Zie Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 37 op art. 342 (suppl. 107, november 1997).
HR, 16-06-2009, nr. 07/11829
ECLI:NL:HR:2009:BI1009
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-06-2009
- Zaaknummer
07/11829
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BI1009
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI1009, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑06‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI1009
ECLI:NL:PHR:2009:BI1009, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI1009
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Bewijs bedreiging met openlijk geweld. Van “openlijk (geweld)” in “bedreigd met openlijk geweld” a.b.i. in art. 285 Sr, is sprake bij geweld dat zich door onverholen, niet-heimelijk bedreven daden openbaart zodat daardoor de openbare orde wordt aangerand, zonder dat evenwel is vereist dat t.t.v. en ter plaatse van het plegen van het geweld publiek aanwezig is (vgl. HR NJ 1979, 618 m.b.t. art. 141 Sr). Nu de gebezigde bewijsmiddelen niet inhouden dat het geweld waarmee is gedreigd “openlijk” in voormelde zin zou worden uitgeoefend, is ’s Hofs oordeel dat X is bedreigd met openlijk geweld niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
16 juni 2009
Strafkamer
nr. 07/11829
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 12 februari 2007, nummer 21/005863-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde en de opgelegde straf en in zoverre terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de verdachte "[slachtoffer] heeft bedreigd met openlijk geweld" zoals onder 2 bewezen is verklaard.
2.2. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 02 mei 2005 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft bedreigd met openlijk geweld met verenigde krachten tegen personen immers heeft verdachte en/of zijn mededader opzettelijk dreigend tegen [slachtoffer] gezegd: "We komen volgende week wel met vier terug en dan schoppen we je helemaal in elkaar", althans woorden van gelijke strekking."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik ben op 2 mei 2005 samen met [betrokkene 1] bij [slachtoffer] in [plaats] geweest om een vordering van € 7.000,-- te incasseren. Ik ben groter dan [betrokkene 1]."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Op 2 mei 2005 ben ik samen met [betrokkene 1] naar de woning van [slachtoffer] in [plaats] gegaan met de bedoeling een schuld te vereffenen die [slachtoffer] had bij [betrokkene 2]. [Slachtoffer] vertelde ons dat [betrokkene 2] ook nog een schuld aan hem had. Ik heb daarop met [betrokkene 2] gebeld en hij vertelde dat wij de auto van [slachtoffer] maar mee moesten nemen. Toen wij dat tegen [slachtoffer] zeiden ging hij volledig door het lint en is de zaak uit de hand gelopen. Ik heb [slachtoffer] vastgepakt."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Tot en met januari 2005 heb ik gewerkt voor [betrokkene 2], eigenaar van een verffabriek. Mijn vrouw en ik hebben sinds de zomer van 2004 financiële problemen. Toen ik voor [betrokkene 2] aan het werk ging heb ik een personenauto van hem overgenomen voor een bedrag van € 3.000,--. Ik heb met [betrokkene 2] afgesproken dat hij het geld zou verrekenen met mijn salaris. Ik heb in de periode dat ik voor [betrokkene 2] heb gewerkt nog meer geld van hem geleend. Met de auto meegerekend komt dat op een bedrag van € 6.400,-.
Vlak voor de Kerstdagen 2004 ben ik ziek geworden en ik was niet in staat om te werken. Wel heb ik toen voor [betrokkene 2] carbid verkocht. Ik zou 18% van de opbrengst ontvangen. Dit zou op een bedrag van € 1.800,- tot € 2.000,- komen. Ik heb vlak nadat ik ziek was geweest een gesprek gehad met [betrokkene 2] over het geldbedrag dat ik hem verschuldigd was. Ik heb hem toen meegedeeld dat ik ook nog 18% van de carbidopbrengst moest krijgen, maar hij wilde eerst zijn geld ontvangen. Ik heb gevraagd of hij alles niet wilde verrekenen, waarmee [betrokkene 2] uiteindelijk akkoord ging.
