van de hier besproken wettelijke bepalingen kan worden aangemerkt indien zij geschikt is om drie functies te vervullen, te weten opslag, verwerking en overdracht van gegevens. Uit die wetsgeschiedenis volgt evenwel ook dat het begrip geautomatiseerd werk niet beperkt is tot apparaten die zelfstandig aan deze drievoudige eis voldoen. Ook netwerken bestaande uit computers en/of telecommunicatievoorzieningen heeft de wetgever onder het begrip 'geautomatiseerd werk' willen brengen, terwijl art. 138a (oud) Sr ook toepasselijk is op delen van zulke geautomatiseerde werken.
2.6. Het laatste heeft het Hof miskend door bepalend te achten dat de verdachte zich geen toegang heeft verschaft tot beveiligde gegevens in de computer van [betrokkene 1]. Die omstandigheid sluit immers niet uit dat de verdachte, handelend zoals in de tenlastelegging omschreven, zich met één of meer van de in art. 138a, eerste lid, (oud) Sr omschreven middelen opzettelijk en wederrechtelijk toegang heeft verschaft tot een geautomatiseerd werk, of tot een deel van een geautomatiseerd werk, bestaande uit de aan [betrokkene 1] toebehorende computer, de door haar gebruikte - met een wachtwoord beveiligde - router, en de internetverbinding die met gebruik van deze apparaten tot stand kon worden gebracht.
2.7. Daarover klaagt het middel terecht.
3. Beoordeling van de namens de verdachte voorgestelde middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing.
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt de beroepen voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 26 maart 2013.
Beroepschrift 25‑11‑2011
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR, houdende middelen van cassatie van mr J. Goudswaard
in de zaak van:
[verzoeker], verzoeker tot cassatie van het te zijnen laste gewezen arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, met het parketnummer 22-002281-10, uitgesproken op 9 maart 2011.
Middel I
Toelichting
Door de verdediging is betoogd dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet, nu niet kan worden bewezen verklaard dat verzoeker door het plaatsen van de betreffende posting bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat leraren en/of leerlingen van het Maerlant College direct of indirect op de hoogte zouden geraken van de inhoud van de posting en dat bij hen de redelijke vrees zou kunnen ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. De verdediging heeft in dit verband gewezen op de omstandigheden waaronder de posting is geplaatst, de context van de 4chan website, de waarschuwingstekst die op het forum van de website is te zien en de verklaring van verzoeker over het karakter van de website.
Ter toelichting heeft de verdediging — kort samengevat — aangevoerd dat verzoeker heeft verklaard dat hij ten tijde van het plaatsen van de posting geen moment heeft nagedacht over de mogelijkheid dat mensen zijn posting serieus zouden nemen. Hij heeft de posting uitsluitend geplaatst om de bezoekers van de website te shockeren, hetgeen ook de bedoeling van de website 4chan is. In dit verband heeft de verdediging gewezen op de waarschuwingstekst die op het forum van de website is te lezen: ‘The stories and information posted here are artistic works of fiction and falsehood. Only a fool would take anything posted here as a fact.’ De posting is voorts maar korte tijd zichtbaar geweest op de website: tussen ongeveer 2.30 en 3.30 Nederlandse tijd. Gezien dit alles is de kans dat een bezoeker van de site de posting zou lezen en zo serieus zou nemen dat hij de politie zou inschakelen en dat de politie het Maerlant College op de hoogte zou stellen, gering.
Op grond hiervan kwam de verdediging tot de conclusie dat geen sprake was van bewuste kansaanvaarding en van een kans die naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk kan worden beschouwd.
Het Hof heeft dit verweer als volgt verworpen:
‘(…)
Ten tweede is voor een strafbare bedreiging vereist dat bij de verdachte het (voorwaardelijk) opzet hierop gericht is geweest. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op vrijdag 13 maart 2009 vroeg in de ochtend het bewuste bericht op het forum van www.4chan.org heeft geplaatst nadat hij geïnspireerd was geraakt door eerdere berichten op dit forum met een soortgelijke strekking. De verdachte heeft voorts verklaard dat ‘het de bedoeling van 4chan is om mensen te shockeren, het is een soort uitlaatklep van internet. Je kunt daar dingen neerzetten zonder consequenties. Het is allemaal fictieve bullshit die iedereen daar neerplempt. ’Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij een beter bericht dan de eerdere twee kon opstellen, aldus de verdachte. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij ten tijde van het plaatsen van het bericht niet heeft nagedacht over de mogelijke consequenties hiervan, zoals het veroorzaken van angst bij mensen.
