Hof Arnhem-Leeuwarden, 22-04-2013, nr. 21-000980-12
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8175, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
22-04-2013
- Zaaknummer
21-000980-12
- LJN
BZ8175
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8175, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 22‑04‑2013; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2012:BV7138, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:701, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 22‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Moord. Afwijzing verzoek betrouwbaarheidsonderzoek getuigenverklaringen, bewijs voorbedachten rade.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000980-12
Uitspraak d.d.: 22 april 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 28 februari 2012 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-700845-11 en 05-701805-11, tegen
[verdachte].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 oktober 2012, 27 maart 2013, 29 maart 2013 en 8 april 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr R.B.J.G. Baggen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 05-700845-11:
primair:
hij op of omstreeks 13 november 2010, in elk geval in of omstreeks de periode
van de maand november 2010 tot en met de januari 2011 te [diverse plaatsen] en/of elders in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk
na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] meermalen, althans
eenmaal met een ijzeren stang/buis/staaf, althans een soortgelijk (hard) voorwerp,
tegen het hoofd en/of het lichaam en/of een of meer (andere) lichaamsdelen
heeft/hebben geslagen en/of meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of
lichaam en/of een of meer (andere) lichaamsdelen heeft/hebben geschopt en/of
getrapt en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of het
lichaam en/of een of meer lichaamsdelen heeft/hebben geslagen en/of gestompt
en/of ter verwurging en/of verstikking, een voet op de keel en/of op/in de nek van
die [slachtoffer] heeft/hebben gezet en/of (vervolgens) met kracht met die voet de
keel en/of de nek van die [slachtoffer] naar beneden heeft/hebben gedrukt en/of
(op die wijze) de keel heeft/hebben dicht gedrukt en/of heeft/hebben dichtgedrukt gehouden en/of anderzins geweld heeft/hebben toegepast op het hoofd en/of het lichaam en/of het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben verbonden met/gewikkeld
in een slaapzak en/of een zeil en/of een stuk stof, met een touw en/of een snoer om
de halsen/of nek vastgemaakt en/of van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) die
[slachtoffer] in het water/een rivier heeft/hebben gegooid, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 13 november 2010, in elk geval in of omstreeks de periode
van de maand november 2010 tot en met de maand januari 2011 te [diverse plaatsen] en/of elders in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] meermalen,
althans eenmaal met een ijzeren stang/buis/staaf, althans een soortgelijk (hard) voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam en/of een of meer (andere)
lichaamsdelen heeft/hebben geslagen en/of meermalen, althans eenmaal tegen
het hoofd en/of lichaam en/of een of meer (andere) lichaamsdelen heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het
hoofd en/of het lichaam en/of een of meer (andere) lichaamsdelen heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of ter verwurging en/of verstikking, een voet op de
keel en/of op/in de nek van die [slachtoffer] heeft/hebben gezet en/of (vervolgens)
met kracht met die voet de keel en/of de nek van die [slachtoffer] naar beneden heeft/hebben gedrukt en/of (op die wijze) de keel heeft/hebben dicht gedrukt
en/of heeft/hebben dichtgedrukt gehouden en/of anderzins geweld heeft/hebben toegepast op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of (vervolgens)
die [slachtoffer] in het water/eenrivier heeft/hebben gegooid, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
Zaak met parketnummer 05-701805-11 (gevoegd):
hij in of omstreeks de periode van de maand november 2010 tot en met de maand
januari 2011 te [diverse plaatsen] en/of elders in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om de moord, althans de doodslag op [slachtoffer] of de
oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer], te verhelen het lijk van die
[slachtoffer] heeft vernietigd, verborgen, weggevoerd of weggemaakt ((te
weten het lijk van die [slachtoffer] in een auto heeft/hebben geladen en/of vervoerd en/of (vervolgens) dat lijk van die [slachtoffer] in de rivier de Waal, althans in een water/rivier heeft/hebben gegooid/gedumpt)).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De feiten
Op 4 januari 2011 werd het levenloze lichaam van (Toon) [slachtoffer] uit het water van de Maas bij [plaats], gemeente [gemeente], geborgen. [slachtoffer] werd sinds medio november 2010 vermist. Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] zijn in de loop van het politieonderzoek aanvankelijk als getuigen gehoord, vanaf 17 mei 2011 als verdachten.