Op 2 mei 2005, omstreeks 21:30 uur, stonden er twee mannen bij ons aan de voordeur. Mijn dochter heeft de deur geopend en de mannen vroegen of haar vader thuis was, daar bedoelden ze mij mee. Mijn dochter heeft geprobeerd de deur wat verder dicht te doen, maar daar kreeg ze de kans niet toe, omdat een van de mannen zijn voet ertussen zette. Mijn dochter is vervolgens naar de woonkamer gelopen om mij op te halen. Toen ik naar de voordeur liep en de mannen zag kwamen ze mij totaal niet bekend voor en ik had het idee dat er iets niet klopte. Dit ook gezien het tijdstip.
De grootste van de twee vertelde dat ze van een incassobureau waren en in opdracht van [betrokkene 2] geld kwamen innen. Vervolgens zag ik een papier met daarop mijn gegevens. De grootste van de twee zei dat [betrokkene 2] nog geld van mij kreeg. Ik heb de mannen toen meegedeeld dat ik ook nog geld van [betrokkene 2] kreeg. De grootste van de twee heeft toen [betrokkene 2] gebeld. Hij heeft tegen [betrokkene 2] gezegd dat ze op het bestemde adres waren. Ik heb ook nog met [betrokkene 2] gesproken. [Betrokkene 2] deelde mij mede dat ik het geld moest terugbetalen. Ik heb [betrokkene 2] meegedeeld dat wij geen rooie cent hadden en dat ik bezig was met de stadsbank, zodat de afbetaling geregeld zou worden. [Betrokkene 2] was het hier niet mee eens en wilde geld zien. [Betrokkene 2] vertelde me dat het hem € 2.000,- kostte om die twee mannen bij mij te laten komen. Dat geld wilde hij ook bij mij in rekening brengen.
[Betrokkene 2] deelde mede dat hij alles tot op de laatste cent terug wilde hebben. Ik werd bang van deze uitspraken en wilde het gewoon op een nette manier oplossen, waartoe ik absoluut geen kans kreeg. Vervolgens heb ik de GSM aan de grootste man teruggegeven. Hij heeft nog met [betrokkene 2] gesproken en na dat telefoongesprek zei hij tegen me: "Dan nemen we je auto wel mee". Ik heb gezegd dat dat absoluut niet ging gebeuren. De mannen gaven mij het gevoel dat ik er niet onderuit kon en dat ik moest betalen.
De manier van praten van de mannen en de manier van kijken kwamen heel erg dreigend over. Ze gaven ook duidelijk aan dat ze perse geld wilden hebben en dat dat die avond nog moest gebeuren. Ik had het gevoel dat ze me wat aan wilden gaan doen. Ik ben vervolgens naar de woonkamer gelopen en zei tegen mijn vrouw dat ze mijn gsm moest pakken. Mijn vrouw heeft toen mijn gsm gepakt en ik heb geprobeerd het toestel te ontgrendelen, omdat ik 112 wilde bellen. Ik ben met de gsm richting de voordeur gelopen waar de mannen stonden. Ik zag dat de mannen binnen in de hal bij de voordeur stonden. Ze waren zonder mijn toestemming naar binnen gelopen en ik heb de mannen netjes verzocht buiten mijn woning te blijven, waar geen gehoor aan werd gegeven.
