Hof Amsterdam, 21-05-2021, nr. 23-001205-20
ECLI:NL:GHAMS:2021:1448
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-05-2021
- Zaaknummer
23-001205-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:1448, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑05‑2021; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed van drugs. Het hof oordeelt dat artikel 13 lid 1 onder d Besluit alcohol, drug en geneesmiddelen in het verkeer is geschonden. Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag wat het gevolg moet zijn van die schending. Voor beantwoording van die vraag is van belang of de waarborg behoort tot het stelsel van strikte waarborgen die direct van invloed zijn op de betrouwbaarheid van het onderzoek. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Volgt veroordeling.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001205-20
datum uitspraak: 4 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 mei 2020 in gevoegde strafzaken onder de parketnummer 15-027034-20 en 15-044523-20, alsmede 96-028230-19 (TUL) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is bij het hierboven genoemde vonnis van 26 mei 2020 van het in de zaak met parketnummer 15-027034-20 onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en voor het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld.
Bij datzelfde vonnis is de verdachte voor het in de zaak met parketnummer 15-044523-20 veroordeeld voor de in die zaak onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten.
Tevens was de tenuitvoerlegging van een eerdere straf gelast.
De officier van justitie heeft bij akte op 4 juni 2020 hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is bij akte “beperkt tot de beslissingen van de rechtbank over het onder 15-027034-20 onder 1, primair en 1, subsidiair en onder 2 tenlastegelegde feit”.
Het voorgaande betekent dat het hof geen oordeel toekomt met betrekking tot de (bewijs) beslissingen in de zaak met parketnummer 15-044523-20. Wel zal het hof in het kader van een eventuele strafoplegging toepassing geven aan het bepaalde in artikel 423, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Ook zal het hof beslissen op de vordering tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
96-028230-19 (TUL).
Geen toepassing artikel 416, derde lid Sv.
Het onderzoek in de onderhavige zaak is reeds eerder, en wel op de rolzitting van 10 december 2020, aangevangen.
Nadien, bij akte van 16 april 2021, heeft de advocaat-generaal het hoger beroep ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 15-027034-20 ingetrokken. Ter terechtzitting van 21 april 2021 heeft de advocaat-generaal gevorderd de officier van justitie ten aanzien van dat feit niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep overeenkomstig het bepaalde in het artikel 416, derde lid, Sv.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij zich verzet tegen deze vordering van de advocaat-generaal, nu zijns inziens sprake is van een rechtens te respecteren belang bij inhoudelijke behandeling van dat feit, reeds omdat er vrijspraak voor dat feit op specifieke juridische gronden bepleit zal worden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet geen termen aanwezig voor toepassing van het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv. ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 15-027034-20 nu er, mede gelet op hetgeen door de raadsman is aangevoerd, sprake is van een rechtens te respecteren belang bij inhoudelijke behandeling van het hoger beroep tegen dat feit, waaronder de waardering van het bewijs.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-027034-20
1. primairhij op of omstreeks 24 januari 2020 te Den Helder opzettelijk zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een of meer verkeersregels (te weten: onvoldoende rechts houden op onoverzichtelijke plaatsen en/of overschrijden van de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid en/of door rood licht rijden en/of tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden en/of niet opvolgen van verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van deze weg bevoegde personen) in ernstige mate zijn geschonden, door terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994
- meermalen, althans eenmaal, binnen de bebouwde kom, zijn mobiele telefoon vast te houden en/of
- meermalen, althans eenmaal, de maximum snelheid te overschrijden en/of
- slingerend over twee rijstroken (waaronder die van tegemoetkomend verkeer) te rijden en/of
- het stop- en volgteken van de verbalisanten niet op te volgen en/of
- terwijl hij, verdachte, opgesteld stond op de voorsorteerrijstrook voor linksafslaand verkeer onverwachts rechtdoor te rijden terwijl het verkeerslicht voor deze rijrichting rood licht uitstraalde en/of
- ( vervolgens) met hoge snelheid een T-splitsing te naderen waarbij hij zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kon brengen waardoor hij tegen een stilstaande auto is gebotst terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander ([slachtoffer] en/of een of meer onbekende gebleven verkeersdeelnemers) te duchten was;
1. subsidiairhij op of omstreeks 24 januari 2020 te Den Helder als bestuurder van een voertuig (Ford Ka (voorzien van het kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, de Kivietstraat en/of de Schootenweg,
- zijn mobiele telefoon heeft vastgehouden en/of
- met een hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan of verantwoord was heeft gereden en/of
- slingerend over twee rijstroken (waaronder die van tegemoetkomend verkeer) heeft gereden en/of
- terwijl hij, verdachte, opgesteld stond op de voorsorteerrijstrook voor linksafslaand verkeer onverwachts rechtdoor is gereden (terwijl het verkeerslicht voor deze rijrichting rood licht uitstraalde) en/of
- ( vervolgens) met hoge snelheid een T-splitsing heeft genaderd waarbij hij zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht waardoor hij tegen een stilstaande auto is gebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.hij op of omstreeks 24 januari 2020 te Den Helder een voertuig, te weten Ford Ka (voorzien van het kenteken [kenteken]) heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cocaïne en/of GHB terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof 130 microgram amfetamine en 37 microgram cocaïne en/of 14 milligram GHB bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.
