ABRvS, 08-06-2011, nr. 201008458/1/T1/H3.
ECLI:NL:RVS:2011:BQ7424
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-06-2011
- Zaaknummer
201008458/1/T1/H3.
- LJN
BQ7424
- Roepnaam
La Vie en Rose
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BQ7424, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑06‑2011; (Tussenuitspraak bestuurlijke lus)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2010:BN2955
- Vindplaatsen
AB 2011/345 met annotatie van E.J. Daalder
Uitspraak 08‑06‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft de burgemeester geweigerd de door La Vie en Rose gevraagde documenten openbaar te maken.
201008458/1/T1/H3.
Datum uitspraak: 8 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid La Vie en Rose B.V. en La Vie en Proost B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: La Vie en Rose), beide gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2010 in zaak nr. 08/3842 in het geding tussen:
La Vie en Rose
en
de burgemeester van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft de burgemeester geweigerd de door La Vie en Rose gevraagde documenten openbaar te maken.
Bij besluit van 22 augustus 2008 heeft de burgemeester, voor zover thans van belang, het door La Vie en Rose daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2010, verzonden op 19 juli 2010, heeft de rechtbank het door La Vie en Rose daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 augustus 2008 vernietigd voor zover het de weigering betreft een aantal documenten openbaar te maken en bepaald dat het bestreden besluit voor het overige in stand blijft. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft La Vie en Rose bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 7 oktober 2010.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
La Vie en Rose heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2011, waar La Vie en Rose, vertegenwoordigd door mr. D. op de Hoek, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.G.M. ter Laak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J.A. de Boer, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan eenieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. (…);
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
c. (…);
d. (…);
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. (…);
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, is eenieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover een bij deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat.
Ingevolge het tweede lid geeft het bestuursorgaan dat of de aanbestedende dienst die een advies ontvangt, de daarin opgenomen gegevens niet door, behoudens aan:
a. de aanvrager, dan wel de subsidieontvanger of vergunninghouder, uitsluitend voor zover dit noodzakelijk is ter motivering van de door deze gevraagde beschikking, onderscheidenlijk van de beschikking tot intrekking van de subsidie of vergunning;
b. de gegadigde of de partij aan wie een overheidsopdracht is gegund, uitsluitend voor zover dit noodzakelijk is ter motivering van de weigering van de gunning van de overheidsopdracht of van de toestemming als bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel c, onderscheidenlijk van de beslissing tot ontbinding van de overeenkomst inzake die overheidsopdracht;
c. de derde die in de motivering, bedoeld in de onderdelen a en b, wordt vermeld, uitsluitend voor zover de in die motivering opgenomen gegevens hem betreffen;
d. de Algemene Rekenkamer;
e. de Nationale ombudsman;
f. het College bescherming persoonsgegevens;
g. de rechter.
Ingevolge het derde lid wordt de betrokkene, indien hij gebruik wenst te maken van de in artikel 33, eerste, tweede en derde lid, bedoelde mogelijkheid om zijn zienswijze kenbaar te maken, door het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanbestedende dienst, de gelegenheid geboden het advies in te zien.
Ingevolge het vierde lid is de betrokkene, indien hij een beschikking dan wel de intrekking van een subsidie of vergunning, onderscheidenlijk de weigering van een overheidsopdracht of de ontbinding van een overeenkomst inzake een dergelijke opdracht, in rechte aanvecht, bevoegd de in het eerste lid bedoelde gegevens bekend te maken aan de rechter.
2.3. La Vie en Rose heeft verzocht om openbaarmaking van alle documenten over:
1. het financieel onderzoek naar [belanghebbende] en al zijn [vennootschappen], dat is uitgevoerd naar aanleiding van de bezwaarprocedure rond de op grond van de Wet bibob ingetrokken exploitatievergunningen van [belanghebbende];
2. de onderhandelingen en de uiteindelijk gesloten overeenkomst tussen [belanghebbende] en N.V. Stadsgoed (hierna: Stadsgoed);
3. de onderhandelingen en de uiteindelijk gesloten overeenkomst tussen Stadsgoed en de gemeente Amsterdam.
