NJB 2018/1973:Onterechte gelasting door het Hof van de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf (tul) nu de Advocaat-Generaal bij het Hof ter terechtzitting in hoger beroep de grondslag van de vordering had gewijzigd door aldaar niet langer de tenuitvoerlegging, maar de verlenging van de proeftijd te vorderen? Nu in art. 14i lid 6 Sr is bepaald dat de ingediende vordering door het openbaar ministerie kan worden gewijzigd, moet als bedoeling van de wetgever worden aangenomen dat de rechterlijke beoordelingsvrijheid om een andere beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling kan geven dan die waartoe de vordering strekt, haar begrenzing vindt in de grondslag van de vordering. Van een wijziging van de grondslag van de vordering is sprake indien de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf alsnog komt te berusten op de niet-naleving van een andere voorwaarde dan waarop de ingediende vordering steunt. Van zo een wijziging is echter geen sprake indien het openbaar ministerie – zoals i.c. – bij de behandeling van de ingediende vordering niet de tenuitvoerlegging van de straf maar de verlenging van de proeftijd vordert