De procesovereenkomst
Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/1.2.1:1.2.1 Gebondenheid rechter
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/1.2.1
1.2.1 Gebondenheid rechter
Documentgegevens:
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS383494:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Asser gaat in zijn preadvies uit van een ander begrip 'procesafspraak'. Naar zijn mening behoeven de procesafspraken namelijk steeds de goedkeuring van de rechter. Zie Asser 1999, p. 25.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In dit proefschrift worden 'procesovereenkomsten' onderzocht. In deze inleiding kan nog geen exacte definitie van dit begrip worden gegeven: juist door het onderzoek zal duidelijk moeten worden wat een 'procesovereenkomst' nu eigenlijk precies is. Wel wordt hier een nadere afbakening gegeven van de fenomenen die deel uitmaken van het onderzoek.
Er is voor gekozen om enkel overeenkomsten te onderzoeken waardoor de rechter gebonden wordt zonder dat hiervoor zijn goedkeuring is vereist. Met de term 'procesovereenkomst' wordt hierna dus slechts gedoeld op dergelijke overeenkomsten.1 Een voorbeeld hiervan is de forumkeuze. Uit artikel 8 lid 1 Rv blijkt dat de Nederlandse rechter in principe rechtsmacht heeft indien partijen bij overeenkomst een Nederlandse rechter hebben aangewezen. De rechter heeft in dat geval niet de mogelijkheid om rechtsmacht toch af te wijzen. De goedkeuring van de rechter is in een dergelijk geval niet vereist.
Overeenkomsten die slechts geldig zijn indien de rechter zijn goedkeuring hiervoor geeft, vallen kortom buiten het kader van dit onderzoek. De reden dat gekozen is om dergelijke overeenkomsten uit te sluiten, is ten eerste om het onderzoeksterrein te beperken. Werd het begrip 'procesovereenkomst' ruimer genomen, dan zouden alle gevallen waarin de wet bepaalt dat de rechter rekening houdt met de wil van partijen bij het nemen van een procedurele beslissing, moeten worden gezien als bepalingen die in principe een procesovereenkomst mogelijk maken. Een voorbeeld hiervan is artikel 168 Rv, waarin is bepaald dat de rechter het verhoor van getuigen tot het leveren van tegenbewijs in afwijking van de normaal geldende wettelijke regeling na overleg met partijen kan doen plaatsvinden in aansluiting op het verhoor van de voor het bewijs gehoorde getuigen. Hoewel de rechter in een dergelijk geval wel gewicht zal toekennen aan overeenstemming tussen partijen dat het verhoor direct dient plaats te vinden, is hij hieraan niet gebonden.
Naast deze praktische grond bestaan er ook inhoudelijke redenen die een dergelijke beperking rechtvaardigen. De gevallen waarin de rechter tegen zijn wil kan worden gebonden aan de overeenkomst van partijen zijn het meest interessant vanuit het oogpunt van zeggenschap over het proces. Wie heeft uiteindelijk het recht om de gang van zaken tijdens de procedure te bepalen? Zijn dit partijen, om wier materiële rechten het gaat, of is dit de overheid, die de civiele procedure ter beschikking stelt? Met dit onderzoek wordt beoogd om in deze kwestie meer inzicht te verkrijgen.