2.4. De burgemeester heeft aan het bij de rechtbank bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. De onder 1 verzochte stukken over het financieel onderzoek naar [belanghebbende] en zijn vennootschappen bevatten bedrijfsmatige informatie die tot [belanghebbende] herleidbaar is. Volgens de burgemeester leidt openbaarmaking van die stukken dientengevolge tot openbaarmaking van stukken over [belanghebbende] als privé-persoon waardoor zijn persoonlijke levenssfeer wordt geraakt, hetgeen leidt tot onevenredige benadeling van hem. De burgemeester heeft daarom op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob geweigerd de stukken over het financieel onderzoek naar [belanghebbende] openbaar te maken. Voorts heeft de burgemeester geweigerd die stukken openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Het belang van [belanghebbende] en dat van het bestuursorgaan kan onevenredig worden geschaad bij openbaarmaking van de stukken over het financieel onderzoek naar [belanghebbende]. Daaronder wordt ook begrepen het belang van een bestuursorgaan om vertrouwelijke gegevens aangeleverd te krijgen. De burgemeester heeft geweigerd de onder 2 verzochte documenten over de onderhandelingen en de uiteindelijk gesloten overeenkomst tussen [belanghebbende] en Stadsgoed openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Oopenbaarmaking van die documenten leidt ertoe dat bekend wordt voor welke bedragen de panden van [belanghebbende] zijn verworven, hetgeen een prijsopdrijvend effect zal hebben. Daardoor zal volgens de burgemeester de onderhandelingspositie van Stadsgoed worden geschaad, waardoor zij onevenredig wordt benadeeld en derden zullen worden bevoordeeld. De burgemeester heeft ten slotte geweigerd de onder 3 verzochte documenten over de onderhandelingen en de uiteindelijk gesloten overeenkomst tussen Stadsgoed en de gemeente openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob. Door openbaarmaking van die documenten wordt inzicht gegeven in de prijs van de panden waarvoor de gemeente een garantie heeft afgegeven, waardoor een patroon valt te ontdekken in de soort panden waarin de gemeente geïnteresseerd is geweest, aldus de burgemeester. Volgens hem zal ook dit een ongewenst prijsopdrijvend effect tot gevolg hebben. Openbaarmaking van de documenten over de onderhandelingen en de uiteindelijk gesloten overeenkomst tussen Stadsgoed en de gemeente zal de onderhandelingspositie, de economische en de financiële belangen van Stadsgoed en de gemeente schaden. Ook zal openbaarmaking van die documenten leiden tot onevenredige benadeling van de gemeente en Stadsgoed tegenover een onevenredige bevoordeling van derden, aldus de burgemeester.
2.5. De rechtbank heeft het besluit van 22 augustus 2008 vernietigd omdat de burgemeester ter zitting de lijst van de gevraagde stukken en nadien drie op die lijst genoemde documenten, genummerd 17, 20 en 21, openbaar heeft gemaakt. Wat de lijst en die stukken betreft was het besluit daarom onvoldoende gemotiveerd en kwam het in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat de persoonlijke levenssfeer van [belanghebbende] in het geding is bij het openbaar maken van de documenten over het financieel onderzoek naar [belanghebbende] en zijn vennootschappen, te weten de documenten die op de lijst zijn genummerd 1 tot en met 3 (hierna: het financieel onderzoek). Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat [belanghebbende] bij het openbaar maken van de documenten over het financieel onderzoek wordt benadeeld. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester in het besluit van 22 augustus 2008 niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling in dit geval zwaarder wegen dan het belang van openbaarheid, maar dat hij zich toch in redelijkheid op dit standpunt kon stellen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de burgemeester ter zitting van de rechtbank te kennen heeft gegeven dat [belanghebbende] de documenten over het financieel onderzoek heeft overgelegd in een procedure waarin hij op grond van de Wet bibob in beroep kwam tegen de intrekking van exploitatievergunningen en dat hij bezwaar heeft tegen openbaarmaking van die documenten. De rechtbank heeft overwogen dat de strekking van artikel 28, eerste lid, van de Wet bibob is dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene stringent wordt beschermd. Daarbij past niet dat stukken die [belanghebbende] in het kader van de procedure op grond van de Wet bibob ter beschikking stelt aan de burgemeester vervolgens op verzoek van een derde openbaar worden gemaakt.