De vraag die in dat verband beantwoord dient te worden is of vastgesteld kan worden dat de verdachte desalniettemin bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat mensen zich bedreigd zouden voelen door zijn posting. Daarvoor is niet alleen vereist dat de verdachte op het tijdstip van het plaatsen van zijn bericht op internet zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat mensen zich bedreigd zouden kunnen voelen, maar ook dat hij die kans daarop op dat betreffende tijdstip bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen volgens de Hoge Raad in zijn uitspraak van 8 april 2008 (LJN BC5982) naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op een bepaald gevolg dat het —behoudens contra-indicaties— niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat vervolg heeft aanvaard. Naar het oordeel van het hof is hier sprake van, waartoe als volgt wordt overwogen.
De verdachte heeft zijn posting twee dagen na een schoolshooting in het Duitse Winnenden geplaatst en hij was concreet door een datum, plaats en zelfs een in die plaats bestaande school te noemen waarop de shooting plaats zou vinden.
Hij heeft verklaard te hebben geweten dat eerdere schoolshootings op internet zijn aangekondigd die ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en die tot veel onrust in de samenleving hebben geleid. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep tevens verklaard dat hij op de hoogte was van de zeer recente schoolshooting in Winnenden en dat, toen er hierover op het forum van www.4chan.org berichten werden geplaatst, hij zijn poster heeft geplaatst.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij juist gezien de grote shockwaarde van een schoolshooting zijn posting heeft geplaatst.
De verdachte wist dus wat het effect op de (gehele) samenleving van de shooting in Duitsland was. Desondanks heeft verdachte zijn bericht geplaatst en dit later niet aangepast of verwijderd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep tenslotte aangegeven dat de groep personen die het betreffende forum, waar de verdachte de posting heeft geplaatst, bezoekt, aangemerkt kan worden als een ‘community’ die op de hoogte is van het veronderstelde onzingehalte van het forum. Het hof stelt echter vast dat —zoals ook is gebleken uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep— deze ‘community’ geen gesloten groep is en dat het forum voor een ieder toegankelijk is. Het hof is derhalve van oordeel dat ook al zou een deel van de bezoekers denken dat het om een grap zou gaan, er altijd —gezien de openlijke toegankelijkheid van het forum— de aanmerkelijke kans bestaat dat een bezoeker de posting serieus zou nemen, zoals ook is gebleken.
Met betrekking tot de kans dat personen betrokken bij het Maerlant College op de hoogte zouden raken van de posting en zich daardoor bedreigd zouden voelen, is het hof van oordeel dat, nu de verdachte onder voornoemde omstandigheden de posting op een voor een ieder toegankelijke website heeft geplaatst, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een lezer de posting zodanig bedreigend zou vinden dat hij of zij direct het Maerlant College zelf op de hoogte zou stellen, dan wel de (Nederlandse) politie op de hoogte zou stellen waarna de betrokkenen door de politie gewaarschuwd zouden worden, wat zich daadwerkelijk ook heeft gerealiseerd.
Gezien de ernst van de gebezigde termen en de aard van het gekozen medium en de omstandigheden zoals hierboven is vastgesteld is het hof van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen.’
