HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530, r.o. 3.3: “In cassatie kan niet worden onderzocht of de door de feitenrechter in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht.”
HR, 09-07-2019, nr. 17/05243
ECLI:NL:HR:2019:1153
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-07-2019
- Zaaknummer
17/05243
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1153, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑07‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:540
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2017:9715, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2019:540, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 28‑05‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1153
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑07‑2019
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/05243
Datum 9 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 1 november 2017, nummer 21/002451-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben M.J. van Essen en J.E. Kötter, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2019.
Conclusie 28‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie plv. AG. Valsheid in geschrift. Art. 225 Sr. Hypotheekfraude. Bewijsklacht dat de werkgeversverklaringen vals waren. Stekking: verwerping. Samenhang met 17/05567 en 17/05568.
Nr. 17/05243 Zitting: 28 mei 2019 | D.J.M.W. Paridaens Conclusie inzake: [verdachte ] |
1. De verdachte is bij arrest van 1 november 2017 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, wegens onder 1 “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”, onder 2, 3 en 4 “telkens: valsheid in geschrift”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren.
2. Er bestaat samenhang met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1 ] , nr. 17/05567 en [medeverdachte 2] , nr. 17/05568. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Namens de verdachte hebben mr. M.J. van Essen en mr. J.E. Kötter, beiden advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Voor een goed begrip van de zaak, schets ik eerst kort de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de bewezenverklaring en de bewijsvoering. De verdachte, mede-eigenaar van een administratiekantoor, heeft valse werkgeversverklaringen opgesteld ten behoeve van zijn medeverdachten [medeverdachte 1 ] (feiten 1, 2 en 3) en [medeverdachte 2] (feit 4). Deze valse werkgeversverklaringen hebben de medeverdachten vervolgens gebruikt om een hypotheek aan te vragen (feiten 1 en 4) en een hypotheek te verhogen (feiten 2 en 3). De valsheid in de werkgeversverklaringen bestond er telkens in dat daarin − in strijd met de werkelijkheid − was vermeld dat de betreffende medeverdachte in het kader van een bepaald dienstverband werkzaamheden zou verrichten tegen een bepaald loon.
5. Het middel klaagt dat de door het hof onder 4 bewezenverklaarde valsheid in geschrift – kort gezegd: het opmaken van een werkgeversverklaring voor [medeverdachte 2] terwijl geen arbeidsovereenkomst bestond – niet uit de bewijsvoering kan volgen. Het middel valt in twee deelklachten uiteen. De eerste deelklacht betreft de bewijsvoering als zodanig en houdt in dat “niet uit de bewijsmiddelen [kan] worden afgeleid dat [medeverdachte 2] niet werkzaam is geweest voor [de verdachte] en dat er derhalve sprake zou zijn van het valselijk opmaken van een werkgeversverklaring afgegeven door of namens [A] ”, het bedrijf van de verdachte. De tweede deelklacht betreft de verwerping door het hof van een verweer, te weten dat [medeverdachte 2] wel degelijk werkzaam was voor het administratiekantoor van de verdachte, omdat het hof “in zijn motivering niet ingaat op de relevante objectieve gegevens die zijn aangevoerd door de raadsvrouw ter onderbouwing van het standpunt van [de verdachte] dat er wel sprake was van een daadwerkelijke arbeidsovereenkomst. Zo zijn onder andere de loonbetalingen doorgegeven aan de belastingdiens[t] en is hierover loonbelasting betaald.”
6. Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 4 bewezenverklaard dat:
“ “hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 te Utrecht, een werkgeversverklaring afgegeven door of namens [A] te Utrecht - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt immers heeft hij, verdachte valselijk in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring van [A] vermeld dat
“ - [medeverdachte 2] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, en/
“ - [medeverdachte 2] is aangesteld in vaste dienst, en
“ - het bruto jaarsalaris van EUR 42.000,- (en vakantietoeslag van EUR 3.640,- en vaste 13e maand van EUR 3.500,-) bedraagt, en
“ - door ondertekening van die verklaring verklaard dat die verklaring volledig naar waarheid was ingevuld, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.”