Zaak met parketnummer 15-027034-20 vrijspraak feit 1 primair, bewezenverklaring feit 1 subsidiair.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat feit 1 primair in de zaak met parketnummer 15-027034-20 bewezen wordt geacht. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat door de verdachte in ernstige mate verschillende verkeersregels zijn geschonden en dat als gevolg van tenminste een deel van die schendingen een aanrijding heeft plaatsgevonden waardoor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het in de zaak met parketnummer
15-027034-20 onder 1 primair tenlastegelegde omdat bij de aan de verdachte verweten gedragingen naar algemene ervaringsregels niet voorzienbaar was dat levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het rijden door rood licht, dat als onderdeel van die gedragingen is opgenomen.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten vast.
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto meerdere verkeersregels geschonden. De verdachte heeft tijdens het rijden zijn mobiele telefoon vastgehouden, met een (aanzienlijk) hogere snelheid gereden dan ter plaatse was toegestaan en hij heeft slingerend over twee rijstroken, waaronder een rijstrook bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, gereden. Daarnaast is de verdachte, terwijl hij opgesteld stond op de voorsorteerrijstrook voor links afslaand verkeer, onverwachts rechtdoor gereden, daarbij een (politie)voertuig rechts inhalend, en is vervolgens met redelijk hoge snelheid een T-splitsing genaderd waar op dat moment een auto stilstond. De verdachte heeft het door hem bestuurde voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen en hij is tegen de bij nadering van de verdachte van de kruising nog stilstaande auto gebotst.
De verdachte heeft door zich als voormeld te gedragen een bepaald risico in het leven geroepen en de kans dat hij met zijn auto andere verkeersdeelnemers zou raken was niet ondenkbeeldig. Een dergelijke aanrijding heeft ook daadwerkelijk plaatsgevonden.
Naar het oordeel van het hof is er echter geen enkel concreet aanknopingspunt om ervan uit te gaan dat de hiervoor genoemde gedragingen van de verdachte op zich dan wel in onderling verband beschouwd, concreet levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor onbekende verkeersdeelnemers in het leven hebben geroepen.
Ten aanzien van de aanrijding van de auto met daarin de aangever [slachtoffer] op de T-kruising geldt dat uit de verklaring van de aangever volgt dat deze inmiddels aan het rijden was met de auto en dat hij geen noemenswaardig letsel heeft opgelopen. Niet blijkt dat de botssnelheid of de bij de botsing vrijgekomen en/of op het aangereden voertuig overgedragen energie zodanig is geweest, dat reeds op grond daarvan buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van te duchten levensgevaar of gevaar voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Uit de gedragingen van de verdachte kan evenmin met voldoende zekerheid worden afgeleid dat dit risico voor de verdachte voorzienbaar moet zijn geweest.
De conclusie moet derhalve zijn dat naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Wel acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt en het verkeer heeft gehinderd zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd, waarbij het hof de verdachte partieel zal vrijspreken van het rijden door rood licht.
Zaak met parketnummer 15-027034-20 feit 2
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het in het kader van het bloedonderzoek bij de verdachte afgenomen bloedmonster in deze zaak wel zo spoedig mogelijk is verzonden naar het laboratorium. Het bloedonderzoek is derhalve volgens de daarvoor geldende regels van het Besluit alcohol, geneesmiddelen en drugs in het verkeer (hierna: BADG) uitgevoerd en het resultaat van dat onderzoek kan voor het bewijs gebruikt worden. Gelet daarop dient de verdachte te worden veroordeeld ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-027034-20 onder 2 aan hem tenlastegelegde.
