Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-07-2015, nr. 14/00933
ECLI:NL:GHARL:2015:5228
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-07-2015
- Zaaknummer
14/00933
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:5228, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑07‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NTFR 2015/2395 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Uitspraak 14‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Algemeen. Dwangsom. Tijdige ingebrekestelling. Verzending per fax. Ontvangst door gemeente?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00933
uitspraakdatum: 14 juli 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. statutair gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 augustus 2014, nummer UTR 13/4625, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Vianen (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 11 te [A] , naar de waardepeildatum 1 januari 2010, voor het jaar 2011 vastgesteld op € 14.125.000. Tegelijk met deze beschikking is een aanslag onroerende-zaakbelasting 2011 (hierna: de aanslag OZB) aan belanghebbende opgelegd.
1.2
Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag OZB bezwaar aangetekend. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar op 12 maart 2012 ontvangen.
1.3
Belanghebbende heeft vanwege het uitblijven van een uitspraak op bezwaar, de heffingsambtenaar in gebreke gesteld.
1.4
De heffingsambtenaar heeft vervolgens bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedagtekend 7 augustus 2013, verzonden op 8 augustus 2013, het bezwaar gegrond verklaard, de beschikking vernietigd en de aanslag OZB verminderd tot nihil. Ter zake van de ingebrekestelling heeft de heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat hij geen dwangsom heeft verbeurd, nu hij binnen de daartoe gestelde termijn van twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
1.5
Belanghebbende is tegen de afwijzing van het verzoek om toekenning van een dwangsom in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 augustus 2014 ongegrond verklaard.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [B] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [C] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door mr. [D] .
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1
Namens belanghebbende heeft [E] , werkzaam voor [F] te [Z] (hierna: de gemachtigde) op 12 maart 2012 bezwaar gemaakt tegen de aan belanghebbende op 10 februari 2012 bekendgemaakte WOZ-beschikking en de aan haar opgelegde aanslag OZB betreffende de onroerende zaak [a-straat] 11 te [A] .
2.2
Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 12 maart 2012.
2.3
De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde op 14 maart 2012, door hem ontvangen op 15 maart 2012, een brief gezonden met als bijlage het taxatieverslag en daarbij de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om het bezwaar binnen vier weken, derhalve uiterlijk 11 april 2012, nader te motiveren.
2.4
Belanghebbende heeft haar bezwaren nader gemotiveerd bij aanvullend bezwaarschrift met dagtekening 6 april 2012.
2.5
2.6
De gemachtigde heeft namens belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld.
2.7
Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een faxbericht, afkomstig van de gemachtigde waarin namens belanghebbende een op 14 februari 2013 gedagtekende ingebrekestelling is weergegeven alsmede een zogenoemd verzendcontrolerapport, waaruit blijkt dat op 14 februari 2013, 11.30 uur vanuit het kantoor van de gemachtigde een fax is verstuurd naar het door de heffingsambtenaar opengestelde faxnummer. Daarbij is de status ‘Resultaat: OK’ vermeld.
2.8
Tot de stukken van het geding behoort voorts een van de gemachtigde afkomstig e-mailbericht, gedagtekend 31 juli 2013, welk door de heffingsambtenaar is ontvangen op 2 augustus 2013. In het e-mailbericht heeft de gemachtigde de heffingsambtenaar erop gewezen dat hij tot op heden nog geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Daarbij heeft de gemachtigde verwezen naar de ingebrekestelling van 14 februari 2013.
2.9
De heffingsambtenaar heeft op 7 augustus 2013 uitspraken op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar van belanghebbende gegrond is verklaard. Met betrekking tot de ingebrekestelling heeft de heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat hij geen dwangsom heeft verbeurd, nu hij binnen de daartoe gestelde termijn van twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
2.10
Het tegen de afwijzende beslissing van de heffingsambtenaar inzake de dwangsom ingestelde beroep, is door de Rechtbank bij uitspraak van 12 augustus 2014 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is of belanghebbende recht heeft op een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift tegen de beschikking en de aanslag OZB.
3.2
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar, tot toekenning van een dwangsom van € 1.260 en tot veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep.
3.5
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
Ingevolge artikel 4:17, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is. Ingevolge artikel 4:17, lid 3, van de Awb, is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de heffingsambtenaar niet binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn (uiterlijk op 31 december 2012) uitspraak op belanghebbendes bezwaarschrift heeft gedaan.