7. Voor de bewijsvoering van de onder 4 bewezenverklaarde valsheid in geschrift, heeft het hof gebruik gemaakt van elf afzonderlijk genummerde bewijsmiddelen waarvan er vijf betrekking hebben op het ontbreken van een arbeidsovereenkomst. Van die vijf bewijsmiddelen zal ik de inhoud weergeven zoals het hof die heeft gebruikt. De resterende zes bewijsmiddelen hebben betrekking op de werkgeversverklaring zelf en de aan [medeverdachte 2] verstrekte hypotheek waarvan de inhoud in cassatie niet wordt betwist, zodat ik met een samenvatting van de inhoud daarvan hier volsta. Uit dit zestal bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 2] twee huizen op haar naam heeft staan, waaronder een huis waarop een hypotheek is verstrekt. In het hypotheekdossier dat op naam staat van [medeverdachte 2] is een werkgeversverklaring opgenomen van [A] die inhoudt dat [medeverdachte 2] werknemer is bij [A] V.O.F., de functie “office manager” vervult en “een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd [heeft] of is aangesteld in vaste dienst” met een brutosalaris van € 42.000, een vakantietoeslag van € 3.640 en een vaste 13e maand van € 3.500.
8. Voor het bewijs van het ontbreken van een arbeidsovereenkomst zijn de navolgende vijf bewijsmiddelen van belang die het hof voor de bewijsvoering van feit 4 heeft gebruikt. Wat uit deze bewijsmiddelen zou blijken, heeft het hof zelf uiteengezet in de bewijsoverweging die ik in aansluiting op de bewijsmiddelen zal weergeven.
9. De door het hof gebruikte vijf bewijsmiddelen houden het volgende in (ik heb de nummering en typografische accentuering gehandhaafd):
“38. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verbaal, gevoegde in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk buitengewoon opsporingsambtenaar en brigadier bij de politie Utrecht, opgemaakt proces-verbaal, ordner I pagina 102 e.v., inhoudende - zakelijk weergegeven - als verhoor van [medeverdachte 2]:
pag. 104:
V: Wat voor werk heb je in het verleden gedaan?
A: Ik ben nog zes maanden administratief medewerkster geweest bij [verdachte ] . Ik weet niet meer hoe het bedrijf heette waar ik voor [verdachte ] werkte.
V: Welke periodes heb je daar gewerkt?
A: In januari 2011 tot juni 2011 heb ik bij [verdachte ] gewerkt.
39. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verbaal, gevoegde in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk buitengewoon opsporingsambtenaar en brigadier bij de politie Utrecht, opgemaakt proces-verbaal, ordner I pagina 111 e.v., inhoudende - zakelijk weergegeven - als verhoor van [medeverdachte 2]:
pag. 114:
V: Waar werkte u in 2011 toen u de hypotheek aanvroeg?
A: Bij [verdachte ] , ik was administratief medewerkster.
V: Wat was uw functie bij dit bedrijf?
A: Ik was administratief medewerkster, ik moest de boekhouding invoeren en zulk soort klusjes.
V: Welke diploma’s had u voor dit werk?
A: Ik heb mijn opleiding niet afgemaakt. Ik heb Mavo gedaan, maar dat dus niet afgemaakt. Ik heb geen vervolgopleiding gedaan. Ik had geen diploma’s voor het werk bij [verdachte ] .
V : Hoeveel mensen werkten daar?
A:Toen ik daar was waren we met zijn vieren.
V: Wat voor werkzaamheden deden die anderen?
A: Hetzelfde als ik, er waren nog drie andere mensen.
40. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verbaal, gevoegde in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , respectievelijk inspecteur en brigadier bij de politie Utrecht, opgemaakt proces-verbaal, ordner I pagina 166e.v., inhoudende - zakelijk weergegeven - als verhoor van verdachte:
pag. 173:
C: Uit het onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] in 2011 werkzaam is geweest bij [A] . Een werkgeversverklaring is gebruikt bij haar hypotheekaanvraag van haar woning [a straat] in [woonplaats] .
V: Wat kunt u verklaren over de werkzaamheden die door [medeverdachte 2] zijn gedaan bij [A] ?
A: [medeverdachte 2] werkte in overeenstemming met mij veel thuis. Zij deed dat via internet. Zij werkte ook weleens op kantoor, maar ze werkte voornamelijk thuis. Ik bracht de administratie dan die zij moest verwerken.
V: Hoeveel uur werkte zij per week?
A: Volgens mij full-time.
V: Wat was haar functie?
A: Zij was administratief medewerkster.
V : Wat houdt de functie in?
A: zij deed met name inboeken
Pag. 174:
V: Waarom neemt u iemand in vaste dienst aan als office manager, die niet in het bezit is van enig diploma.
A: Omdat zij in het verleden een leidinggevende functie heeft gehad in verschillende andere bedrijven en ik haar al wat langer kende, vond ik dat ik dat kon doen.
V: Wat houdt de functie van office manager in?
A: Personeel begeleiden, aansturen als ze er was.
41. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verbaal, gevoegde in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] , brigadier bij de politie Utrecht, opgemaakt proces-verbaal, ordner I pagina 437 e.v., inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de [getuige]:
pag. 437:
V: Hoe bent u bij het administratiekantoor [A] terechtgekomen?
A: Ik was op zoek naar een stageplek. Ik heb het via internet gevonden. Ik studeerde bedrijfsadministratie in Utrecht.
Pag. 438:
V: Wanneer werkte u daar precies? (van 4-4-2011 tot 20-01-2012)
A: Ik ben volgens mij met mijn stage begonnen in april 2011 tot en met februari 2012. Het waren drie schoolperiodes van 9 weken en het was 32 uur per week.
V: Wat was uw functie?
A: Ik moest administraties van klanten inboeken en dan doorgeven. Het was gewoon boekhouden zeg maar.
V: Welke mensen werkten er verder nog voor [A] ?
A: [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] een Turkse jongen, er waren twee Turkse jongens, [betrokkene 4] en nog een. Een van die Turkse jongens kwam op het laatst, die heb ik niet zo vaak gezien. En helemaal aan het begin toen ik kwam was er nog een [betrokkene 5] , die was ineens weggegaan. En de vrouw van de baas, haar naam weet ik niet meer en [verdachte ] de baas zelf.
V: Hoe lang werkten die mensen er al?
A: De meesten werkten er al wel een tijdje maar precies weet ik dat niet.
V: Wat waren hun functies?
A: De vrouw van de baas die deed vooral schoonmaken en boodschappen en alleen als het druk was hielp ze ook met de boekhouding. [verdachte ] had veel contact met klanten, hij was veel buiten de deur. Hij deed ook samen met [betrokkene 1] de BTW’s berekenen. [betrokkene 1] had ook een aparte taak, zij deed de lonen van de klanten. [verdachte ] deed de administratie van [A] , dus ook de lonen van zijn eigen werknemers zelf. [betrokkene 2] deed hetzelfde als ik.
V: Wie had de leiding van het bedrijf?
A: [verdachte ] .
V: Wat deed hij precies?
A: Hij was veel buiten de deur en ook druk met klanten. Hij was heel druk altijd. Hij controleerde alles of het wel klopte.
V: Wie regelde de administratie van het kantoor [A] zelf?
A: Dat deed [verdachte ] .
V: Waren er ook mensen die voor [A] werkten maar niet op kantoor kwamen?
A: Niet dat ik weet.
V: Waren er toen jij er stage liep mensen die thuiswerkten?
A: Nee
V : Kon dat?
Pag. 439:
A: Nee want je moest echt het boekhoudprogramma hebben, dat is heel belangrijk, je moest centraal inloggen.
V: Was er iemand die dat thuis had?
A: Niet dat ik heb gehoord.
C: Wij tonen u een foto van een vrouw.
V: Heeft u deze vrouw ooit eerder gezien?
A: Nee, die ken ik niet.
V: Heb jij deze vrouw als collega gehad bij [A] ?
A: Nee deze heb ik niet als collega gehad.
V : De naam [medeverdachte 2] zegt dat jou iets?
A: Nee
V: Heb je een [medeverdachte 2] als collega gehad bij [A] ?
A: Nee alleen die drie vrouwen die ik heb genoemd, [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en de vrouw van [verdachte ] , ik kom maar niet op haar naam.
42. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verhaal, gevoegde schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, zijnde een foto van de verdachte [medeverdachte 2] , ordner 1, pag. 418, welke aan de [getuige] is getoond.”
10. Met betrekking tot het bewijs van het onder 4 tenlastegelegde heeft het hof in zijn arrest het volgende overwogen:
“ “[medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij in de periode van januari 2011 tot juni 2011 bij verdachte heeft gewerkt, maar weet niet meer hoe dat bedrijf heette.
“ Zij was werkzaam als administratief medewerker en verklaarde over haar functie: ‘Ik moest de boekhouding invoeren en zulk soort klusjes (...). Ik heb de Mavo gedaan, maar niet afgemaakt. Ik heb geen vervolgopleiding gedaan. Ik had geen diploma 's voor het werk bij [verdachte ] ’.
“ [medeverdachte 2] verklaarde voorts dat zij daar sinds begin januari 2011 werkzaam was en 38 uur per week werkte. Toen zij daar werkte waren er nog drie andere mensen werkzaam die dezelfde werkzaamheden deden als verdachte.
“ Voorts heeft zij verklaard dat zijzelf ontslag heeft genomen omdat zij overspannen geworden was.
“ Verdachte verklaarde over dit dienstverband dat [medeverdachte 2] veel thuis werkte en dat hij de administratie bracht die [medeverdachte 2] moest verwerken. Zij werkte fulltime in de functie van administratief medewerker en deed met name het inboeken.