De rechtbank heeft voorts onderscheid gemaakt tussen de stukken die op de lijst de nummers 4, 5, 7, 13, 14 en 16 hebben, te weten notities, memo's, e-mails en verslagen van gesprekken tussen ambtenaren van de gemeente Amsterdam enerzijds en de burgemeester of een wethouder anderzijds, de stukken die op de lijst de nummers 6, 9, 10, 11, 15 en 19 hebben, te weten brieven, e-mails en een gespreksverslag van een gesprek tussen de vertegenwoordigers van de gemeente en Stadsgoed, het stuk dat op de lijst nummer 18 draagt, dit is de planschaderegeling ten behoeve van Stadsgoed voor de aankoop van de panden van [belanghebbende], stuk 19 op de lijst, dit is een brief van de gemeente aan Stadsgoed, en stuk 8 op de lijst, het advies van de advocaat van de gemeente aan burgemeester en wethouders betreffende een conceptovereenkomst.
De rechtbank heeft overwogen dat de gemeente, die in vertrouwelijkheid met private partijen onderhandelt of bij onderhandelingen betrokken is, terughoudend mag zijn in het openbaar maken van informatie die daarop betrekking heeft. Wat de tussen de gemeente en Stadsgoed te sluiten overeenkomst betreft is het financiële belang van de gemeente in het geding. Gelet daarop, zo heeft de rechtbank overwogen, heeft de burgemeester in redelijkheid het economische en financiële belang van de gemeente en het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de gemeente en Stadsgoed kunnen laten prevaleren boven het belang van openbaarmaking. De rechtbank heeft hieraan toegevoegd dat de e-mails en interne memo's documenten voor intern beraad zijn, die persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, zodat openbaarmaking van die documenten ook op die grond geweigerd mocht worden. De burgemeester mocht zich op het standpunt stellen dat gedeeltelijke openbaarmaking geen zin heeft, zo heeft de rechtbank verder overwogen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat openbaarmaking van document nummer 8 leidt tot onevenredige benadeling van de gemeente en dat de burgemeester voorts mocht weigeren dat stuk openbaar te maken omdat het ten behoeve van intern beraad is opgemaakt.
2.6. La Vie en Rose betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat documenten die zijn overgelegd in het kader van een procedure op grond van de Wet bibob niet openbaar gemaakt behoeven te worden. Uit artikel 28 van die wet volgt slechts een geheimhoudingsplicht voor het advies van het Bureau bibob. De openbaarheid van de overige documenten die in het kader van een procedure op grond van de Wet bibob zijn overgelegd dient op grond van de Wob te worden beoordeeld, zo betoogt La Vie en Rose.
2.6.1. In artikel 28, eerste lid, van de Wet bibob is voor eenieder die krachtens de Wet bibob de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde geheimhouding daarvan voorgeschreven, behoudens voor zover de Wet bibob mededelingen toelaat. In artikel 28, tweede lid, van de Wet bibob is bepaald in welke gevallen een bestuursorgaan, niet zijnde het Bureau bibob, gegevens uit een advies dat krachtens de Wet bibob is opgesteld, mag doorgeven. Artikel 28, derde lid, van de Wet bibob bepaalt onder welke voorwaarden de betrokkene dat advies mag inzien. In het vierde lid is vervolgens bepaald onder welke voorwaarden de betrokkene de in artikel 28, eerste lid, van de Wet bibob bedoelde gegevens bekend mag maken aan de rechter. De Wet bibob bevat in artikel 28 een bijzondere openbaarmakingsregeling die de Wob opzij zet.
Er bestaat geen grond voor het oordeel dat artikel 28, eerste lid, van de Wet bibob slechts ziet op het advies, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bibob, van het Bureau bibob. Blijkens de tekst van die bepaling wordt in algemene zin gesproken over "gegevens met betrekking tot een derde" en niet over het advies van het Bureau bibob of over daarin opgenomen gegevens met betrekking tot een derde. Gegevens met betrekking tot een derde kunnen daarom ook gegevens aangeleverd door de natuurlijke persoon of rechtspersoon die voorwerp is van een onderzoek krachtens de Wet bibob betreffen. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1999/2000, 26 883, nr. 3, blz. 27-29 en 75-76) wordt in dit verband weliswaar alleen het advies dat is opgesteld door het Bureau bibob genoemd, doch daaruit kan niet meer worden afgeleid dan dat dit advies in elk geval tot de in artikel 28, eerste lid, bedoelde gegevens behoort.