4.3
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij bij faxbericht van 14 februari 2013 de heffingsambtenaar in gebreke heeft gesteld. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij een afschrift van een op 14 februari 2013 gedagtekende ingebrekestelling alsmede een zogenoemd verzendcontrolerapport overgelegd, waaruit volgens belanghebbende blijkt dat op 14 februari 2013 vanuit het kantoor van de gemachtigde een fax is gestuurd aan de heffingsambtenaar.
4.4
De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat vorenbedoelde fax niet door hem is ontvangen. De gemeente Vianen beschikt over één faxapparaat. Omdat de verslagen van ingekomen faxberichten door de gemeente (slechts) gedurende een aantal maanden worden bewaard, waren de verslagen van de maand februari 2013 op het moment dat het e-mailbericht van 31 juli 2013 van de gemachtigde door de heffingsambtenaar werd ontvangen, niet meer beschikbaar. De heffingsambtenaar beschikt derhalve niet over een verslag waarin van een op of omstreeks 14 februari 2013 ingekomen faxbericht van de gemachtigde zou blijken. Bovendien is de gemachtigde, aldus de heffingsambtenaar, bekend met de werkwijze van de gemeente met betrekking tot de postregistratie, die erop gericht is alle stukken, waaronder faxberichten, te registreren en de afzenders van die stukken een ontvangstbevestiging onder vermelding van het aan het betreffende stuk toegekende referentienummer, toe te zenden. Belanghebbende beschikt evenwel niet over een dergelijke ontvangstbevestiging noch heeft de gemachtigde bij uitblijven van een nader bericht van de heffingsambtenaar, hieromtrent contact gezocht met de heffingsambtenaar.
4.5
Vooropgesteld moet worden dat, nu de heffingsambtenaar stelt dat hij het faxbericht van 14 februari 2013 en de daarin opgenomen ingebrekestelling niet heeft ontvangen, op belanghebbende de last rust de verzending daarvan aannemelijk te maken. Hoewel uit het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2009, nr. 42 149, ECLI:NL:HR:2006:AY8658, volgt dat een verzendcontrolerapport zoals door belanghebbende is overgelegd op zichzelf geen sluitend bewijs oplevert voor de verzending van een faxbericht, zou hiermee niettemin de verzending – in het licht van de door partijen aangedragen feiten en omstandigheden – wel aannemelijk kunnen worden gemaakt. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende in de op haar rustende bewijslast geslaagd. Uit het door belanghebbende overgelegde verzendcontrolerapport blijkt immers dat op die datum vanuit het kantoor van de gemachtigde een faxbericht is verzonden naar het juiste, en overigens ook enige door de heffingsambtenaar opengestelde, faxnummer waarbij voorts in het rapport onder status ‘Resultaat: OK’ is vermeld. Dit duidt erop, gelet op het eveneens door belanghebbende overgelegd verzendcontrolerapport van een faxbericht van 6 april 2012 waarin de status ‘bezet’ is vermeld, dat het faxbericht daadwerkelijk is verzonden en door de heffingsambtenaar is ontvangen.
4.6
Hetgeen de heffingsambtenaar hiertegenover heeft gesteld, acht het Hof niet voldoende om de ontkenning van de ontvangst van het faxbericht geloofwaardig te achten. De omstandigheid dat de heffingsambtenaar de faxjournaals niet heeft bewaard, komt voor zijn risico. De stelling van de heffingsambtenaar dat altijd een ontvangstbevestiging door hem wordt gestuurd acht het Hof – wat er overigens zij van de juistheid van die stelling – evenmin voldoende voor een andersluidende conclusie.
4.7
Een en ander betekent dat de heffingsambtenaar reeds op 14 februari 2013 in gebreke is gesteld met betrekking tot het verzuim tijdig op het onderhavige bezwaar te beslissen. Nu de heffingsambtenaar eerst op 7 augustus 2013 uitspraak op bezwaar heeft gedaan, heeft belanghebbende recht op een dwangsom.
4.8
Ingevolge artikel 8:55c van de Awb gelezen in verbinding met artikel 4:17, lid 2, van de Awb bedraagt de verschuldigde dwangsom € 1.260 (= 14 x € 20, 14 x € 30 en 14 x € 40).
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag van de vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 490 (4 punten (indienen beroepschrift en hoger beroepschrift en twee zittingen ) x 0,25 (wegingsfactor) x € 490 (waarde per punt) = € 490).
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar voor zover deze betrekking heeft op het niet toekennen van een dwangsom,
– stelt de door de heffingsambtenaar verbeurde dwangsom vast op € 1.260,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 490, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 318 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 493 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 14 juli 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake) | (R. den Ouden) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 juli 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.