Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2019/2033 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014
Artikel 57 Overgangsbepalingen
Geldend
Geldend vanaf 25-12-2019
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2020, L 405).
- Bronpublicatie:
27-11-2019, PbEU 2019, L 314 (uitgifte: 05-12-2019, regelingnummer: 2019/2033)
- Inwerkingtreding
25-12-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-11-2019, PbEU 2019, L 314 (uitgifte: 05-12-2019, regelingnummer: 2019/2033)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De artikelen 43 tot en met 51 zijn op grondstoffen- en emissierechtenhandelaren van toepassing vanaf 26 juni 2026.
2.
Tot 26 juni 2026, of, indien dat later is, de datum van toepassing ten behoeve van eigenvermogensvereisten op kredietinstellingen van de alternatieve standaardbenadering als beschreven in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en de alternatieve internemodellenbenadering als beschreven in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013, past een beleggingsonderneming de vereisten van deel drie, titel IV, van Verordening (EU) nr. 575/2013, als gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/630, toe voor de berekening van K-NPR.
3.
In afwijking van artikel 11, lid 1, punten a) en c), mogen beleggingsondernemingen voor een periode van vijf jaar vanaf 26 juni 2021 lagere eigenvermogensvereisten toepassen die gelijk zijn aan:
- a)
tweemaal het desbetreffende eigenvermogensvereiste op grond van deel drie, titel I, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, onder voorbehoud van artikel 93, lid 1, van die verordening, met vermelding van de in titel IV van Richtlijn 2013/36/EU, als gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2019/878, vastgestelde niveaus voor het aanvangskapitaal, dat van toepassing zou zijn geweest wanneer de beleggingsonderneming onder de eigenvermogensvereisten van die verordening, als gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/630, was blijven vallen; of
- b)
tweemaal het in artikel 13 van deze verordening bepaalde toepasselijke vastekostenvereiste, indien de beleggingsonderneming niet bestond op of vóór 26 juni 2021.
4.
In afwijking van artikel 11, lid 1, punt b), mogen beleggingsondernemingen lagere eigenvermogensvereisten toepassen voor een periode van vijf jaar vanaf 26 juni 2021, en wel als volgt:
- a)
beleggingsondernemingen die vóór 26 juni 2021 alleen aan een aanvangskapitaalvereiste onderworpen waren mogen hun eigenvermogensvereisten beperken tot tweemaal het toepasselijke aanvangskapitaalvereiste als bepaald in titel IV van Richtlijn 2013/36/EU, als gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2019/878, met uitzondering van artikel 31, lid 1, punten b) en c), respectievelijk artikel 31, lid 2, van die richtlijn;
- b)
beleggingsondernemingen die vóór 26 juni 2021 bestonden, mogen hun permanente minimumkapitaalvereisten beperken tot die welke zijn bepaald in artikel 93, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, als gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/876, met vermelding van de in titel IV van Richtlijn 2013/36/EU, als gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2019/878, vastgestelde niveaus voor het aanvangskapitaal, die van toepassing zouden zijn geweest indien de beleggingsonderneming aan die verordening onderworpen gebleven zou zijn, behoudens een jaarlijkse verhoging van het bedrag van die vereisten met ten minste 5 000 EUR tijdens de periode van vijf jaar;
- c)
beleggingsondernemingen die vóór 26 juni 2021 bestonden en die geen vergunning hebben om de in bijlage I, deel B, punt 1, bij Richtlijn 2014/65/EU bedoelde nevendiensten te verrichten en die slechts een of meer van de in bijlage I, deel A, punten 1, 2, 4 en 5, bij die richtlijn bedoelde beleggingsdiensten en -activiteiten verrichten, en die geen toestemming hebben om aan hun cliënten toebehorende gelden of effecten aan te houden, en die derhalve jegens hun cliënten nooit in een debiteurspositie kunnen verkeren, mogen hun permanent minimumkapitaalvereiste beperken tot ten minste 50 000 EUR, behoudens een jaarlijkse verhoging van ten minste 5 000 EUR tijdens de periode van vijf jaar.
5.
De in lid 4 opgenomen afwijkingen houden op van toepassing te zijn indien de beleggingsonderneming haar vergunning op of na 26 juni 2021 laat verlengen, zodat overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn (EU) 2019/2034 een hoger niveau voor het aanvangskapitaal vereist is.
6.
In afwijking van artikel 11 mogen beleggingsondernemingen die vóór 25 december 2019 bestonden en die op de markten voor financiële futures, voor opties of voor andere derivaten en op de contante markten uitsluitend om posities op markten voor derivaten af te dekken, voor eigen rekening of voor rekening van andere leden van die markten handelen, en die door clearingleden van dezelfde markten worden gegarandeerd, waarbij de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de door dergelijke beleggingsondernemingen gesloten contracten berust bij clearingleden van dezelfde markten, hun eigenvermogensvereisten gedurende een periode van vijf jaar vanaf 26 juni 2021 beperken tot ten minste 250 000 EUR, behoudens een jaarlijkse verhoging van ten minste 100 000 EUR tijdens de periode van vijf jaar.
Ongeacht of een beleggingsonderneming als bedoeld in dit lid gebruikmaakt van de in de eerste alinea bedoelde afwijking, is lid 4, punt a), niet van toepassing op een dergelijke beleggingsonderneming.