Rb. Arnhem, 28-02-2012, nr. 05/700845-11, nr. 05/701805-11
ECLI:NL:RBARN:2012:BV7138, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
28-02-2012
- Zaaknummer
05/700845-11
05/701805-11
- LJN
BV7138
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2012:BV7138, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 28‑02‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8175, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 28‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Moord; medeplegen verbergen en wegvoeren van een lijk met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen. Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie; bewijsuitsluiting. Het slachtoffer is door geweld op het hoofd - en mogelijk verstikking - om het leven gekomen. Op het moment dat het slachtoffer overleed waren daarbij enkel de beide verdachten aanwezig. Nadien hebben de verdachten zich samen van het stoffelijk overschot van het slachtoffer ontdaan. De verklaringen van de verdachten zijn met betrekking tot de vraag op welke wijze en door wie het fatale letsel is toegebracht onverenigbaar met elkaar. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de 41-jarige man omtrent hetgeen zich heeft voorgevallen in belangrijke mate, en op essentiële, de kern van het ten laste gelegde rakende elementen, steun vindt in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank veroordeelt de 40-jarige man wegens moord en het medeplegen van het verbergen en wegvoeren van een lijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de 41-jarige man wegens het medeplegen van het verbergen en wegvoeren van een lijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 217 dagen. Deze 41-jarige man is door de rechtbank vrijgesproken van het (medeplegen van) moord. Afwijzing beroep op niet-ontvankelijk Openbaar Ministerie en beroep op bewijsuitsluiting.
Partij(en)
a
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Promis II
Parketnummer : 05/700845-11 en 05/701805-11
Data zittingen : 31 augustus 2011, 26 oktober 2011, 18 januari 2012, 25 januari 2012 en
14 februari 2012
Datum uitspraak : 28 februari 2012
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in PI Achterhoek, locatie Ooyerhoek, Ooyerhoekseweg 21 Zutphen.
raadsman : mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is onder parketnummer 05/700845-11 na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging en na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 november 2010, in elk geval in of omstreeks de periode van de maand november 2010 tot en met de januari 2011 te Gaanderen, gemeente Doetinchem in elk geval in de gemeente Doetinchem en/of te Bern (, gemeente Zaltbommel) en/of elders in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade A.T.H. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een ijzeren stang/buis/staaf, althans een soortgelijk (hard) voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam en/of een of meer (andere) lichaamsdelen heeft/hebben geslagen en/of meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of lichaam en/of een of meer (andere) lichaamsdelen heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam en/of een of meer lichaamsdelen heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of ter verwurging en/of verstikking, een voet op de keel en/of op/in de nek van die [slachtoffer] heeft/hebben gezet en/of (vervolgens) met kracht met die voet de keel en/of de nek van die [slachtoffer] naar beneden heeft/hebben gedrukt en/of (op die wijze) de keel heeft/hebben dicht gedrukt en/of heeft/hebben dichtgedrukt gehouden en/of anderzins geweld heeft/hebben toegepast op het hoofd en/of het lichaam en/of het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben verbonden met/gewikkeld in een slaapzak en/of een zeil en/of een stuk stof, met een touw en/of een snoer om de hals en/of nek vastgemaakt en/of van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) die [slachtoffer] in het water/een rivier heeft/hebben gegooid, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 13 november 2010, in elk geval in of omstreeks de periode van de maand november 2010 tot en met de maand januari 2011 te Gaanderen, gemeente Doetinchem, in elk geval in de gemeente Doetinchem en/of te Bern (, gemeente Zaltbommel) en/of elders in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk A.T.H. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een ijzeren stang/buis/staaf, althans een soortgelijk (hard) voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam en/of een of meer (andere) lichaamsdelen heeft/hebben geslagen en/of meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of lichaam en/of een of meer (andere) lichaamsdelen heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam en/of een of meer (andere) lichaamsdelen heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of ter verwurging en/of verstikking, een voet op de keel en/of op/in de nek van die [slachtoffer] heeft/hebben gezet en/of (vervolgens) met kracht met die voet de keel en/of de nek van die [slachtoffer] naar beneden heeft/hebben gedrukt en/of (op die wijze) de keel heeft/hebben dicht gedrukt en/of heeft/hebben dichtgedrukt gehouden en/of anderzins geweld heeft/hebben toegepast op het hoofd en/of het lichaam en/of het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben verbonden met/gewikkeld in een slaapzak en/of een zeil en/of een stuk stof, met een touw en/of een snoer om de hals en/of nek vastgemaakt en/of van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) die [slachtoffer] in het water/een rivier heeft/hebben gegooid, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
Aan verdachte is onder parketnummer 05/701805-11 tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van de maand november 2010 tot en met de maand januari 2011 te Gaanderen, gemeente Doetinchem, in elk geval in de gemeente Doetinchem en/of te Bern, gemeente Zaltbommel, in elk geval in de gemeente Zaltbommel en/of in de gemeente Druten en/of elders in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om de moord, althans de doodslag op A.T.H. [slachtoffer] of de oorzaak van het overlijden van die A.T.H. [slachtoffer], te verhelen het lijk van die A.T.H. [slachtoffer] heeft vernietigd, verborgen, weggevoerd of weggemaakt ((te weten het lijk van die A.T.H. [slachtoffer] in een auto heeft/hebben geladen en/of vervoerd en/of (vervolgens) dat lijk van die A.T.H. [slachtoffer] in de rivier de Waal, althans in een water/rivier heeft/hebben gegooid/gedumpt));
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 25 januari 2012 en 14 februari 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partij heeft zich ten aanzien van parketnummer 05/700845-11 schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij].