“ Op de vraag waarom verdachte iemand, blijkens de werkgeversverklaring in vaste dienst aanneemt als office manager die niet in het bezit is van enig diploma, verklaarde hij als volgt: ‘Omdat zij in het verleden een leidinggevende functie heeft gehad in verschillende andere bedrijven en ik haar al wat langer kende, vond ik dat ik dat kon doen (...). De functie van office manager houdt in personeel begeleiden, aansturen als ze er was’.
“ Voorts heeft verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat [medeverdachte 2] ontslag heeft genomen omdat haar zoontje suikerziekte heeft en zij meer tijd nodig had om voor hem te kunnen zorgen.
“ De [getuige] verklaarde dat zij in de [periode] als stagiaire bij [A] werkzaam was voor 32 uur per week. De administratie van het kantoor [A] werd door verdachte zelf geregeld. In de periode dat deze getuige hier stage liep waren er geen mensen die thuiswerkten.
“ Na het tonen van een foto van [medeverdachte 2] verklaarde de getuige dat zij deze vrouw nooit eerder had gezien en niet als collega te hebben gehad bij [A] . Ook de naam [medeverdachte 2] zegt haar niets.
“ Het hof stelt vast dat de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 2] op alle cruciale punten, zoals de aard van het dienstverband en de verrichte werkzaamheden, zodanig uiteenlopen dat het hof het volstrekt ongeloofwaardig acht dat het door verdachte en [medeverdachte 2] gestelde dienstverband daadwerkelijk heeft bestaan. Daarnaast is [medeverdachte 2] ook niet herkend als collega door een toen aldaar werkzame getuige en zegt zelfs de naam deze getuige niets.
“ Uit het bovenstaande vloeit voort dat het hof van oordeel is dat de in de bewezenverklaring genoemde werkgeversverklaring valselijk is opgemaakt, nu ten aanzien van dat stuk geldt dat de daarin opgenomen gegevens met betrekking tot het dienstverband en het daarin genoemde salaris niet overeenkomstig de werkelijkheid zijn.
“ Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is die de werkgeversverklaring valselijk en in strijd met de waarheid heeft opgesteld.”
11. In zijn bewijsoverweging heeft het hof uiteengezet dat en waarom het hof aan de feiten en omstandigheden zoals die in de gebruikte bewijsmiddelen zijn vastgesteld, de gevolgtrekking heeft verbonden dat [medeverdachte 2] geen arbeidsovereenkomst had met [A] V.O.F. met de inhoud zoals die is weergegeven in de werkgeversverklaring waarvan het hof bewezen heeft verklaard dat die vals is. In cassatie kan een dergelijke gevolgtrekking slechts op haar begrijpelijkheid worden getoetst.1.Onbegrijpelijk acht ik haar niet. Aan deze gevolgtrekkingen van het hof doet niet af dat de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte 2] waarop ter terechtzitting van het hof door de raadsvrouw een beroep is gedaan, een andere, tegenovergestelde inhoud hebben dan de verklaringen die het hof voor het bewijs heeft gebruikt. De selectie en waardering van het voorhanden materiaal is immers voorbehouden aan het hof omdat hij de feitenrechter is. Dat op basis van hetzelfde voorhanden materiaal, een andere selectie mogelijk is, betekent nog niet dat de door het hof gemaakte selectie en waardering onbegrijpelijk is. Om deze reden faalt de eerste deelklacht, die betrekking heeft op de bewijsvoering als zodanig.
12. Ook de tweede deelklacht, die betrekking heeft op de verwerping van het verweer dat [medeverdachte 2] wel degelijk werkzaam was voor het administratiekantoor van de verdachte, faalt. Het hof heeft de aangifte van loon aan de belastingdienst en het betalen van loonbelasting klaarblijkelijk niet doorslaggevend geacht voor het antwoord op de vraag of een arbeidsovereenkomst bestond tussen [A] en [medeverdachte 2] met de inhoud zoals die is weergegeven in de werkgeversverklaring. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Het gaat er niet om of loon van [medeverdachte 2] is doorgegeven aan de belastingdienst en/of daarover belasting is betaald, maar om de vraag of de arbeidsovereenkomst heeft bestaan met de inhoud waarop de werkgeversverklaring betrekking heeft. Het hof hoefde niet op dit onderdeel van ter terechtzitting gevoerde verweer in te gaan, omdat het hof bij de verwerping van een verweer niet verplicht is om in te gaan op alle onderdelen die aan dat verweer ten grondslag zijn gelegd.
12. Het middel faalt in alle onderdelen en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
12. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑05‑2019