Het lukte mij niet om het toestel te ontgrendelen, omdat de grootste van de twee mannen het toestel uit mijn handen sloeg. Het toestel viel op de grond en de grootste man pakte mij toen bij de keel. Hij greep mij met zijn rechterarm volledig om de nek en kneep mijn keel dicht, waardoor ik nauwelijks nog lucht kreeg. Ik had geen idee wat ik moest doen en ik was erg bang. Vlak nadat de grootste man mij bij de keel greep werd ik ook door hem geslagen. Hij sloeg mij opzettelijk en met kracht met zijn linkervuist in mijn gezicht. Ik voelde een harde vuistslag op mijn linkeroog en op de linkerzijkant van mijn gezicht ter hoogte van mijn slaap. Ik ben daardoor op de grond gevallen in de hal van mijn woning. Toen ik op de grond viel heb ik ook nog een klap of een trap op mijn hoofd gekregen, alleen weet ik niet van wie. Ik zag dat mijn zoon er tussen vloog en dat hij een klap uitdeelde aan een van de twee mannen. Ik heb verder niet veel gezien omdat ik nog steeds op de grond lag. Toen ik weer op wilde staan stond de kleinste van de twee al buiten en de grootste stond nog in de hal en liep achterwaarts naar buiten. De grootste zei tegen mij dat ze volgende week wel terug zouden komen."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Op 2 mei 2005 kwam ik thuis aan de [a-straat 1] te [plaats]. Ik hoorde de bel en zag dat mijn zusje naar de voordeur liep om deze te openen. Ik hoorde dat mijn zusje tegen mijn vader zei: "Het zijn twee skinheads, ze komen voor jou en ze hebben een brief bij zich". Ik hoorde dat mijn zusje tegen ons zei: "Ik hoorde dat, toen ik wegliep, één van de mannen een voet tussen de voordeur stak". Ik zag dat mijn vader de hal inliep en de tussendeur achter zich sloot. Ik ging bij de tussendeur staan. Ik hoorde dat een van de mannen tegen mijn vader zei: "We komen van [betrokkene 2] om geld op te halen". [Betrokkene 2] is een oude baas van mijn vader. Mijn vader zei toen: "Hoezo geld, daar weet ik niets van, ik heb op dit moment geen rooie cent". Ik hoorde dat een van de mannen zei: "Ik bel [betrokkene 2] wel" en verder "We zijn nu bij die man en hij wil het geld niet geven". Zowel [betrokkene 2] als mijn vader kregen nog geld van elkaar. Nadat de man [betrokkene 2] had gebeld gaf de man de telefoon aan mijn vader. Ik hoorde dat er een discussie was tussen mijn vader en de man aan de andere kant van de lijn, vermoedelijk [betrokkene 2]. Ik hoorde dat mijn vader zei: "Ik doe helemaal niet vervelend, kunnen we dit niet op een rustige manier oplossen, maar niet op deze manier". Ik hoorde dat mijn vader tegen de man zei: "Hier heb je [betrokkene 2] terug". Ik hoorde dat de man tegen mijn vader zei: "Dan nemen we je Audi mee". Ik hoorde dat mijn vader tegen de man zei: Nee, momentje ik loop even naar binnen".
Ik stond nog bij de tussendeur en mijn vader deed open. Ik hoorde dat mijn vader tegen ons zei: "mag ik mijn mobiel, ik denk dat ik even de politie bel".
Mijn vader liep terug naar de tussendeur en ging naar de mannen in het halletje. Ik hoorde dat mijn vader zei: "Ik bel de politie". Ik hoorde dat er een telefoon op de grond viel en mijn vader vertelde later dat die uit de handen was geslagen. Ik hoorde toen in één keer een harde boem vanuit het halletje. Mijn zusje deed de deur open. Hierdoor kon ik het halletje inkijken en zag dat een grote brede man, mijn vader van achter om de nek vasthield. Ik zag dat mijn vader een soort verstikkingsgezicht had. Ik kan dat omschrijven als een vuurrood gezicht net zoals je geen lucht meer krijgt. Kennelijk schrokken de beide mannen en liet de ene man, die brede grote man, mijn vader los. Ik zag dat mijn vader bukte en naar zijn keel greep. Ik sloeg met mijn tot vuist gebalde rechterhand over mijn vader heen en raakte de man op of tegen zijn neus. Dit zag ik doordat de man naar zijn neus greep. Ik voelde dat de andere man mij een klap op mijn rechteroog gaf. Ik voelde direct de pijn. Ik keek opzij en zag daar een iets kleinere man.
Ik zag dat de grote brede man nog bij mijn vader stond. Ik zag dat mijn vader omhoog wilde komen en halverwege was. Ik zag dat de grote brede man met zijn tot vuist gebalde rechterhand op de linkerslaap sloeg. Ik zag dat het hard ging. Ik zag dat mijn vader weer neer ging naar de grond.