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 05/700845-11 primair het en onder parketnummer 05/701805-11 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot betaling van het bedrag van € 4.203,75 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging. Daartoe is aangevoerd dat de rechercheurs zich schuldig hebben gemaakt aan tunnelvisie. De verhorende verbalisanten van medeverdachte E.T.M. [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) hebben hem niet, althans in onvoldoende mate met zijn leugens en opmerkelijkheden geconfronteerd, in tegenstelling tot de verhorende verbalisanten van verdachte (hierna: [verdachte]). Dit levert een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde op, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie is er geen sprake van dat het onderzoek zich enkel heeft geconcentreerd op falsificeren van de verklaringen [verdachte] en het bevestigen van de verklaringen van [medeverdachte]. Zelfs in het geval daar wel sprake van zou zijn geweest, dan nog is dat niet voldoende voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat bij de uitvoering van het strafrechtelijk onderzoek door de politie en het Openbaar Ministerie sprake is geweest van een algehele vooringenomenheid dan wel tunnelvisie waardoor het onderzoek zodanig is gestuurd dat daarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte wordt tekortgedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Zowel de verklaringen van [medeverdachte], als die van [verdachte] zijn voor zover mogelijk daadwerkelijk gecontroleerd en gefalsifieerd. Dat beide verdachten elkaars uitsluitende lezingen overeind hebben gehouden maakt dat niet anders.
3a. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van parketnummer 05/700845-11:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de avond van 13 november 2010 heeft A.T.H. [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) een bezoek gebracht aan het bedrijf MPV-parts van verdachte, dat gevestigd was in Gaanderen. Verdachte was daar ook aanwezig evenals, op enig moment, medeverdachte [medeverdachte]. [slachtoffer] heeft die avond letsel aan zijn hoofd opgelopen.
Op 4 januari 2011 wordt bij Bern, in de gemeente Zaltbommel, tegen de oever van de rivier de Maas een stoffelijk overschot aangetroffen. Aan de hand van de vingerafdrukken wordt vastgesteld dat het gaat om [slachtoffer].
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] zijn onder meer de volgende letsels aangetroffen:
A8: twee ruwrandige huidscheuren aan het behaarde hoofd rechts achterwaarts; een ruwrandige huidverscheuring van het linkeroor; een zwelling van het hoofd (links meer dan rechts), met rode verkleuring van de schedelhuid.
B5: een vage rode verkleuring van de schedelhuid aan de binnenzijde evenals van het buitenste vlies van het schedeldak. Een gedeeltelijke verbrijzeling van de schedel links zijwaarts alsmede meerdere lineaire breuken in het schedeldak tot in beide voorste groeven van de schedelbasis. Een verscheuring van het harde hersenvlies onder de breuk aan de linkerzijde in het schedeldak . (…) Een diffuus vage rode verkleuring aan het oppervlak van de hersenen.
Bovengenoemde letsels waren opgeleverd door inwerking van heftig uitwendig mechanisch botsend geweld op het hoofd zoals door stoten (bijvoorbeeld vallen, slaan) kan ontstaan. Indien deze letsels bij leven of rondom het overlijden waren ontstaan, kunnen deze als verwikkelingen hersenschade hebben veroorzaakt en daarmee het overlijden verklaren door hersenfunctiestoornissen. Het is veel waarschijnlijker dat de letsels (sub A8 en B5) bij leven zijn ontstaan dan dat ze postmortaal zijn ontstaan.
Verder kan verstikking mede aan het overlijden hebben bijgedragen.
