Hof Arnhem-Leeuwarden, 09-07-2020, nr. 21-003705-19
ECLI:NL:GHARL:2020:5330
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
09-07-2020
- Zaaknummer
21-003705-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:5330, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 09‑07‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 09‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Hennepkwekerij. Binnentreden met toestemming echtgenoot rechtmatig. Medeplegen opzettelijk aanwezig hebben hennepplanten. Verdachte heeft in de gegeven omstandigheden de aanwezigheid van de kwekerij in de gezamenlijke woning geaccepteerd.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003705-19
Uitspraak d.d.: 8 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 juli 2019 met parketnummer 18-055219-19 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1955] ,
wonende te [adres 1] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van dertig uren, te vervangen door vijftien dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsvrouw, mr. W. Koopmans, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van veertig uren, te vervangen door twintig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks 1 maart 2018 tot en met 6 december 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 20, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsvrouw primair vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, omdat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Verbalisanten zijn onrechtmatig in de woning van verdachte binnengetreden. De politie is aan de hand van een MMA-melding, zonder dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit, binnengetreden zonder machtiging en zonder verslaglegging achteraf. Het doel van binnentreden – zoekend rondkijken – is door verbalisanten niet vermeld en er was geen sprake van een vrijwillige, ondubbelzinnige en bewuste toestemming voor het binnentreden. Daarbij is (de echtgenoot van) verdachte bij de voordeur niet de cautie verleend. Dit alles heeft tot gevolg dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het recht op privacy van verdachte is geschonden en haar komt geen eerlijk proces meer toe. Dit verzuim dient te worden gesanctioneerd met bewijsuitsluiting, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat slechts uit het dossier volgt dat zij wetenschap had van de kwekerij, maar daar nimmer mee heeft ingestemd. Dat is onvoldoende voor het medeplegen. De enkele wetenschap van de kwekerij is niet voldoende voor het doen ontstaan van een rechtsplicht tot het beletten of het doen beëindigen van een situatie.
Bij de beoordeling van het primaire verweer gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 6 december 2018 hebben verbalisanten naar aanleiding van een MMA-melding over een sterke hennepgeur uit de flat van verdachte en haar echtgenoot, [medeverdachte] , gedaan op 4 december 2018, een onderzoek ingesteld. Ze spraken met buurtbewoners, die eveneens over de hennepgeur verklaarden. Verbalisanten besloten te gaan informeren. Toen op meerdere keren aanbellen niet werd gereageerd, klom een verbalisant in de vensterbank en zag hij [medeverdachte] op de bank zitten. Vervolgens deed [medeverdachte] de deur open. Verbalisanten legitimeerden zich en vertelden hem over de melding, waarop [medeverdachte] zei ziek te zijn en niet te lang bij de deur te willen staan. Verbalisanten vroegen of ze binnen mochten komen om een en ander uit te leggen. [medeverdachte] nodigde verbalisanten uit de woning binnen te komen, waar verdachte ook aanwezig was. Verbalisanten vertelden nogmaals dat ze daar waren vanwege de melding over een hennepgeur. [medeverdachte] verklaarde dat zijn zoon een aantal weken geleden had geblowd en dat mensen dit geroken zouden kunnen hebben. Verbalisanten vroegen vervolgens aan [medeverdachte] en verdachte hoe het kon dat die geur al vaker was geroken. [medeverdachte] had daar geen verklaring voor. Verbalisanten vroegen [medeverdachte] of zij de rest van de kamers van de woning mochten zien. [medeverdachte] zei geen bezwaar te hebben en ging verbalisanten voor. In een slaapkamer werd een tent aangetroffen. [medeverdachte] verklaarde daar een stuk of twintig hennepplanten te hebben gehad, die hij net had geknipt. Vervolgens gaven verbalisanten [medeverdachte] en verdachte de cautie.
Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken is het hof van oordeel dat verbalisanten niet onrechtmatig zijn binnengetreden in de woning. Nadat de verbalisanten zich hadden gelegitimeerd en uitleg gaven over de reden van binnentreden, heeft de [medeverdachte] expliciet en vrijwillig – dat van enige dwang, politieel dan wel anderszins, sprake is geweest is gesteld noch gebleken – toestemming verleend voor het binnentreden in de echtelijke woning van verdachte en [medeverdachte] . Verbalisanten zijn aldus met toestemming van de bewoner, verdachtes echtgenoot, binnengetreden. Nu [medeverdachte] toestemming voor het binnentreden heeft verleend was een voorafgaande machtiging en een schriftelijk verslag achteraf als bedoeld in de Algemene wet op het binnentreden niet noodzakelijk. Evenmin was van belang of op dat moment reeds sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Gelet op de door de [medeverdachte] verleende toestemming, is het hof van oordeel dat de verbalisanten zich rechtmatig in de woning bevonden. Nu op het moment dat [medeverdachte] toestemming verleende aan de verbalisanten om zijn woning binnen te treden geen sprake was van een verhoorsituatie hoefden de verbalisanten – anders dan de verdediging stelt – aan [medeverdachte] op dat moment niet de cautie te verlenen. Nu verdachte zich op dat moment in het geheel niet bij de voordeur bevond, mist het verweer inhoudende dat aan verdachte bij de voordeur ten onrechte de cautie niet is verleend, feitelijke grondslag. Van een vormverzuim is aldus geen sprake.
Met betrekking tot het subsidiair gevoerde verweer tot vrijspraak overweegt het hof het volgende. De kwekerij was in een slaapkamer van de (toenmalige) echtelijke woning van verdachte en [medeverdachte] , een flat met twee slaapkamers, aanwezig. Verdachte wist dat in de woning een hennepkwekerij aanwezig was. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] in mei of juni 2018 met het plan kwam. Zij was het er niet mee eens, maar [medeverdachte] wist niet meer hoe ze anders de schulden moesten betalen. Verdachte heeft verklaard dat ze het wel fijn vond dat de gezamenlijke schulden van verdachte en [medeverdachte] met de opbrengst konden worden afgelost. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanwezigheid van de hennepplanten in hun gezamenlijke woning heeft geaccepteerd en dat derhalve sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] . Aldus kan het medeplegen door verdachte van het aanwezig hebben van hennepplanten bewezen worden verklaard. Het hof verwijst in dit verband naar HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:787.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 maart 2018 tot en met 6 december 2018 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van 20 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tezamen met haar echtgenoot schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van twintig hennepplanten. Verdachte heeft daarmee bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 mei 2020, waaruit blijkt dat zij niet eerder veroordeeld is voor enig strafbaar feit. In het bijzonder heeft het hof in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte ter terechtzitting is gebleken. Verdachte en haar echtgenoot hebben als gevolg van de onderhavige zaak hun woning verloren en maandenlang niet over eigen huisvesting beschikt. Dit heeft verdachte en haar echtgenoot veel spanningen opgeleverd. Ook kampen zij beide met gezondheidsproblematiek. Gelet hierop is het hof van oordeel dat dat oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van dertig uren, te vervangen door vijftien dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is. Met de voorwaardelijke straf beoogt het hof tevens te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 8 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W. Foppen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.