Ik hoorde dat de grote brede man tegen mijn vader zei: "We komen volgende week wel met vier terug en dan schoppen we je helemaal in elkaar"."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 4 mei 2005 confronteerde ik, verbalisant, een persoon genaamd [slachtoffer], met de verdachte genaamd: [verbalisant], geboren te [geboorteplaats], [geboortedatum] 1956, waarna [slachtoffer] verklaarde:
"De persoon met wie u mij zojuist confronteerde, herken ik als dezelfde persoon als die ik bedoelde in mijn eerder afgelegde verklaring. Ik herken deze persoon volledig en deze heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het door mij genoemde strafbare feit. Ik herken hem voor 1000%. Dit gezicht vergeet ik nooit. Erg opvallend is zijn litteken onder zijn rechteroog. Hij was duidelijk de man die de leiding had. Dit is ook de man die mij in een wurggreep nam en de man die mij geslagen heeft."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 4 mei 2005 confronteerde ik, verbalisant, een persoon genaamd [betrokkene 3], met de verdachte genaamd: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], [geboortedatum] 1956, waarna [betrokkene 3] verklaarde:
"De persoon met wie u mij zojuist confronteerde, herken ik als dezelfde persoon als die ik bedoelde in mijn eerder afgelegde verklaring. Ik herken deze persoon volledig en deze heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het door mij genoemde strafbare feit. Ik herken de man aan zijn grootte en zijn gelaat. Zijn gezicht staat op mijn netvlies en met name zijn litteken onder zijn oog. Ik herken hem voor de volle 100%."
g. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 4 mei 2005 confronteerde ik, verbalisant, een persoon genaamd [betrokkene 3], met de verdachte genaamd: [betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, waarna [betrokkene 3] verklaarde:
"De persoon met wie u mij zojuist confronteerde, herken ik als dezelfde persoon als die ik bedoelde in mijn eerder afgelegde verklaring. Ik herken deze persoon volledig en deze heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het door mij genoemde strafbare feit. Ik herken de man aan zijn houding en qua postuur. Ik herken de man aan zijn gezicht en zijn kale hoofd. Ik herken de man aan zijn armband om zijn rechterpols en de tekst op zijn bomberjack op zijn linkerborst."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"Op 2 mei 2005 omstreeks 21:30 uur bevond ik mij samen met mijn beide ouders en mijn broer [betrokkene 3] in de woonkamer van onze woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. Op dat tijdstip werd er aangebeld. We vonden dat een vreemd tijdstip; normaal komt er dan geen bezoek meer aan de deur.
Ik ben naar de voordeur gegaan. Toen ik de deur opende zag ik daar twee voor mij onbekende mannen staan. De eerste persoon stond direct rechts bij de deur en liet mij een A-4 blaadje zien, waarop de naam [slachtoffer] stond. Ook stond ons adres er bij. Volgens mij stond er ook de naam [betrokkene 2] op. De 1e persoon zei: "Ik zoek [a-straat 1]" en liet mij gelijktijdig het briefje zien. Ik heb hem toen geantwoord dat hij dan mijn vader moest hebben en dat ik deze wel op zou halen. Ik heb vervolgens de deur iets dicht gedaan, maar niet in het slot. Toen ik naar de woonkamer liep had ik het idee dat de eerste persoon de deur probeerde open te houden door zijn geschoeide voet tussen de deur te houden of deze tegen te houden. Ik heb mijn vader gezegd dat er bezoek voor hem aan de voordeur stond. Mijn vader is toen de hal ingelopen en deed de deur van de hal dicht. Ik luisterde mee met het gesprek dat mijn vader met die mannen voerde. Ik hoorde mijn vader iets zeggen over een deurwaarder en diverse malen zeggen dat hij het geld niet had. Later hoorde ik de stemmen meer de hal binnen komen.
Mijn vader hoorde ik toen ook zeggen dat ze buiten de deur moesten blijven. Op een gegeven moment hoorde ik dat de eerste persoon zei dat hij [betrokkene 2] zou gaan bellen. De eerste persoon zei dat hij aan de deur stond bij [slachtoffer]. Mijn vader kreeg toen na verloop van tijd kennelijk de GSM overhandigd. Ik hoorde mijn vader toen zeggen dat hij het geld niet had, dat deze manier niet zo werkte en dat men met de accountant om de tafel moest gaan zitten. Daarna kreeg de eerste persoon de telefoon terug. Mijn vader kwam de woonkamer in en nam zijn eigen GSM mee de hal in. Hij heeft toen ook nog gezegd dat hij de politie zou gaan bellen. Hierop werd er door de eerste persoon gezegd dat hij de auto van mijn vader mee zou nemen, waarop mijn vader zei dat dat niet gebeurde.
