De procesovereenkomst
Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/1.2.4:1.2.4 Binding omtrent de uitoefening van een processuele bevoegdheid
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/1.2.4
1.2.4 Binding omtrent de uitoefening van een processuele bevoegdheid
Documentgegevens:
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS390710:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In de Duitse literatuur wordt, naast de overeenkomst waarbij partijen afwijken van het procesrecht, vaak nog een ander type procesovereenkomst onderscheiden. Het gaat om overeenkomsten die betrekking hebben op een processuele bevoegdheid. Op vele plaatsen in het wetboek worden aan partijen bevoegdheden toegekend, zoals de bevoegdheid tot het stellen van feiten. Nu wordt het in de Duitse literatuur over het algemeen mogelijk geacht dat partijen zich bij overeenkomst binden omtrent de uitoefening van een dergelijke bevoegdheid. Zij komen dan overeen geen gebruik te maken van een bepaalde bevoegdheid of om haar juist wel uit te oefenen.1 Zo zouden partijen bijvoorbeeld kunnen afspreken om tijdens de procedure bepaalde feiten niet te stellen. Door een dergelijke overeenkomst wordt, zo lijkt het, niet afgeweken van een regel van procesrecht, maar verbinden partijen zich tot bepaald procesgedrag.2 In hoofdstuk 4 komt de vraag aan de orde, of een dergelijk type procesovereenkomst ook naar Nederlands recht moet worden erkend. Dergelijke overeenkomsten worden dus niet op voorhand van het onderzoek uitgesloten. Deel van het onderzoeksveld maken daarmee alle overeenkomsten en feitelijke gedragingen van partijen uit, waarmee zij ofwel afwijken van het procesrecht, ofwel zich binden omtrent de uitoefening van een processuele bevoegdheid, en die niet de goedkeuring van de rechter behoeven.