Het Hof heeft aldus vastgesteld dat verzoeker heeft verklaard dat hij ten tijde van het plaatsen van het bericht niet heeft nagedacht over de mogelijke consequenties hiervan, zoals het veroorzaken van angst bij mensen. Het Hof is echter van oordeel dat desalniettemin kan worden vastgesteld dat verzoeker bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat mensen zich bedreigd zouden voelen door zijn posting, nu hier sprake is van een gedraging die naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Dit oordeel is niet begrijpelijk. Verzoeker heeft duidelijk uitgelegd wat het doel was van het plaatsen van de posting en wat zijn gedachten en ideeën waren tijdens dit plaatsen. Door het Hof is niet weersproken dat de website 4chan specifiek bedoeld is om te shockeren en dat er een waarschuwingstekst op deze website is geplaatst. De verklaring van verzoeker dat hij — kennelijk vanuit het perspectief van het specifieke karakter van de website — niet heeft nagedacht over mogelijke consequenties in de vorm van het veroorzaken van angst bij mensen, komt overeen met de in de zaak vastgestelde feiten en omstandigheden. Nergens is uit af te leiden dat de gedraging van verzoeker naar haar uiterlijke verschijningsvorm was gericht op het door het Hof bedoelde gevolg en dat hij de kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Het feit dat verzoeker wist dat eerdere schoolshootings op internet zijn aangekondigd en ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en wat het effect op de samenleving van de shooting in Duitsland was, wil nog niet zeggen dat verzoeker met het plaatsen van zijn posting op deze specifieke website bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat leraren en/of leerlingen van de in de posting genoemde school van de inhoud van deze posting op de hoogte zouden komen en zich daardoor bedreigd zouden voelen.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van een aanmerkelijke kans zal het volgens vaste jurisprudentie dienen te gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Het Hof is van oordeel dat er — gezien de openlijke toegankelijkheid van het forum — altijd de aanmerkelijke kans bestaat dat een lezer de posting bedreigend zou vinden en dat deze het Maerlant College dan wel de politie op de hoogte zou stellen. Ook dit oordeel komt verzoeker onbegrijpelijk voor, gelet op het karakter van de betreffende website, de hierop aangebrachte waarschuwing en het — door het Hof niet weersproken, dus in cassatie vaststaande — feit dat de postings maar korte tijd op de website zichtbaar zijn. Dat de kans dat een bezoeker van de website de posting zou lezen, deze bedreigend zou vinden en de politie dan wel anderen zou waarschuwen, zich in casu daadwerkelijk heeft gerealiseerd, betekent niet dat deze kans naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
's Hofs overwegingen vormen dan ook onvoldoende grond voor het oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de art. 359 en 415 Sv geschonden, doordat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat de bedreiging in de gegeven omstandigheden van dien aard was dat bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Toelichting
Het Hof heeft bewezen verklaard dat verzoeker op 13 maart 2009 te 's‑Gravenhage een persoon aanwezig op het Maerlant College heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij opzettelijk dreigend (via een computer) op een openbare website (www.4chan.org) de volgende tekst geplaatst: ‘Tomorrow I'll go and kill some peeps from my old school, The Maerlant college in The Hague’(= morgen zal ik een aantal mensen van mijn oude school, het Maerlant college in Den Haag doden/vermoorden).
Van een voltooide bedreiging is sprake vanaf het moment dat deze ter kennis van de bedreigde is gekomen. Zolang de bedreigde geen kennis draagt van de bedreiging kan deze geen indruk maken.1.
De betreffende posting is geplaatst op vrijdag 13 maart 2009. Het Hof heeft met verwijzing naar het relaas proces-verbaal p. 2 en 3 vastgesteld dat het Maerlant College door de politie nadat deze op de hoogte was gesteld van de posting onopvallend werd beveiligd en dat de beveiliging rond 17 uur, nadat iedereen de school had verlaten, werd opgeheven. Uit het relaas proces-verbaal blijkt dat dit was op vrijdag 13 maart 2009.
Voorts heeft het Hof met verwijzing naar het proces-verbaal van aangifte p. 68 vastgesteld dat de politie [rector], rector van het Maerlant College, op zaterdagmiddag 14 maart 2009 van het bericht op de hoogte heeft gesteld.
Uit de aangifte van de rector blijkt echter niet dat hij van ‘het bericht’ op de hoogte is gesteld in de zin waarin het Hof dit lijkt te bedoelen. Uit die aangifte kan slechts worden afgeleid dat hij op zaterdag 14 maart 2009 van de politie heeft gehoord dat er bedreigingen waren geuit in de richting van het Maerlant Lyceum te Den Haag, niet wat er op die dag precies aan hem is verteld, met name niet dat hem is verteld dat het zou gaan om een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. Dat de rector er op 14 maart 2009 van op de hoogte was gesteld dat er een posting was geplaatst en de precieze inhoud daarvan valt uit zijn aangifte derhalve niet af te leiden. Wel blijkt uit de aangifte van de rector dat hem op woensdag 18 maart 2009 een kopie van de internet posting is getoond. Op 18 maart is hij dus in ieder geval op de hoogte geraakt van de inhoud van de posting.