Voorts is in het bloed van [slachtoffer] een verhoogde concentratie thyreoglobuline gemeten. Dit is een aanwijzing voor schade aan de schildklier zoals bij verwurging kan voorkomen
Verdachte, die ervaring met reanimatie heeft, heeft op 13 november 2010 toen [slachtoffer] in het pand van MPV-parts in Gaanderen op de grond lag, voorafgaand aan het moment dat diens lichaam in de auto werd geladen, gecontroleerd of [slachtoffer] nog leefde. Hij heeft daartoe onder meer in de nek en aan de pols van [slachtoffer] gevoeld of er nog een hartslag was en gecontroleerd of de borstkas van [slachtoffer] nog op en neer ging. Volgens verdachte leefde [slachtoffer] op dat moment niet meer.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord. Volgens de officier van justitie is de verklaring van [medeverdachte] bruikbaar voor het bewijs en ook betrouwbaar, omdat de verklaring authentiek is, omdat de verklaring is verankerd in andere bewijsmiddelen en omdat [medeverdachte] direct tegen anderen heeft verteld wat er was gebeurd en daarbij zeer emotioneel was. Daarbij heeft de officier van justitie de onderlinge verhoudingen en de rolverdeling tussen [medeverdachte] en [verdachte] en de persoonlijkheden van [medeverdachte] en van [verdachte] meegewogen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] ontkend. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer], [medeverdachte] en hijzelf boven in de kantine zaten toen hij op enig moment naar het toilet moest. Verdachte ging toen naar beneden; de sfeer was op dat moment nog goed. Toen hij op het toilet zat hoorde hij een geluid. Hij hoorde een doffe knal, gestommel of een “roetsj”-geluid. Hij trok uit dat geluid de conclusie dat iets of iemand van de trap af viel. Na ongeveer vijf minuten verliet hij het toilet. Vervolgens hoorde hij nog een paar kletsen. Toen hij in de werkplaats kwam zag hij [slachtoffer] levenloos op de grond liggen en stond [medeverdachte] naast het lichaam van [slachtoffer].
Door de raadsman is integrale vrijspraak van de moord dan wel doodslag bepleit. Daartoe heeft de raadsman primair aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte] dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Die verklaringen zouden bij een eventuele bewijsvoering van doorslaggevend belang kunnen zijn, terwijl de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om de betrouwbaarheid daarvan te toetsen nu [medeverdachte] zich in zijn hoedanigheid van getuige bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [medeverdachte] niet aan het bewijs kunnen bijdragen nu deze onbetrouwbaar zijn. Op essentiële punten zijn de verklaringen inconsistent, tegenstrijdig en leugenachtig.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
- 1.
Algemeen
Op grond van de vaststaande feiten acht de rechtbank bewezen dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van hersenletsel en dat verstikking aan het overlijden kan hebben bijgedragen.
De vraag die dient te worden beantwoord is op welke wijze en door wie het hersenletsel is toegebracht.
2.
Verklaringen [medeverdachte] en [verdachte]
De rechtbank overweegt dat zowel [medeverdachte] als [verdachte] in hun verklaringen op meerdere punten inconsistent hebben verklaard. Beiden hebben hun verklaringen op meerdere punten later bijgesteld en hebben hun eigen aandeel in het geheel in eerste instantie zo beperkt mogelijk gehouden. De rechtbank zal eerst hieronder nader ingaan op deze verklaringen, in het bijzonder aan de hand van denkbare scenario’s.
2.1.
Verklaring [verdachte]
In het licht van de verklaring van [verdachte] bespreekt de rechtbank hieronder de volgende drie scenario’s:
- a.
[slachtoffer] is van de trap gevallen toen [verdachte] op het toilet zat.
- b.
[medeverdachte] heeft [slachtoffer] van de trap geduwd toen [verdachte] op het toilet zat.
- c.
[medeverdachte] heeft [slachtoffer] (met een voorwerp) geslagen toen [verdachte] op het toilet zat.
Ad a:
De patholoog rapporteert op 12 december 2011 dat slaan met een voorwerp heel goed kan passen bij de letsels A8 en B5 (voornoemd). De verbrijzelde schedel kan beter worden verklaard door slaan op het hoofd dan door een val van een trap of vanuit staande positie.
Naar aanleiding van de door haar bijgewoonde reconstructie, waarbij aan de patholoog een ijzeren stang is getoond, concludeert de patholoog (op 16 januari 2012) dat het in de onderhavige casus veel minder waarschijnlijk is dat een val van de trap in de dood heeft geresulteerd dan dat de letsels A8 (het ruwrandig letsel aan het linkeroor en de ruwrandige letsels aan het behaarde hoofd) zijn veroorzaakt door slaan met de getoonde stang.