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het in de zaak met parketnummer
15-027034-20 onder 2 tenlastegelegde, omdat het onderzoek naar de aanwezigheid van drugs in het bloed van de verdachte niet voldoet aan de eisen gesteld in het BADG. Vormen zijn verzuimd omdat de politie het bloedmonster niet conform het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van dat besluit zo spoedig mogelijk naar het laboratorium heeft gestuurd. Voorts blijkt uit het dossier niet onder welke omstandigheden het bloedmonster is bewaard en verzonden, aldus de raadsman.
Artikel 13, eerste lid, onder d, van het Besluit luidt, voor zover hier relevant:
Bij de bloedafname […] is een opsporingsambtenaar aanwezig die ervoor zorgt dat de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk […] worden bezorgd bij het laboratorium bedoeld in artikel 14, tweede lid.
Artikel 14,tweede lid van het Besluit luidt, voor zover hier van belang:
.
Als laboratorium komt alleen in aanmerking:
a. een laboratorium dat door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025 of van criteria die daarmee vergelijkbaar zijn, en deskundig is op het terrein van de bio-analyse.
Van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl. HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952). Tot die waarborgen behoort onder meer het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, BADG, inhoudende dat het afgenomen bloedmonster zonder uitstel naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 BADG wordt toegezonden (HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684).
Het hof stelt op grond van het proces-verbaal rijden onder invloed van 24 januari 2020, opgesteld door [naam], vast dat de op 24 januari 2020 bij de verdachte afgenomen bloedmonsters op de voorgeschreven wijze zijn opgeslagen in afwachting van verzending naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Uit het dossier blijkt niet op welke datum de bloedmonsters door de verbalisant zijn verzonden. Uit het rapport van het NFI blijkt echter dat de bloedmonsters aldaar op 6 februari 2020 zijn ontvangen.
Gelet op het ruime tijdsverloop van 13 dagen tussen het afnemen en het ontvangen van de monsters door het NFI, kan het hof zonder nadere informatie niet vaststellen dat de bloedmonsters zo spoedig mogelijk door de politie zijn verzonden en bij het NFI zijn bezorgd.
Het hof oordeelt dan ook dat artikel 13 lid 1 onder d BADG is geschonden.
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag wat het gevolg moet zijn van die schending. Voor beantwoording van die vraag is van belang of de waarborg behoort tot het stelsel van strikte waarborgen die direct van invloed zijn op de betrouwbaarheid van het onderzoek. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend.
Uit de nota van toelichting op het in artikel 13 eerste lid onder d BADG opgenomen voorschrift van spoedige verzending blijkt namelijk niet dat deze tot doel heeft de betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen. Uit de nota van toelichting kan enkel worden afgeleid dat daaraan mogelijk ten grondslag ligt het streven om verdachten zo snel mogelijk op de hoogte te stellen van het resultaat van het onderzoek en zaken zo snel mogelijk af te doen. Nu de bloedmonsters op de voorgeschreven wijze zijn bewaard en onderzoek door het geaccrediteerde laboratorium op deugdelijke wijze heeft kunnen plaatsvinden acht het hof de uitkomst van het bloedonderzoek betrouwbaar.
Het hof zal dan ook volstaan met enkele constatering van het verzuim en zal de resultaten van het bloedonderzoek, anders dan door de raadsman bepleit, tot het bewijs bezigen.
Gelet op de resultaten van het bloedonderzoek kan het ten laste gelegde feit worden bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 15-027034-20:
1.subsidiairhij op 24 januari 2020 te Den Helder als bestuurder van een voertuig (Ford Ka voorzien van het kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, de Kivietstraat en/of de Schootenweg, zijn mobiele telefoon heeft vastgehouden en met een hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan of verantwoord was heeft gereden en slingerend over twee rijstroken (waaronder die voor tegemoetkomend verkeer) heeft gereden en terwijl hij, verdachte, opgesteld stond op de voorsorteerrijstrook voor links afslaand verkeer onverwachts rechtdoor is gereden en vervolgens met hoge snelheid een T-splitsing heeft genaderd waarbij hij zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht waardoor hij tegen een auto is gebotst, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd;
2.hij op 24 januari 2020 te Den Helder een voertuig, te weten Ford Ka (voorzien van het kenteken [kenteken]) heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cocaïne en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof 130 microgram amfetamine en 37 microgram cocaïne en 14 milligram GHB bedroeg.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-027034-20 onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-027034-20 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 15-027034-20 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-027034-20 onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in de zaak met parketnummer 15-027034-20 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 300,00.