De documenten over het financieel onderzoek zijn opgesteld en overgelegd in het kader van een procedure op grond van de Wet bibob. De burgemeester heeft derhalve krachtens de Wet bibob de beschikking over deze stukken verkregen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de burgemeester terecht heeft geweigerd de documenten over het financieel onderzoek naar [belanghebbende] openbaar te maken omdat artikel 28 van de Wet bibob geheimhouding daarvan voorziet.
Het betoog faalt.
2.6.2. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.6.1 is overwogen, behoeven de overige betogen van La Vie en Rose over het oordeel van de rechtbank over de weigering van de burgemeester de documenten over de financiële onderzoeken naar [belanghebbende] en zijn vennootschappen openbaar te maken, geen bespreking meer.
2.7. Ter zitting van de Afdeling heeft La Vie en Rose te kennen gegeven dat zij niet opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat de e-mails en interne memo's persoonlijke beleidsopvattingen bevatten en de burgemeester daarom terecht heeft geweigerd die documenten op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob openbaar te maken. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob mocht weigeren de documenten 6, 9, 12, 15, 18 en 19 openbaar te maken en of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester mocht weigeren het advies van de advocaat aan burgemeester en wethouders openbaar te maken (document 8).
2.8. La Vie en Rose betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester mocht weigeren de documenten over de onderhandelingen en de uiteindelijk gesloten overeenkomst tussen [belanghebbende] en Stadsgoed en over de onderhandelingen en de uiteindelijk gesloten overeenkomst tussen Stadsgoed en de gemeente openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob. Volgens haar heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het openbaar maken van die documenten zal leiden tot een prijsopdrijvend effect omdat bekend wordt in welke panden de gemeente is geïnteresseerd in het kader van project 1012. Het patroon van de soort panden waarin de gemeente is geïnteresseerd is al algemeen bekend, aldus La Vie en Rose. Bovendien kan de waarde van prostitutiepanden ook zonder de openbaarmaking van de documenten over de onderhandelingen en de uiteindelijk gesloten overeenkomst tussen [belanghebbende] en Stadsgoed en over de onderhandelingen en de uiteindelijk gesloten overeenkomst tussen Stadsgoed en de gemeente met voldoende precisie door derden worden bepaald. Reeds bekend is hoeveel Stadsgoed heeft betaald aan [belanghebbende] voor de verwerving van zijn panden en welke panden dat zijn. Verder kan de waarde van een pand door een makelaar worden berekend omdat die in overwegende mate objectief bepaalbaar is. Daarnaast zal volgens La Vie en Rose de interesse van de gemeente in een bepaald pand blijken wanneer de eigenaar ervan wordt benaderd door Stadsgoed. Ook heeft de gemeente reeds de nodige pandeigenaren op de Wallen benaderd met het verzoek om in onderhandeling te treden over de verkoop van hun panden, aldus La Vie en Rose. Ten slotte heeft de rechtbank volgens haar ten onrechte geoordeeld dat de burgemeester mocht weigeren het advies van de advocaat aan burgemeester en wethouders openbaar te maken.
2.8.1. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de documenten die thans nog in geschil zijn.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 10 februari 1998 in zaak nr. H01.97.0645/Q01 (aangehecht), kunnen ook documenten afkomstig van derden die niet tot de kring van de overheid behoren, worden aangemerkt als documenten als bedoeld in artikel 11 van de Wob en is in dergelijke gevallen het oogmerk van het stuk bepalend. Na kennis te hebben genomen van document nummer 8, te weten het advies van de advocaat van de gemeente aan burgemeester en wethouders betreffende een conceptovereenkomst, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat dit stuk is opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevat en dat de burgemeester daarom op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob mocht weigeren dat stuk openbaar te maken.