We hoorden geschreeuw en gestommel in de hal. Ik had wel in de gaten dat men in de hal met elkaar aan het vechten was. Ik ben de hal ingegaan Ik zag toen dat mijn vader in een soort wurggreep van achteren door die eerste persoon werd vastgehouden. Mijn vader probeerde zich hieruit te bevrijden want hij had met beide handen de arm waarmee hij werd gewurgd door die eerste persoon, vast. Mijn broer kwam direct achter mij aan en rende naar mijn vader toe. Ik zag toen dat mijn vader een klap op zijn gezicht kreeg. Ik probeerde mijn vader uit de wurggreep te bevrijden. Om mijn vader los te krijgen sloeg mijn broer die eerste persoon. De tweede persoon sloeg toen mijn broer met kracht en raakte hem op de wang. Mijn vader viel vervolgens op de grond. De tweede persoon heeft mijn vader op het hoofd geslagen.
Ook zag ik de eerste persoon trappende bewegingen met zijn geschoeide voet naar mijn vaders hoofd maken."
i. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Eind april 2005 heb ik een persoon die een incasso-bureau had, uitgenodigd voor een informatief gesprek. Het incassobureau is genaamd [A]. Ongeveer een week later kwamen er twee personen bij mij aan de zaak, een kleinere en een wat langere man. De langere van de twee, is genaamd [verdachte]. Ik vertelde de beide mannen van incasso [A] dat ik geld moest hebben van [slachtoffer], wonende te [plaats]. Ik heb hen een copie gegeven van de laatste door mij verstuurde aangetekende aanmaning.
Ik heb hen beiden nog gevraagd hoe zij te werk zouden gaan. Ik kreeg daar geen antwoord op en zij zeiden tegen mij dat ik dat maar aan hen over moest laten. Zij verzekerden mij dat bij 98% van de door hen behandelde gevallen, zij het geld hadden binnen gekregen. Ik begreep op dat moment wel dat ze enige druk gingen gebruiken.
Op 2 mei 2005 werd ik op mijn mobiel gebeld door een van de twee van incasso [A]. Ik heb toen [slachtoffer] zelf aan de telefoon gehad. Hierna kreeg ik [A] weer aan de lijn. Ik zei tegen [A] dat indien [slachtoffer] geen geld had, dat ze dan in ieder geval de Audi mee moesten nemen, dan had ik in ieder geval wat.
Ongeveer een uur later werd ik wederom gebeld door [A]. Hij deelde mij mede dat het iets uit de hand was gelopen en dat hij hem, [slachtoffer], iets had beschadigd. Ik dacht dat de auto beschadigd was. [A] antwoordde mij dat hij niet de auto, maar [slachtoffer] iets had moeten beschadigen."
j. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ben begin april 2005 gebeld door [betrokkene 1]. [betrokkene 1] belde mij om door te geven dat hij een incasso-klusje had. Ik heb gebeld met de opdrachtgever, [betrokkene 2]. Het zou gaan om een dikke 7.000 Euro. Wij hebben afspraken gemaakt over mijn verdiensten en die van [betrokkene 1]. Wij zouden 250 Euro gezamenlijke voorrijkosten krijgen en 1.000 Euro per persoon. Wij hadden tevens met [betrokkene 2] afgesproken dat als de man, [slachtoffer] uit [plaats], niet zou betalen wij de auto maar mee moesten nemen.
Maandagavond 2 mei 2005 zijn [betrokkene 1] en ik vertrokken in de richting van [plaats]. Ik had de intentie om naar [plaats] te rijden om het geld op te halen. Wij kwamen omstreeks 22:00 uur aan in [plaats]. Wij kwamen ter plaatse aan de [a-straat]. Hier zochten wij nummer 179 op. Ik belde aan. Ik zag dat er een meisje de deur open deed. Ik zag dat ze terugliep door het halletje naar de woonkamer. Ik ben op de dorpel gaan staan. Ik zag dat er een man naar de voordeur kwam en ik liet hem een brief zien waarop het openstaande bedrag van de vordering stond van [betrokkene 2]. [Slachtoffer] las de brief door. Hij zei daarop dat het klopte maar dat hij ook nog geld van [betrokkene 2] zou krijgen.