Gelet hierop kan om de navolgende redenen niet worden gezegd dat de bedreiging, nadat zij ter kennis van de bedreigde was gekomen, (nog) van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Het feit dat uit de gebezigde bewijsmiddelen slechts valt af te leiden dat de rector pas op woensdag 18 maart 2009 de tekst van de betreffende posting kreeg te zien, brengt met zich dat deze tekst er niet (meer) toe kon leiden dat hij voor zijn leven zou kunnen vrezen. Verzoeker bevond zich op 18 maart 2009 in voorarrest. Hij had inmiddels duidelijk gemaakt dat het om een niet serieus te nemen bericht was gegaan. Bovendien was het in de posting vermelde tijdstip (‘tomorrow’) reeds lang verstreken. Op 18 maart 2009 was de tekst van de posting derhalve niet (meer) geëigend om vrees op te wekken dat de in die tekst vermelde actie zou worden uitgevoerd.2.
Maar ook indien ervan zou worden uitgegaan dat de rector op zaterdagmiddag 14 maart 2009 reeds op de hoogte was gesteld van de inhoud van de posting, dan nog kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat dit bericht op die middag (nog) geëigend was om bij de rector de redelijke vrees te doen ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Immers, blijkens het door het Hof aangehaalde gedeelte van het relaas proces-verbaal had iedereen de school reeds op vrijdag 13 maart te 17 uur verlaten. Dat de rector op zaterdagmiddag 14 maart 2009 nog op het Maerlant College aanwezig was blijkt niet en ook overigens kon op deze zaterdagmiddag in de verlaten school van een redelijke vrees om het leven te kunnen verliezen op de in de posting vermelde wijze geen sprake meer zijn.
Ook in dit opzicht is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd.
Deze schriftuur wordt ingediend door mr J. Goudswaard, advocaat te 's‑Gravenhage aan de Eisenhowerlaan 102, die verklaart dat verzoeker haar daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd, en door mr E.J. Huisman ondertekend namens mr Goudswaard.
's‑Gravenhage, 25 november 2011
J. Goudswaard
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 25‑11‑2011
NLR art. 285 aant. 3.
Enigszins vergelijkbaar: HR 19 juni 2007, LJN BA3135.
Beroepschrift 10‑10‑2011
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage van 9 maart 2011, waarbij het Gerechtshof — met vernietiging van het vonnis van de Rechtbank 's‑Gravenhage van 2 april 2010 — in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
ten tijde van de bestreden uitspraak wonende te [postcode]
[woonplaats], [adres],
de verdachte — voor zover thans van belang — heeft vrijgesproken van de hem onder feit 2 tenlastegelegde computervredebreuk.
Rekwirant kan zich met deze uitspraak en de motivering daarvan niet verenigen en legt aan de Hoge Raad voor het volgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in art. 79 lid 1 Wet op de Rechterlijke Organisatie, waaronder schending van art. 80sexies en/of art. 138a Sr en/of art. 350 Sv,
aangezien het Hof zijn oordeel dat een router niet de cumulatieve functies vervult zoals neergelegd in art. 80sexies Sr, naar de mening van rekwirant onbegrijpelijk, althans ontoereikend heeft gemotiveerd, alsmede aangezien 's Hofs in zijn overwegingen besloten liggende oordeel dat het gebruik maken van een (al dan niet beveiligde) internetverbinding van een ander (zonder diens toestemming) niet valt onder de strafbepaling van art. 138a Sr naar de mening van rekwirant blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd.
Toelichting:
1.
Aan verdachte is — voor zover thans in cassatie van belang — tenlastegelegd dat:
- ‘2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 01 februari 2009 tot en met 13 maart 2009 te 's‑Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer geautomatiseerde werken, te weten een computer en/of router en/of een (beveiligde) draadloze internetverbinding (van de provider Planet/KPN toebehorende aan [betrokkene 1]), of in een deel daarvan, is binnengedrongen, waarbij hij de beveiliging heeft doorbroken, in elk geval de toegang heeft verworven door een technische ingreep, met behulp van een valse sleutel, te weten het onbevoegd gebruik maken van de code en/of het wachtwoord van die [betrokkene 1] en/of door het aannemen van een valse hoedanigheid.’