Het karakter van de zaak
Verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] beschuldigen elkaar over en weer van het om het leven brengen van [slachtoffer]. Hun verklaringen komen neer op twee verhaallijnen die hieronder in zeer beknopte vorm worden weergegeven.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer], [medeverdachte] en hij op de avond van 13 november 2010 in de kantine op de bovenverdieping van het garagebedrijf van verdachte aanwezig waren. Zij waren daar na een vooraf gemaakte afspraak om een hennepkwekerij te ontmantelen die in een van de ruimtes van verdachtes garagebedrijf was ingericht. Op enig moment is verdachte naar de wc gegaan. De sfeer was toen nog goed. Terwijl hij op de wc zat, hoorde hij gebonk, gevolgd door een soort roetsj-geluid. Daarna hoorde hij iemand normaal de trap aflopen. Na circa vijf minuten heeft hij de wc verlaten en is de bedrijfshal ingelopen. Net voordat hij de hal binnenliep, hoorde hij een soort klets-geluid. In de hal zag hij [slachtoffer] op de vloer onderaan trap liggen en zag hij [medeverdachte] naast hem staan. Verdachte heeft aan [slachtoffer] gevoeld en geconstateerd dat hij dood was. Samen met [medeverdachte] heeft hij [slachtoffer] in diens eigen auto gelegd en het lichaam naar een hem bekende plek langs de Maas vervoerd. Daar is het lijk te water gelaten. Terug in het garagebedrijf heeft hij daar met [medeverdachte] schoongemaakt.
[Medeverdachte] heeft verklaard dat hij op de avond van 13 november 2010 op het bedrijf van verdachte een afspraak had met [slachtoffer] en verdachte. Doel van de afspraak was om een hennepkwekerij op te ruimen die in een gedeelte van het bedrijf van verdachte in werking was. Op het moment dat [medeverdachte] via het kantoorgedeelte het bedrijf van verdachte binnenkwam, liep verdachte hem tegemoet. Verdachte was gekleed in camouflage kleding, zat onder het bloed en had een ijzeren staaf in de hand. Ondanks dat verdachte aangaf dat hij niet mocht kijken omdat het er niet mooi uitzag, heeft [medeverdachte] door een kier van de deur tussen het kantoor en de bedrijfshal gekeken en zag in de hal het lichaam van [slachtoffer] liggen. Hij hoorde [slachtoffer] rochelen. Verdachte heeft toen iets gezegd als: het is een taaie. [Medeverdachte] zag dat verdachte naar [slachtoffer] liep, zijn geschoeide voet op diens keel zette en daar hield tot het stil was. Verdachte heeft hem gezegd dat hij hem moest helpen omdat hij nu toch medeplichtig was. Bang dat ook hem door verdachte iets kon worden aangedaan, heeft hij vervolgens meegeholpen het lijk van [slachtoffer] te laten verdwijnen in de Maas. Verdachte heeft [medeverdachte] nog diezelfde avond verteld dat hij [slachtoffer] boven aan de trap met de pijp in de nek heeft geslagen.
De medeverdachte [medeverdachte] is door de rechtbank bij vonnis van 28 februari 2012 op vordering van het Openbaar Ministerie vrijgesproken van het (medeplegen van het) hem ten laste gelegde levensdelict. Die uitspraak is inmiddels onherroepelijk.
Het hof heeft zich bij de bewijsbeslissing niet beperkt tot hetgeen zich volgens verdachte dan wel [voormalig medeverdachte] heeft afgespeeld bij het om het leven komen van [slachtoffer]. Ook de mogelijkheid dat geen van beiden naar waarheid heeft verklaard, heeft het hof bij zijn oordeelsvorming betrokken.
Beoordeling van een (voorwaardelijk) verzoek
Door de raadsman is bij appelschriftuur verzocht om de verklaringen van [voormalig medeverdachte] door een rechtspsycholoog op hun betrouwbaarheid te laten onderzoeken. Bij tussenarrest heeft het hof de beslissing op dit verzoek aangehouden. Het verzoek is bij pleidooi (voorwaardelijk) herhaald. Het hof acht het wenselijk over dit verzoek te beslissen voorafgaand aan de bewijsbeslissing.
Voor de beoordeling van dit verzoek is maatgevend of feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die (thans) de conclusie wettigen dat het noodzakelijk is het verlangde onderzoek te doen verrichten alvorens over de bewijsvraag te beslissen.
Door de raadsman worden ter onderbouwing van dit verzoek thans geen andere redengevende argumenten aangevoerd dan hetgeen hierna onder 2 is vermeld.
Het hof heeft kennis genomen van de audio-opnamen van de verhoren van verdachte en [voormalig medeverdachte] die door hen zijn afgelegd als getuige in de eerste fase van het politieonderzoek. Daarnaast heeft het hof de audiovisuele registraties van hun verhoren als verdachte bekeken en beluisterd en tenslotte heeft het hof verdachte ter terechtzitting geobserveerd bij hetgeen hij toen heeft verklaard. Datzelfde is gebeurd tijdens het twee uur durende verhoor van [voormalig medeverdachte] als getuige in deze zaak.