In het verhoor bij de rechter-commissaris op 9 februari 2012 verklaart de patholoog dat weliswaar niet kan worden uitgesloten dat de geconstateerde letsels door een val op de betreffende trap zijn veroorzaakt, maar dat die kans heel klein is. Er zou dan sprake moeten zijn geweest van een complexe val waarbij [slachtoffer] helemaal niet onder controle was en bovendien meerdere draaien heeft gemaakt op de trap. In de onderhavige casus blijkt uit toxicologisch onderzoek dat er geen sprake was van alcoholgebruik, waardoor je ervan uit gaat dat [slachtoffer] zijn spieren onder controle had en zijn val had kunnen breken. Van andere redenen waaruit blijkt dat [slachtoffer] hiertoe niet in staat was is niet gebleken.
Nu de mogelijkheid van een (ongelukkige) val van de trap niet wordt ondersteund door overig bewijsmateriaal, acht de rechtbank dit scenario dermate onwaarschijnlijk dat de rechtbank dat als mogelijkheid verwerpt.
Ad b:
Ten aanzien van dit scenario (wanneer [slachtoffer] bijvoorbeeld achterover van de trap is gevallen) is door de patholoog op 9 februari 2012 geconcludeerd dat als iemand met volle kracht naar beneden valt je op één plaats letsel verwacht. In de onderhavige casus zijn op verschillende plaatsen letsels geconstateerd; de overige letsels kunnen in dat geval niet door de val worden verklaard. Er moet behoorlijk wat geweldsinwerking zijn geweest om tot dit meervoudige letsel te komen. Over het algemeen krijgen mensen dan bij vallen van een trap een klein scheurtje, maar overlijden daar niet aan. In de literatuur is er geen enkele casus waarbij iemand in normale condities (bij een normale val van een trap) al dan niet in één keer of zich gestoten hebbend aan iets aan de trap, overleden is.
Naar het oordeel van de rechtbank is het hoogst onwaarschijnlijk dat [medeverdachte] [slachtoffer] van de trap heeft geduwd.
Ad c:
Uit de hiervoor besproken bevindingen van de patholoog blijkt dat de letsels goed kunnen worden verklaard door slaan met één of meer voorwerpen.
Het scenario waarin [medeverdachte], die dat zelf ontkent, [slachtoffer] zou hebben geslagen met een voorwerp past naar het oordeel van de rechtbank niet binnen de verklaring van [verdachte]. [verdachte] heeft immers verklaard dat de sfeer op het moment dat hij [medeverdachte] en [slachtoffer] verliet voor het toiletbezoek goed was en dat hij ook tijdens dat toiletbezoek geen geluiden heeft gehoord die op een escalerende ruzie zouden duiden. Dit zou betekenen dat de sfeer in zeer korte tijd en in relatieve stilte van ‘goed’ dusdanig is omgeslagen dat [medeverdachte] een voorwerp ter hand heeft genomen en daarmee [slachtoffer] heeft geslagen. Daarbij komt dat [verdachte] niets heeft verklaard over een voorwerp waarmee [slachtoffer] zou zijn geslagen. Gelet op het korte tijdsbestek tussen het moment waarop [verdachte] weg zou zijn gelopen van [medeverdachte] en [slachtoffer] en het moment waarop hij [slachtoffer] in de garage op de grond zou hebben zien liggen, is het onwaarschijnlijk dat in die tijd de sfeer is omgeslagen, dat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft geslagen en dat [medeverdachte] vervolgens het voorwerp waarmee hij zou hebben geslagen heeft weggemaakt.
De rechtbank is daarom van oordeel dat ook het laatstgenoemde scenario zeer onwaarschijnlijk is.
2.2.
Verklaring [medeverdachte]
2.2.1.
Dienen de verklaringen van [medeverdachte] van het bewijs te worden uitgesloten?
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de verklaringen van [medeverdachte] van het bewijs dienen te worden uitgesloten en overweegt daartoe het navolgende.
Volgens vaste jurisprudentie is het gebruik voor het bewijs van een niet ter terechtzitting afgelegde belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd en in het bijzonder niet zonder meer onverenigbaar met art. 6, lid 1 en art. 6, lid 3 onder d van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Van onverenigbaarheid is in ieder geval geen sprake indien de verdediging in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. De enkele omstandigheid dat een getuige die voor een rechter is opgeroepen en aldaar is verschenen, weigert een verklaring af te leggen, brengt niet mee dat inbreuk wordt gemaakt op het door art. 6, lid 3 onder d van het EVRM gewaarborgde recht.