Deze beperking dwingt ten slotte tot meer nauwkeurigheid bij het onderzoek naar de vraag in welke gevallen partijen geldig een procesovereenkomst kunnen sluiten. Als voorbeeld kan de vraag dienen in hoeverre partijen van de wet afwijkende termijnen voor de procesvoering kunnen overeenkomen. Ter beantwoording van deze vraag zou men kunnen volstaan met de constatering dat, hoewel partijen er belang bij kunnen hebben zelf de termijnen vast te stellen, hier in sommige gevallen ook algemene belangen aan in de weg staan. Conclusie zou dan zijn dat een afspraak op dit gebied wel is toegestaan, maar dat hiervoor steeds de toestemming van de rechter is vereist. Voor partijen is het echter van belang te weten, in welke gevallen de rechter zijn goedkeuring zal weigeren. Om dit te kunnen bepalen moet worden onderzocht welke belangen precies aan een dergelijke afspraak in de weg kunnen staan. Een dergelijk belang is bijvoorbeeld het belang dat de organisatie van het gerecht niet wordt doorkruist. Partijen zouden om deze reden bijvoorbeeld niet ervoor kunnen kiezen hun proceshandelingen te verrichten op een dinsdag, indien de vaste roldag van het gerecht een woensdag is. Tegen afspraken waarbij wel uitgegaan wordt van de vaste roldag bestaat, vanuit dit oogpunt althans, geen bezwaar. Dit voorbeeld toont aan dat een onderzoek naar de vraag in welke gevallen de rechter zonder toestemming gebonden is, tot een veel nauwkeuriger analyse dwingt van de belangen die eventueel aan de afspraak in de weg staan. Dit verschaft partijen meer zekerheid: duidelijk wordt onder welke voorwaarden afwijking van het procesrecht toelaatbaar is.
Het feit dat voor de overeenkomsten die centraal staan in dit onderzoek de goedkeuring van de rechter niet vereist is, betekent overigens niet dat deze overeenkomsten niet in overleg met de rechter tot stand kunnen komen. Goed denkbaar is dat deze procesovereenkomsten tijdens bijvoorbeeld een regiezitting, na een suggestie hiertoe van de rechter, gesloten worden. Van een vereiste is echter geen sprake.
Nu zal het onderscheid tussen overeenkomsten waaraan de rechter zonder meer gebonden is, en overeenkomsten die zijn goedkeuring behoeven, niet steeds scherp te maken zijn. Als men het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bestudeert, valt op dat er in verschillende wetsbepalingen aandacht is voor de wil van partijen. De gevolgen die aan deze wil worden toegekend, verschillen nogal. Soms dient de rechter de eensluidende wil van partijen zonder meer te volgen: zo is in artikel 229 Rv bepaald dat op verlangen van de in het geding verschenen partijen de rechter de uitspraak uitstelt. In andere gevallen heeft de rechter meer vrijheid. Uit artikel 133 lid 2 Rv blijkt bijvoorbeeld dat partijen uitstel kunnen vragen voor het nemen van conclusies. Volgens dit artikel volgt de rechter een daartoe strekkend, eenstemmig verzoek van partijen, tenzij dit zou leiden tot onredelijke vertraging van het geding. De rechter kan in dit geval het verzoek dus slechts op deze specifieke grond weigeren. Ten slotte lijkt de rechter soms zonder meer voorbij te kunnen gaan aan de wil van partijen. Zo blijkt uit artikel 87 lid 1 Rv dat de rechter op verzoek van partijen een comparitie kan bevelen. Hij hoeft dit dus kennelijk niet te doen. Soms is slechts bepaald dat de rechter dient te overleggen met partijen, zonder dat blijkt dat hij ook gevolg moet geven aan hun wensen. Zie in dit verband bijvoorbeeld artikel 168 Rv.
De vraag of de rechter aan de overeenkomst van partijen is gebonden zonder dat hij zijn goedkeuring geeft, is kortom niet eenduidig te beantwoorden. In sommige gevallen kan hij de afspraak van partijen helemaal niet toetsen, in andere gevallen slechts op een beperkt aantal gronden, en in weer andere gevallen heeft hij een onbeperkte beoordelingsruimte. Noodzakelijkerwijs is de grens die hier wordt getrokken daarom enigszins arbitrair. In dit onderzoek worden wél betrokken de gevallen, waarin weigering gevolg te geven aan een overeenkomst van partijen slechts mogelijk is op een beperkt aantal gronden die door de wet specifiek omschreven zijn. Een bepaling als artikel 133 lid 2 Rv, op grond waarvan de rechter een eenstemmig verzoek van partijen tot uitstel voor het nemen van conclusies volgt tenzij dit zou leiden tot onredelijke vertraging van het geding, maakt kortom wel deel uit van het onderzoek. Niet begrepen in dit onderzoek worden de gevallen waarin de rechter zelf de criteria kan vaststellen die hij hanteert bij het besluit of hij de eensluidende wil van partijen volgt.