[Betrokkene 2] had ons dit niet verteld. Ik gaf aan dat ik [betrokkene 2] zou bellen met mijn mobiel. Ik gaf de telefoon aan [slachtoffer] die daarop [betrokkene 2] aan de lijn had. Ik stond nog steeds op de dorpel. Ik kreeg in de gaten dat ze er niet uitkwamen en zei tegen [slachtoffer] dat ik [betrokkene 2] nog even wilde spreken om te zien wat er nu uit was gekomen. Het klopte inderdaad dat [slachtoffer] nog geld van [betrokkene 2] kreeg. Toen zei [betrokkene 2] dat wij alleen maar de Audi A4 mee moesten nemen. Ik hing op en zei tegen [slachtoffer] dat wij de auto mee zouden nemen en de rest later maar verrekend moest worden. Ik zag dat [slachtoffer] kwaad werd en tegen mij zei dat we de auto niet meekregen.
Ik zag dat de zoon binnen kwam. Ik zag dat [slachtoffer] met een mobiel de politie wilde bellen en dit zei hij ook tegen mij. [Slachtoffer] haalde uit met zijn tot vuist gebalde hand in de richting van mijn gezicht. Ik kon ontwijken en toen heb ik hem een klap gegeven met mijn tot vuist gebalde rechterhand. Ik zag dat ik hem op zijn wenkbrauw raakte. Ik heb [slachtoffer] hierop om de nek gepakt. Ik pakte hem om zijn nek en drukte hem tegen mijn borst aan. Ik pakte hem in de wurggreep. De zoon stond ook in de hal en stond te schreeuwen. Ik heb niet meegekregen dat ik een klap zou hebben gehad. Ik heb niets gevoeld en geen klap op de neus gehad. Volgens mij heeft de zoon ook nog een klap gehad. Ik zag in de snelheid, in mijn ooghoek, een arm in de richting van de zoon. Ik vermoed hieruit dat dit de arm was van [betrokkene 1] die vermoedelijk de zoon raakte.
Wij gingen weg omdat het geen haalbare kaart voor ons was op dat moment. Ik zei nog tegen [slachtoffer] dat wij terug zouden komen volgende week. Als [slachtoffer] dit ervaart als een bedreiging kan ik daar wel inkomen."
2.4. De tenlastelegging is toegesneden op art. 285 Sr. Daarom moet de in de bewezenverklaarde tenlastelegging voorkomende term "openlijk" in "bedreigd met openlijk geweld" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel. Daarvan is sprake bij geweld dat zich door onverholen, niet-heimelijk bedreven daden openbaart zodat daardoor de openbare orde wordt aangerand, zonder dat evenwel is vereist dat ten tijde en ter plaatse van het plegen van het geweld publiek aanwezig is (vgl. HR 26 juni 1979, NJ 1979, 618 met betrekking tot art. 141 Sr).
2.5. Nu de gebezigde bewijsmiddelen niet inhouden dat het geweld waarmee is gedreigd "openlijk" in voormelde zin zou worden uitgeoefend, is 's Hofs oordeel dat [slachtoffer] is bedreigd met openlijk geweld niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.6. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, en het eerste middel geen bespreking behoeft, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 16 juni 2009.
Conclusie 31‑03‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens
- 1.
‘Poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen’ en
- 2.
‘Medeplegen van bedreiging met openlijk geweld met verenigde krachten tegen personen’
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot een werkstraf voor de duur van honderdtachtig uren, subsidiair negentig dagen hechtenis.
2.
Namens de verdachte heeft mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof onder 2 ‘ten onrechte’ bewezenverklaard heeft dat sprake was van bedreiging. Daartoe wordt gesteld dat hoewel ‘aangever en verzoeker hebben verklaard dat verzoeker gezegd heeft dat hij volgende week wel zou terugkomen,’ (…) slechts uit de verklaring van de zoon van aangever (bewijsmiddel 4, WHV) het vermoeden [valt] op te maken dat er gezegd zou zijn ‘en dan schoppen we je helemaal in elkaar.’ Aldus zou voldoende wettig bewijs ontbreken.