In aanmerking genomen dat [medeverdachte] bij de rechter-commissaris als getuige is opgeroepen en gehoord en dat de verdediging gelegenheid heeft gehad om over [medeverdachte], zijn afgelegde verklaringen en over hetgeen hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard naar voren te brengen wat zij noodzakelijk oordeelde, kunnen de door [medeverdachte] ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen, niettegenstaande zijn beroep op het verschoningsrecht bij de rechter-commissaris, tot het bewijs worden gebezigd.
2.2.2.
Zijn de verklaringen van [medeverdachte] betrouwbaar?
Op grond van het navolgende is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte] omtrent hetgeen zich heeft voorgevallen in belangrijke mate, en op essentiële, de kern van het ten laste gelegde rakende, elementen, steun vinden in overige bewijsmiddelen. De rechtbank heeft ook overigens geen reden om aan de verklaringen van [medeverdachte] te twijfelen. De rechtbank zal deze verklaringen daarom tot het bewijs bezigen.
Inhoud verklaringen van [medeverdachte]
Toen [medeverdachte] bij MPV Parts aankwam, kwam [verdachte] vanuit de werkplaats naar de balie met de ijzeren staaf in zijn hand. [verdachte] zat onder het bloed. Hij zei: “Hij wou mij kapot maken”. [verdachte] ging terug naar de werkplaats.
[medeverdachte] heeft vanuit de balie door de deur naar binnen in de werkplaats gekeken. Hij zag [slachtoffer] op de grond liggen en [verdachte] naast het lichaam van [slachtoffer] staan.
[medeverdachte] heeft nog wel gesteun gehoord uit de werkplaats. Misschien leefde [slachtoffer] toen nog. [verdachte] heeft een voet op zijn keel gezet en hem net zo lang vastgehouden dat hij niet meer ademde. [verdachte] heeft tegen [medeverdachte] iets gezegd in de trant van: “Het is een taaie” en heeft met zijn schoen op de keel van [verdachte] gestaan omdat hij niet dood wilde.
Er zat een stuk plastic of een plastic zak over het hoofd van [slachtoffer]. [verdachte] had ook een touw of een koord of een elektriciteitsdraad of zoiets om de nek van [slachtoffer] gedaan.
[verdachte] heeft [medeverdachte] diezelfde avond in de auto verteld dat hij [slachtoffer] boven aan de trap in de nek heeft geslagen met die pijp. [slachtoffer] is toen naar beneden gevallen.
Bevindingen patholoog
De verklaring van [medeverdachte] vindt steun in de, hiervoor al weergegeven, bevindingen van de patholoog. Zij heeft geconcludeerd dat de letsels A8 en B5 heel goed door de metalen stang, waarover [medeverdachte] heeft verklaard, kunnen zijn veroorzaakt.
Het wapen: de “tik in de nek”-staaf
[medeverdachte] heeft verklaard dat de pijp waarmee is geslagen er al enkele maanden hing. De pijp was na 13 november 2010 verdwenen.
Getuige [getuige1] (hierna: [getuige1]) heeft verklaard dat hij de pijp die [medeverdachte] beschrijft wel kent. Hij heeft zo’n pijp bij MPV Parts zien liggen. De pijp hing op de balustrade bij de trap van de werkplaats naar de kantine. De pijp werd “de tik in de nek”-buis genoemd door [verdachte]. [getuige1] heeft de pijp na 13 november 2010 niet meer gezien.
Getuige [getuige2] (hierna: [getuige2]) heeft verklaard dat de “tik in de nek”-staaf de laatste tijd boven aan de trap lag. [verdachte] had het vaak over een tik in de nek geven. De naam “tik in de nek”-staaf kwam van [verdachte]; die had dat verzonnen. In het weekend dat [slachtoffer] was verdwenen was de buis weg.
Getuige [getuige3] heeft verklaard dat hij de “tik in de nek”-pijp kent en zelf ook heeft gezien. De pijp hing de laatste tijd boven bij de trap. Hij heeft vaak gehoord dat [slachtoffer] een tik in de nek zou krijgen. Hij is nog naar de pijp gaan zoeken, maar kon hem niet meer vinden. Iedereen noemde de pijp de “tik in de nek”-pijp. [verdachte] zei wel eens dat [slachtoffer] wel eens een tik in de nek zou krijgen en dat hij de kerst niet meer zou halen.
Getuigen tegen wie [medeverdachte] het verhaal heeft verteld
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij de avond van het gebeuren in grote lijnen aan [getuige4] heeft verteld wat er was gebeurd.
