Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 75 [Bevoegde rechter na beroep van einduitspraak. Verlenging]
Geldend
Geldend vanaf 01-02-2006
- Bronpublicatie:
22-12-2005, Stb. 2006, 24 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken: 30171)
- Inwerkingtreding
01-02-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-2005, Stb. 2006, 24 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken: 30171)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
Na de aantekening van beroep van de einduitspraak worden de bevelen tot gevangenneming, gevangenhouding dan wel verlenging daarvan gegeven door de rechter in hoogste feitelijke aanleg. De artikelen 65, tweede lid, 66, tweede lid, en 67 tot en met 69, zijn op deze bevelen van overeenkomstige toepassing. Een op artikel 67 gegrond bevel kan ook worden gegeven of verlengd op de grond dat in het bestreden vonnis een vrijheidsbenemende straf of maatregel is opgelegd van ten minste even lange duur als de door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd na verlenging.
2.
Behoudens de gevallen bedoeld in artikel 66a, eerste lid, kunnen bevelen tot gevangenneming voor de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting slechts worden gegeven indien alsnog ernstige bezwaren tegen de verdachte zijn gerezen. Onder ernstige bezwaren kan tevens een veroordelend vonnis in de vorige feitelijke aanleg worden begrepen.
3.
Een bevel dat ingevolge artikel 66, tweede lid, voortduurt, kan door de rechter in hoogste feitelijke aanleg, vóór de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, op vordering van het openbaar ministerie worden verlengd met ten hoogste honderdtwintig dagen. De geldigheidsduur van een dergelijk bevel kan tweemaal worden verlengd, met dien verstande dat de duur van het bevel tot gevangenneming of gevangenhouding en de verlengingen daarvan tezamen een periode van honderdtachtig dagen, te rekenen vanaf de datum van de einduitspraak in eerste aanleg, niet te boven gaan. De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld op de vordering te worden gehoord.
4.
Zolang het onderzoek op de terechtzitting in hoogste feitelijke aanleg nog niet is aangevangen, kan de voorlopige hechtenis slechts worden verlengd, indien in vorige feitelijke aanleg een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd van welke de tenuitvoerlegging ten minste even lang duurt als de door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd na verlenging, dan wel indien een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen onvoorwaardelijk is opgelegd. De voorlopige hechtenis kan evenwel worden verlengd, wanneer beroep is ingesteld tegen een einduitspraak, houdende onbevoegdverklaring waarbij is bepaald dat het bevel tot voorlopige hechtenis van kracht blijft.
5.
Na de einduitspraak in hoogste feitelijke aanleg blijft, onverminderd het bepaalde in het laatste lid van dit artikel, het bevel van kracht totdat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. In geval een einduitspraak als bedoeld in het vierde lid, laatste volzin, wordt vernietigd, kan de rechter bepalen dat het bevel van kracht blijft overeenkomstig artikel 72, zesde lid.
6.
Buiten de gevallen voorzien in artikel 72, heft de rechter in hoogste feitelijke aanleg het bevel op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf, tenzij een maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen onvoorwaardelijk is opgelegd.
7.
Voor de toepassing van het vierde en zesde lid van dit artikel wordt onder de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd begrepen: de tijd gedurende welke de verdachte in verzekering was gesteld.
8.
Indien de Hoge Raad de zaak overeenkomstig artikel 440, tweede lid, terugwijst of verwijst, blijft, onverminderd het bepaalde in het zesde lid, het bevel gedurende dertig dagen daarna van kracht.