2.
Het Hof heeft verdachte van dit feit vrijgesproken en daartoe overwogen:
‘Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat, hoezeer ook de gedraging van de verdachte ongewenst voorkomt, de wetgever kennelijk niet heeft gekozen voor strafbaarstelling van deze gedraging.
Blijkens artikel 138a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is er sprake van computervredebreuk indien wederrechtelijk wordt binnengedrongen in een geautomatiseerd werk (of in een deel daarvan). Zoals blijkt uit de tekst van artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht, waarin het begrip geautomatiseerd werk wordt gedefinieerd, en de bijbehorende Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1998/99, 26 671, nr. 3, p. 44) is er slechts sprake van een ‘geautomatiseerd werk’ wanneer een inrichting bestemd is voor — de cumulatieve functies — opslag, verwerken en overdacht van gegevens. Een inrichting die enkel bestemd is om gegevens over te dragen en/of op te slaan valt dus buiten de wettelijke begripsomschrijving.
Het hof stelt vast dat een router een schakelapparaat op de knooppunten van een netwerk zoals het internet is. Een router houdt een wachtwoord of gebruikerscode opgeslagen en zorgt, in opdracht van de gebruiker van die router alleen voor de verzending van gegevens naar de juiste bestemming.
Daarom vervult een router niet de cumulatieve functies zoals neergelegd in artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht.
Daarbij heeft het hof mede acht geslagen op het volgende. De wetgever heeft, zoals uit de wetsgeschiedenis blijkt, met artikel 138a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (‘computervredebreuk’) diegene willen beschermen ‘die blijkens feitelijke beveiliging heeft duidelijk gemaakt dat hij zijn gegevens heeft willen afschermen tegen nieuwsgierige blikken’ (Kamerstukken II 1989/90, 21 551, nr. 3, p. 15).
Het hof stelt vast dat de verdachte weliswaar zich toegang heeft verschaft tot de router van [betrokkene 1], maar daardoor enkel gebruik kon maken van de draadloze internetverbinding van die [betrokkene 1]. De verdachte heeft zich geen toegang verschaft tot beveiligde gegevens in de computer van die [betrokkene 1], zijnde die computer een geautomatiseerd werk als bedoeld in artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht. De gedraging is daarmee van een heel andere orde dan degene die is strafbaar gesteld in artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht. Gelet hierop is het hof van oordeel dat bij het gebruik maken van een (al dan niet beveiligde) internetverbinding van een ander, waar het aan de verdachte verweten handelen op neerkomt, die persoon niet in enig door artikel 138a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht beschermd belang wordt geschaad. Dit gedrag moge maatschappelijk ongewenst zijn in zoverre dat derden gratis ‘meeliften’ op een gewoonlijk door de rechtmatige gebruiker betaalde internetverbinding die daarmee als regel aan bandbreedte verliest, strafrechtelijk relevant is het niet.
Naar het oordeel van het hof is gelet op het bovenstaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.’
3.
Art. 138a lid 1 Sr luidt:
‘Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie wordt, als schuldig aan computervredebreuk, gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk binnendringt in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan. Van binnendringen is in ieder geval sprake indien de toegang tot het werk wordt verworven:
- a.
door het doorbreken van een beveiliging,
- b.
door een technische ingreep,
- c.
met behulp van valse signalen of een valse sleutel, of
- d.
door het aannemen van een valse hoedanigheid.’
4.
Art. 80sexies Sr luidt:
‘Onder geautomatiseerd werk wordt verstaan een inrichting die bestemd is om langs elektronische weg gegeven op te slaan, te verwerken en over te dragen.’
5.
Het Hof heeft, gelet op de Memorie van Toelichting bij de Wet computercriminaliteit II (Stb. 2006, 300) (TK 1998–1999, 26 671, nr. 3, p. 44), terecht geoordeeld dat, wil sprake zijn van een geautomatiseerd werk, aan de cumulatieve vereisten van opslag, verwerking en overdracht moet zijn voldaan.