Getuige [getuige4] heeft verklaard dat [medeverdachte] hem op de avond van de verdwijning heeft verteld wat er was gebeurd. [medeverdachte] vertelde dat [verdachte] daar stond en dat [slachtoffer] daar toegetakeld ([getuige4] bedoelt daarmee: met bloed op zijn gezicht) lag. [medeverdachte] vertelde dat [verdachte] [slachtoffer] met een “Looie Piep” (ijzeren staaf) tegen het hoofd had geslagen. Volgens [medeverdachte] bloedde [slachtoffer] en had [verdachte] bloed op zijn kleding.
Op zondag 14 november 2010 is [medeverdachte] naar [getuige2] gegaan en heeft hij daar tegen [getuige2] en [getuige1] verteld wat er was gebeurd. [getuige2] en [getuige1] waren op dat moment in de werkplaats van [getuige2] aan het werk.
[getuige2] en [getuige1] bevestigen dat [medeverdachte] op 14 november 2010 naar de woning van [getuige2] is gekomen en daar tegen hen heeft verteld wat er was gebeurd.
[getuige1] verklaart dat [medeverdachte] op een zaterdag bij [getuige2] aan de deur stond. [medeverdachte] was van streek, hij was helemaal gek. Hij vertelde toen dat [slachtoffer] dood was. Hij had gezien dat [verdachte] in de werkplaats van MPV-parts [slachtoffer] met een ijzeren pijp in de nek had geslagen.
[getuige2] verklaart hierover dat [medeverdachte] de volgende dag bij hem thuis kwam toen [getuige2] samen met [getuige1] aan het werk was. [getuige2] zag dat [medeverdachte] helemaal trilde. Hij zei dat [slachtoffer] dood was. [medeverdachte] vertelde dat hij [verdachte] bij MPV Parts aantrof en dat [verdachte] zei dat hij niet aan die kant moest lopen en dat het geen mooi gezicht was. [medeverdachte] liep de werkplaats in en zag daar [slachtoffer] onder het bloed op de grond liggen. [slachtoffer] lag onder aan de trap die naar de kantine gaat. Volgens [medeverdachte] was zijn hoofd helemaal stuk maar ademde hij nog wel. [medeverdachte] vertelde dat [verdachte] met een voet op de nek van [slachtoffer] ging staan en hem toen met een ijzeren pijp in zijn nek sloeg.
[getuige2] heeft verder verklaard dat [medeverdachte] in de garage kwam en dat [getuige3] voor de grap vroeg waar de pijp was gebleven en waar [slachtoffer] was. [medeverdachte] zei dat hij er niets aan kon doen, dat hij er niets mee te maken had en dat [slachtoffer] al dood was toen hij kwam. [getuige2] stond er vlak naast toen dit gebeurde. [medeverdachte] begon helemaal te “shaken” (trillen) en ging toen weg.
Dit wordt bevestigd door getuige [getuige3] die heeft verklaard dat hij op enig moment na de verdwijning in het bijzijn van [getuige2] aan [medeverdachte] heeft gevraagd waar hij [slachtoffer] heeft gelaten en wat hij met [slachtoffer] heeft gedaan. [medeverdachte] begon te trillen en zei dat hij het niet heeft gedaan. [medeverdachte] vertelde toen dat het op een avond was gebeurd en dat [verdachte] tegen hem had gezegd dat hij even moest blijven staan, omdat het geen prettig gezicht was. [medeverdachte] kwam toen binnen en [slachtoffer] leegde nog. [medeverdachte] hoorde hem zwaar ademhalen. [verdachte] heeft [slachtoffer] een tik in de nek gegeven.
[getuige3] heeft verder verklaard dat hij er zelf hartkloppingen van kreeg.
[medeverdachte] was heel zenuwachtig. [getuige3] verklaart daarover: “die man was helemaal gedraaid op dat moment”.
[medeverdachte] heeft diezelfde dag ook zijn vrouw over het voorval verteld.
Getuige J.C.D. [getuige5] – de vrouw van [medeverdachte] – heeft verklaard dat zij [medeverdachte] de volgende ochtend vroeg tegen het lijf liep. Ze zag aan zijn gezicht dat er iets was en vroeg hem wat er aan de hand was. [medeverdachte] zei toen dat [verdachte] [slachtoffer] had vermoord. [medeverdachte] heeft haar verteld dat [verdachte] [slachtoffer] met een stalen buis van de trap had geslagen en daarna heeft verwurgd. [slachtoffer] had letsel aan de achterkant aan de bovenkant van zijn lijf en [verdachte] had bloed over zich heen.