4.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
‘hij op 02 mei 2005 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft bedreigd met openlijk geweld met verenigde krachten tegen personen immers heeft verdachte en/of zijn mededader opzettelijk dreigend tegen [slachtoffer] gezegd: ‘We komen volgende week wel met vier terug en dan schoppen we je helemaal in elkaar, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking’.’
5.
Het middel faalt omdat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad onderdelen van de bewezenverklaring gebaseerd kunnen worden op slechts één getuigeverklaring.1.
6.
Het tweede middel klaagt dat de onder 2 bewezenverklaarde bedreiging met openlijk geweld niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, en wel in het bijzonder niet dat die bedreiging inhield dat het geweld openlijk zou worden gepleegd.
7.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 285, eerste lid, Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende term ‘openlijk’ geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel, en wel in de betekenis die daaraan toekomt in art. 141, eerste lid, Sr.
8.
In HR 29 maart 1966, NJ 1966, 399 is door de Hoge Raad geoordeeld dat met ‘openlijk geweld’ in de zin van art. 141 Sr wordt bedoeld geweld dat zich onverholen door niet-heimelijke daden heeft geopenbaard. Volgens HR 26 juni 1979, NJ 1979, 618 is niet vereist dat ten tijde en ter plaatse van het plegen van het geweld publiek aanwezig was.2. Voldoende lijkt dus te zijn dat het geweld wordt gepleegd op een plaats waar normaliter publiek aanwezig is, niet beslissend is derhalve dat dit publiek (toevallig) niet aanwezig is ten tijde van het geweld, aldus Noyon-Langemeijer-Remmelink.3. Wedzinga merkt op dat met verenigde krachten gepleegd geweld, dat zich manifesteert op een openbare plaats, d.w.z. een feitelijk voor het publiek toegankelijke plaats, en dat door omstanders is waargenomen, garant staat voor een veroordeling op grond van art. 141 (oud; WHV) Sr en dat hierbij gedacht kan worden aan situaties waarin het geweld wordt uitgeoefend in een openbare gelegenheid, zoals een café of een discotheek.4. Wordt geweld gepleegd in de beslotenheid van een woning dan zal dat doorgaans niet als openlijk kunnen worden aangemerkt omdat daarbij doorgaans geen publiek aanwezig zal zijn en het doorgaans van buiten de woning niet waarneembaar zal zijn. Daardoor mist het het ordeverstorende karakter waartegen art. 141 Sr als misdrijf tegen de openbare orde zich richt.
9.
Het door de verdachte en zijn mededader in vereniging gepleegde geweld vond plaats in de woning van het slachtoffer. De bedreiging houdt in dat men ‘met vier’ terug zou komen en het slachtoffer dan helemaal in elkaar zou schoppen. De bedreiging houdt niet in dat de geweldpleging openlijk, bijvoorbeeld wanneer men het slachtoffer op straat zou zien lopen, zou geschieden. Dat wordt niet anders wanneer in aanmerking wordt genomen dat de bedreiging werd gedaan tegen de achtergrond van het reeds gepleegde geweld. Dat laatste vond immers niet openlijk plaats, terwijl de bedreiging inhield dat men ‘terug’ zou komen, dus kennelijk naar de woning van het slachtoffer.
10.
Het voorgaande brengt mee dat het onder 2 bewezenverklaarde feit niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
11.
Het middel slaagt.
12.
Het eerste middel kan worden afgedaan met de in art. 81RO bedoelde motivering.
13.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Wel merk ik op dat de Hoge Raad geen uitspraak zal doen binnen twee jaar nadat op 16 februari 2007 cassatieberoep werd ingesteld, zodat verdachtes recht op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in de cassatiefase is geschonden. Indien de Hoge Raad de strekking van deze conclusie volgt zal de rechter naar wie de zaak wordt verwezen of teruggewezen dienen te beoordelen of dit gevolgen voor de strafoplegging dient te hebben, en zo ja, welke.
14.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat het betreft het onder 2 bewezenverklaarde en de opgelegde straf en in zoverre terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑03‑2009
Zie ook HR 26 februari 1988, NJ 1988, 821, HR 13 juni 2006, NJ 2006, 345.
Het Wetboek van Strafrecht, art. 141 Sr, aant. 5 (suppl. 138, mei 2007).
W. Wedzinga, Openlijke geweldpleging, Arnhem 1992, p. 80.