2.8.2. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester niet deugdelijk heeft gemotiveerd op welke wijze het financiële of economische belang van de gemeente in het geding is bij openbaarmaking van de documenten met nummers 6, 9, 12, 15, 18 en 19. De burgemeester heeft zich in het besluit op bezwaar slechts beperkt tot de stelling dat uit die documenten een patroon is op te maken van de soort panden waarin de gemeente in het kader van het project 1012 interesse heeft dan wel heeft gehad en dat dit een prijsopdrijvend effect tot gevolg kan hebben. Voor zover het betreft de panden waarin de gemeente in het verleden geïnteresseerd is geweest en die reeds door Stadsgoed zijn aangekocht, is een dergelijk effect echter uitgesloten. Voor zover het betreft de panden waarin de gemeente thans nog geïnteresseerd is, heeft de burgemeester niet deugdelijk gemotiveerd dat openbaarmaking een prijsopdrijvend effect tot gevolg zal hebben. Uit de documenten met nummers 6, 9, 12, 15, 18 en 19 blijkt niet in welke panden de gemeente in het kader van project 1012 thans nog interesse heeft. Daarnaast zijn de doelstellingen van dat project reeds bekend. Het in het verweerschrift bij de rechtbank weergegeven betoog van de burgemeester dat hij terecht heeft geweigerd de documenten met nummers 6, 9, 12, 15, 18 en 19 openbaar te maken omdat het financiële en economische belang van de gemeente in het geding is, nu openbaarmaking tot gevolg heeft dat bekend wordt tot welk bedrag de gemeente bereid is schade te vergoeden, leidt niet tot een ander oordeel. Openbaarmaking van de hoogte van het schadebedrag dat de gemeente bereid was te vergoeden betekent niet zonder meer dat de gemeente bij anderen tot toekenning van een hogere schadevergoeding zal moeten overgaan. Het financiële belang van de gemeente wordt in zoverre dan ook niet geraakt door openbaarmaking van de documenten met nummers 6, 9, 12, 15, 18 en 19.
Het ter zitting bij de Afdeling gehouden betoog van de burgemeester, dat openbaarmaking van de documenten met nummers 6, 9, 12, 15, 18 en 19 de gemeente hinder kan opleveren bij toekomstige onderhandelingen en dat de gemeente bij aankoop van panden mag handelen als elke andere marktpartij, leidt evenmin tot het oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester openbaarmaking van die documenten mocht weigeren. De documenten met nummers 6, 9, 12, 15, 18 en 19 betreffen hoofdzakelijk andere dan financiële modaliteiten van de overeenkomsten tussen de gemeente, Stadsgoed en [belanghebbende]. Voorts is het de gemeente niet toegestaan om gelijke gevallen ongelijk te behandelen. Vergelijk hiervoor de uitspraak van 23 juni 2010 in zaak nr.200908919/1/H3.
2.8.3. De burgemeester heeft in het besluit van 22 augustus 2008 aan zijn weigering om de documenten met nummers 6, 9, 12, 15, 18 en 19 openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob dezelfde argumenten ten grondslag gelegd als aan zijn weigering die documenten openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob. Nu, zoals hiervoor onder 2.8.2 is overwogen, de burgemeester niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat openbaarmaking van de documenten 6, 9, 12, 15, 18 en 19 een prijsopdrijvend effect tot gevolg heeft, kan evenmin staande worden gehouden dat deugdelijk is gemotiveerd dat Stadsgoed onevenredig zal worden benadeeld door openbaarmaking van die documenten of dat derden onevenredig zullen worden bevoordeeld.
2.9. De conclusie is dat het besluit van 22 augustus 2008 is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.10. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de burgemeester op de voet van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit te nemen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.11. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de burgemeester van Amsterdam op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 22 augustus 2008, kenmerk BZ.1.08.0020 alsmede 0095.001/DJZ te herstellen, voor zover de burgemeester daarin niet afdoende heeft gemotiveerd dat het belang van openbaarmaking van de documenten met nummers 6, 9, 12, 15, 18 en 19 niet opweegt tegen het belang van de bescherming van de economische of financiële belangen van de gemeente Amsterdam en het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Stadsgoed B.V. en onevenredige bevoordeling van partijen waarmee de gemeente Amsterdam in het kader van project 1012 in onderhandeling is, dan wel een ander besluit te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2011
419-622.