Gemoedstoestand van [medeverdachte] toen hij het verhaal vertelde aan de getuigen
Over de gemoedstoestand van [medeverdachte] op het moment dat hij over het gebeuren verklaarde wordt door de getuigen nog het volgende gezegd.
[getuige4] heeft verklaard dat [medeverdachte] helemaal overstuur was. [getuige4] heeft [medeverdachte] nog nooit zo gezien; hij kende hem amper terug. [medeverdachte] zat onderuitgezakt in de stoel en was helemaal de weg kwijt. Hij had een soort dode blik in zijn ogen en was aan het trillen. Hij was in een soort van shock.
[getuige5] heeft verklaard dat [medeverdachte] emotioneel en aangeslagen was. [medeverdachte] had tegen haar gezegd dat hij al een paar uur thuis was, maar dat hij nog niet naar bed was gegaan; hij kon het niet verwerken en was erg emotioneel.
[getuige2] heeft verklaard dat [medeverdachte] aan het trillen was toen hij bij hem kwam. [medeverdachte] was in shock; [getuige2] heeft nog nooit in zijn leven iemand zo gezien.
[getuige1] heeft verklaard dat (medeverdachte) helemaal wit was en aan het trillen was.
[getuige3] heeft verklaard dat [medeverdachte] begon te trillen en heel zenuwachtig was. [getuige3] verklaart daarover: “die man was helemaal gedraaid op dat moment”.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] heel snel na het incident in zeer emotionele toestand aan verschillende getuigen heeft verteld wat er was gebeurd. De rechtbank overweegt dat hetgeen [medeverdachte] tegen deze getuigen heeft verteld in grote lijnen overeenkomt met hetgeen hij ten overstaan van de politie heeft verklaard. Daar waar deze verklaringen niet exact overeenkomen kan dit verschillende (verklaarbare) oorzaken hebben, waaronder het grote tijdsbestek tussen het incident en de door de getuigen en door [medeverdachte] ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen, de verschillende interpretaties door getuigen en voorts de emotionele toestand waarin [medeverdachte] zich bevond toen hij zijn verhaal vertelde zoals uit voornoemde verklaringen blijkt en die volgens de verklaring van deskundige Van Woudenberg ter terechtzitting van 14 februari 2012 vanuit zijn persoonlijkheidsstructuur goed verklaarbaar is.
3. Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met een ijzeren stang tegen het hoofd heeft geslagen en een voet op de keel van die [slachtoffer] heeft gezet en zo de keel heeft dicht gedrukt en dichtgedrukt gehouden. Vervolgens heeft verdachte plastic over het lichaam van [slachtoffer] gewikkeld en dat met een touw of koord of iets dergelijks om de nek van [slachtoffer] vastgemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bovenstaande feiten en omstandigheden dat er meerdere momenten zijn geweest waarop verdachte, (in elk geval tezamen) tot de dood leidend, geweld op [slachtoffer] heeft uigeoefend.
Op grond van de volgorde en aard van de vastgestelde handelingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voornemen en zich hiervan rekenschap te geven. Er is dus sprake van voorbedachte raad en derhalve van moord.
Ten aanzien van parketnummer 05/701805-11:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
- -
het proces-verbaal van bevindingen, p. 119 en 120;
- -
een schriftelijk bescheid in de vorm van een brief betreffende identificatie, p. 1342;
- -
een proces-verbaal van bevindingen, p. 1086 en 1087 en de daarbij behorende bijlage op p. 1090; en
- -
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2012.
3b. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/700845-11primair en het onder parketnummer 05/701805-11 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/700845-11:
hij op 13 november 2010, te Gaanderen, gemeente Doetinchem opzettelijk en met voorbedachten rade A.T.H. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een ijzeren stang/buis/staaf, tegen het hoofd heeft geslagen en/of ter verwurging en/of verstikking, een voet op de keel en/of op/in de nek van die [slachtoffer] heeft gezet en/of (vervolgens) met kracht met die voet de keel en/of de nek van die [slachtoffer] naar beneden heeft gedrukt en/of (op die wijze) de keel heeft dicht gedrukt en/of heeft dichtgedrukt gehouden en/of het lichaam heeft verbonden met/gewikkeld in een slaapzak en/of een zeil, met een touw en/of een snoer om de hals en/of nek vastgemaakt, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
Ten aanzien van parketnummer 05/701805-11:
hij in de periode van de maand november 2010 tot en met de maand januari 2011 te Gaanderen, gemeente Doetinchem, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om de moord op A.T.H. [slachtoffer] of de oorzaak van het overlijden van die A.T.H. [slachtoffer], te verhelen het lijk van die A.T.H. [slachtoffer] heeft verborgen en/of weggevoerd ((te weten het lijk van die A.T.H. [slachtoffer] in een auto hebben geladen en vervoerd en (vervolgens) dat lijk van die A.T.H. [slachtoffer] in een rivier heeft/hebben gegooid/gedumpt));
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe¬zen. Verdach¬te moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05/700845-11 primair:
Moord.
