RvdW 2016/916
EEX-Verordening. Rechterlijke bevoegdheid. Alternatieve bevoegdheid t.a.v. verbintenissen uit onrechtmatige daad krachtens art. 5 punt 3; nalatigheid van advocaat bij opstellen overeenkomst; bepaling ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’.
HvJ EU 16-06-2016, ECLI:EU:C:2016:449 (Universal Music International Holding)
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
16 juni 2016
- Magistraten
M. Ilešič, C. Toader, A. Rosas, A. Prechal, E. Jarašiūnas
- Zaaknummer
C-12/15
- Conclusie
A-G M. Szpunar
- Roepnaam
Universal Music International Holding
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten
ECLI:EU:C:2016:449, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 16‑06‑2016
ECLI:EU:C:2016:161, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2016
- Wetingang
Art. 5 punt 3 Verordening (EG) nr. 44/2001 (EEX-Verordening)
Essentie
Universal Music International Holding BV tegen Michael Tétreault Schilling e.a.
Verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens art. 267 VWEU, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 9 januari 2015.
EEX-Verordening. Rechterlijke bevoegdheid. Alternatieve bevoegdheid t.a.v. verbintenissen uit onrechtmatige daad krachtens art. 5 punt 3; nalatigheid van advocaat bij opstellen overeenkomst; bepaling ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’.
Art. 5 punt 3, van de EEX-Verordening moet aldus worden uitgelegd dat, in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, als ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ niet kan ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.