6.
Het Hof heeft vastgesteld ‘dat een router een schakelapparaat op de knooppunten van een netwerk zoals het internet is. Een router houdt een wachtwoord of gebruikerscode opgeslagen en zorgt, in opdracht van de gebruiker van die router alleen voor de verzending van gegevens naar de juiste bestemming.’ Uit 's Hofs overwegingen wordt evenwel niet duidelijk op grond waarvan het Hof tot die vaststellingen is gekomen. Nu de werking van een router niet (zonder meer) kan worden aangemerkt als een algemeen bekend gegeven, had het Hof dit punt aan de orde moeten stellen bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting (vgl. HR 11 januari 2011, NJ 2011/116), hetgeen het blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 februari 2011 niet heeft gedaan. Nu het Hof aan die vaststellingen de conclusie heeft verbonden dat in casu niet was voldaan aan de cumulatieve vereisten van art. 80sexies Sr, is die conclusie naar de mening van rekwirant niet zonder meer begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
7.
Daarnaast geeft 's Hofs oordeel dat bij het gebruik maken van een (al dan niet beveiligde) internetverbinding van een ander, die persoon niet in enig door art. 138a Sr beschermd belang wordt geschaad, op grond waarvan het Hof kennelijk van oordeel was dat art. 138a Sr op de onderhavige casus niet van toepassing was, naar de mening van rekwirant blijk van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
8.
Naar de mening van rekwirant komt aan de rechter geen oordeel toe omtrent een beperktere reikwijdte van een strafbepaling, indien de tekst van die strafbepaling op zich duidelijk is en daartoe niet noopt. Dit geldt ook ingeval in de wetsgeschiedenis bij de totstandkoming van die bepaling voor die beperktere reikwijdte argumenten te vinden zouden zijn. Met betrekking tot dat laatste wenst rekwirant overigens op te merken dat in de door het Hof aangehaalde passage uit de Memorie van Toelichting uit 1989/1990 niet een dergelijke beperking, zoals het Hof voorstaat, gelezen kan worden, te minder nu in die tijd het internet nog nauwelijks bestond, laat staan (draadloze) routers, en noch in de wetsgeschiedenis bij de wijziging van art. 138a Sr (Wet computercriminaliteit II, Stb. 2006, 300), noch in enig ander kamerstuk van latere datum — voor zover rekwirant bekend — een aanwijzing is te vinden dat de wetgever van oordeel was dat het zonder toestemming gebruik maken van de internetverbinding van een ander niet strafbaar zou zijn op grond van art. 138a Sr, indien aan alle overige vereisten van dat artikel is voldaan.
Een dergelijke differentiatie zou ook op gespannen voet staan met de eisen die vanuit een oogpunt van rechtszekerheid aan de afgrenzing van de desbetreffende strafbepaling moeten worden gesteld, vgl. HR 21 april 1998, NJ 1998/781. De Hullu stelt het in zijn noot onder dit arrest aldus: ‘(…) waar de wetgever vrij nadrukkelijk een dergelijke differentiatie niet heeft aangebracht, bestaat geen belangrijke taak voor de strafrechter.’
9.
Gelet op het voorgaande getuigt 's Hofs in zijn overwegingen besloten liggende oordeel dat het gebruik maken van een (al dan niet beveiligde) internetverbinding van een ander niet valt onder de strafbepaling van art. 138a Sr naar de mening van rekwirant van een onjuiste rechtsopvatting, althans is 's Hofs oordeel hieromtrent niet zonder meer begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
10.
Het belang van rekwirant bij het voorgestelde cassatiemiddel is met name gelegen in het verkrijgen van duidelijkheid voor de rechtspraktijk omtrent de vraag of het zonder toestemming van de rechthebbende gebruik maken van de internetverbinding van een ander door middel van het zich wederrechtelijk toegang verschaffen tot een router valt onder de strafbepaling van art. 138a Sr.
Indien het cassatiemiddel doel treft zal het arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 10 oktober 2011
Mr H.H.J. Knol, advocaat-generaal bij het Gerechtshof te 's‑Gravenhage