Ten aanzien van parketnummer 05/701805-11:
Medeplegen van het verbergen en wegvoeren van een lijk met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- -
de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om¬stan¬dighe¬den waaronder dit is begaan;
- -
de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 28 juli 2007;
• een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 12 augustus 2011, betreffende verdachte; en
• een multidisciplinair rapport van dr. H.T.J. Boerboom, psychiater, drs. I.M. van Woudenberg, klinisch psycholoog, en M. Verhoeven, forensisch milieuonderzoeker, gedateerd 19 januari 2012.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Door de officier van justitie is voor de afdoening van deze feiten een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren geëist. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van het feit en het leed dat aan de nabestaanden is toegebracht.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] op 13 november 2010 met bruut geweld om het leven gebracht. Hij heeft [slachtoffer] eerst met een ijzeren staaf op het hoofd geslagen, is daarna op zijn keel gaan staan en heeft vervolgens een zak om zijn hoofd gebonden. Deze handelingen hebben enige tijd in beslag genomen voordat het slachtoffer daadwerkelijk het leven liet. Dit maakt de daad des te gruwelijker.
Nadat verdachte en zijn mededader het lichaam van [slachtoffer] in een auto hadden geladen, hebben zij zich van het stoffelijk overschot ontdaan door dit – ongeveer 80 kilometer verderop – in de Maas te dumpen om aldus de sporen van het misdrijf te verdoezelen. Bijna twee maanden later is het stoffelijk overschot van het slachtoffer bij toeval gevonden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig delict. Hij heeft van het slachtoffer zijn meest waardevolle bezit – zijn leven – ontnomen. Door zijn ontkenning heeft hij geen inzicht in het waarom van zijn daad willen geven. Verder heeft hij door het tweede feit de nabestaanden van het slachtoffer lang in onzekerheid gehouden over de vraag wat er met hun dierbare, het slachtoffer is gebeurd. De rechtbank rekent ook dit verdachte zwaar aan. Verdachte had door te spreken aan de, naar de ervaring leert, bijna ondraaglijke onzekerheid van de nabestaanden een einde kunnen maken.
Uit voornoemd multidisciplinair rapport komt naar voren dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Ten tijde van het tenlastegelegde was er evenmin sprake van psychiatrie in engere zin of een persoonlijkheidsstoornis en kan niet gesproken worden van een verband.
Ter terechtzitting van 14 februari 2012 heeft dr. H.T.J. Boerboom, psychiater, verklaard dat dan de conclusie gerechtvaardigd is dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van zeer lange duur passend en geboden is. De rechtbank ziet geen aanleiding om van de door de officier van justitie geëiste duur af te wijken.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering worden gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat, voor zover er nog beslag rust op goederen waar nog geen beslissing over is genomen, deze goederen aan de rechthebbende zullen moeten worden teruggegeven.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 05/900637-11 tenlastegelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.203,75, te vermeerderen met de wettelijke vanaf het ontstaan van de schade.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering nu vrijspraak is bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde parketnummer 05/700845-11.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
De hoogte van de vordering van [benadeelde partij] is niet betwist door verdachte. De recht¬bank zal de vordering dan ook in haar geheel toewijzen.
Het toegewezen bedrag zal vermeerderd worden met de wettelijke rente met ingang van de datum van het schadeveroorzakende feit tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank merkt 4 januari 2011 aan als datum van het schadeveroorzakende feit, omdat
het stoffelijk overschot van het [slachtoffer] op die datum is gevonden.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De gevorderde en toegewezen rente en vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 47, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, voor zover er nog beslag rust op goederen waar nog geen beslissing over is genomen.
Ten aanzien van parketnummer 05/700845-11 primair:
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te Didam.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- -
Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [benadeelde partij], te betalen € 4.203,75 (vierduizend tweehonderd en drie euro en vijfenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- -
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 4.203,75, subsidiair 52 dagen hechtenis
- -
Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen € 4.203,75 (vierduizend tweehonderd en drie euro en vijfenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 52 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- -
Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. R.M. Maanicus en mr. H.G. Eskes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 februari 2012.