De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-027034-20 onder 2 en het in de zaak met parketnummer 15-044523-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaak met parketnummer15-027034-20 onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden.
De advocaat-generaal heeft zich in het kader van de toepassing van artikel 423, vierde lid, Sv, naar het hof begrijpt, op het standpunt gesteld dat de rechtbank heeft beoogd voor feit 2 van parketnummer15-027034-20 een gevangenisstraf van 3 weken onvoorwaardelijk op te leggen en dat het overige deel van de door de rechtbank ten aanzien van de zaak met parketnummer 15-027034-20 feit 2, en de zaak met parketnummer 15-044523-20 feit 1 en 2 opgelegde gevangenisstraf van 8 maanden met aftrek waarvan 4 maanden voorwaardelijk dient te worden toegerekend aan de zaak met parketnummer15-044523-20, feit 1 en 2.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte in de zaak met parketnummer 15-027034-20 voor feit 2 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 30 uur.
De raadsman heeft verzocht voor het in de zaak met parketnummer 15-044523-20 onder 1 subsidiair tenlastegelegde, evenals de politierechter een geldboete van € 300,00 op te leggen.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering de straf die de politierechter ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 15-044523-20 te bepalen op een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.
Nu het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het onder parketnummer 15-027034-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde zal het hof overeenkomstig het bepaalde in 423, vierde lid, Sv de straf die de politierechter ten aanzien van de zaak met parketnummer 15-044523-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde, te weten opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, onderscheidenlijk opzettelijk handelen in strijd met een onder 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Het hof heeft de ten aanzien van de zaak met parketnummer 15-027034-20 feit 1, subsidiair en feit 2 op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een voertuig gevaar en hinder op de weg veroorzaakt voor andere verkeersdeelnemers. Bovendien was de verdachte tijdens het rijden onder invloed van verschillende soorten drugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Zeker bij het gecombineerde middelengebruik, zoals bij de verdachte het geval was, is sprake van een aanzienlijk groter risico voor de verkeersveiligheid. De verdachte heeft zich bijzonder onverantwoordelijk gedragen op de weg en een ongeluk veroorzaakt, als gevolg waarvan schade aan de auto van de aangever is ontstaan.
Ter terechtzitting is omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte het volgende gebleken. Verdachte maakte in het verleden deel uit van een motorclub waarbij het gebruik van alcohol en drugs, ook bij deelname aan het verkeer, geaccepteerd was. Ook de justitiële documentatie laat zien dat verdachte in het verleden onherroepelijk is veroordeeld ter zake van misdrijven. Ter terechtzitting bij het hof is aannemelijk geworden dat de verdachte inmiddels een ander leven is gaan leiden. Hij heeft gebroken met clubgenoten en vrienden uit het verleden, is inmiddels al één jaar clean, heeft een vaste baan, en hij heeft een partner en een kind voor wie hij mede verantwoordelijkheid draagt. De verdachte heeft – kort gezegd - zijn leven op orde. Deze positieve ontwikkelingen zal het hof in het voordeel van de verdachte meewegen bij het bepalen van de aan hem voor de feiten 1, subsidiair en 2 in de zaak met parketnummer 15-027034-20 op te leggen straf.
Gelet op de gevangenisstraf die door de politierechter in de zaak met parketnummer 15-044523-20, feit 1 en 2 is opgelegd (die, als hierboven aangegeven, wordt bepaald op een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar) en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding nog een straf op te leggen voor het bewezenverklaarde feit 2 van de zaak met parketnummer 15-027034-20. Dit betekent dat het hof ten aanzien van dit feit toepassing zal geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Hierin ligt besloten dat het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straf te zwaar acht.
Voor het in de zaak met parketnummer 15-027034-20 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde acht het hof, evenals de politierechter, het opleggen van een geldboete gerechtvaardigd. Deze zal, gelet op de veelheid aan de door de verdachte begane overtreden voorschriften, worden vastgesteld op € 300,00, welke straf passend en geboden wordt geacht. Deze straf wijkt af van hetgeen de advocaat-generaal heeft gevorderd, omdat het hof anders dan gevorderd door de advocaat-generaal, de verdachte heeft vrijgesproken van het hem in de zaak met parketnummer 15-027034-20 onder 1, primair tenlastegelegde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 april 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-027034-20 onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-027034-20 onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-027034-20 onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-027034-20 onder 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-027034-20 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 300,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het in zaak 15-044523-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde op:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 31 maart 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 april 2019, parketnummer 96-028230-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één week.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid vanmr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 mei 2021.
mr. Schols is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]