Bij de beoordeling van het verzoek betrekt het hof de omstandigheid dat zowel verdachte als [voormalig medeverdachte] niet steeds eensluidend hebben verklaard. Na eerst onwetendheid te hebben voorgewend over de verdwijning van [slachtoffer] hebben zowel verdachte als [voormalig medeverdachte] inhoudelijk verklaard over hetgeen zich voorafgaand en na de dood van [slachtoffer] zou hebben afgespeeld. Deze omstandigheden nopen het hof ertoe om extra behoedzaamheid te betrachten bij de weging van de verklaringen van zowel verdachte als van [voormalig medeverdachte].
Alles afwegend is het hof echter van oordeel ook zonder nader deskundigenonderzoek over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [voormalig medeverdachte] te kunnen komen tot een beslissing omtrent het bewijs. Het hof acht zich zeer wel in staat ook zonder zo’n onderzoek tot een oordeel omtrent de betrouwbaarheid van [voormalig medeverdachte]s verklaringen te komen, in het bijzonder omtrent de betrouwbaarheid van die (onderdelen) van verklaringen die aan een bewezenverklaring kunnen bijdragen. Hierbij wordt aangetekend dat de selectie en waardering van verklaringen bij uitstek een taak is van de zittingsrechter.
De slotsom is dus dat het verzoek moet worden afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 05-700845-11:
de raadsman heeft ten aanzien van het levensdelict aangevoerd dat de verklaringen van [voormalig medeverdachte] (nog) niet en die van de getuigen niet mogen worden gebruikt voor het bewijs nu [voormalig medeverdachte] een onbetrouwbare getuige is Voorts heeft de raadsman enkele andere bewijsverweren gevoerd. Deze worden, voor zoveel nodig, hierna besproken. Een en ander moet volgens de raadsman resulteren in een vrijspraak van verdachte van de tenlastegelegde moord dan wel doodslag op [slachtoffer].
Ten aanzien van parketnummer 05-701805-11:
ter zake het tenlastegelegde wegmaken van het lijk van [slachtoffer] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, nu verdachte dat feit heeft bekend.
Overweging met betrekking tot het bewijs
In de kern houdt deze zaak de vragen in of de verklaring van [voormalig medeverdachte], inhoudend dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, betrouwbaar en geloofwaardig is en of die verklaring redengevend (mag) zijn voor het bewijs.
Beide vragen beantwoordt het hof bevestigend. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De betrouwbaarheid van [voormalig medeverdachte] en de geloofwaardigheid van zijn verklaringen
- 1.
[voormalig medeverdachte] is op de zitting van het hof van 27 maart 2013 door het hof, de raadsman, de advocaat-generaal en de verdachte gedurende twee uren als getuige gehoord en geconfronteerd met (al dan niet vermeende) onjuistheden, ongerijmdheden en inconsistenties in zijn eerdere verklaringen. [voormalig medeverdachte] is in dat verhoor over essentiële onderdelen van de gebeurtenissen op de fatale avond gebleven bij wat hij in zijn uiteindelijke - politieverklaringen heeft verklaard. Er zijn tijdens dit verhoor op de zitting geen redenen gebleken om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van [voormalig medeverdachte] en de geloofwaardigheid van diens verklaringen. Dat [voormalig medeverdachte] op een enkel detail niet geheel hetzelfde heeft verklaard als bij de politie kan verklaard worden door het tijdsverloop dat zich na die eerdere verhoren heeft voorgedaan. Die verschillen doen niet af aan het oordeel van het hof over de betrouwbaarheid van die (onderdelen) van verklaringen van [voormalig medeverdachte] die het hof voor het bewijs bezigt. Het hof heeft de overtuiging bekomen dat [voormalig medeverdachte] als getuige ter terechtzitting van het hof naar beste weten en overeenkomstig de waarheid heeft verklaard. Die overtuiging is niet alleen gebaseerd op de inhoud van zijn antwoorden en de toetsing van die inhoud aan andere bewijsmiddelen, maar ook op de algemene indruk die deze getuige op het hof heeft gemaakt.
Het hof merkt op dat voor de bewijsbeslissing van ondergeschikt belang is of [voormalig medeverdachte] in het algemeen als betrouwbaar kan worden aangemerkt, maar dat slechts maatgevend is of het hof tot de overtuiging komt dat die delen van verklaringen van [voormalig medeverdachte] welke voor het bewijs worden gebezigd betrouwbaar zijn, dat wil zeggen een weergave bevatten van hetgeen door [voormalig medeverdachte] is waargenomen van hetgeen zich in werkelijkheid heeft voorgedaan.
- 2.
Door de raadsman is betoogd dat bij de politie tijdens het opsporingsonderzoek sprake is geweest van “tunnelvisie”. Dat verwijt wordt aldus begrepen dat de politie zonder toetsing, blind is uitgegaan van de betrouwbaarheid van de versie van [voormalig medeverdachte] dat verdachte de dader is. Daarover wordt het volgende overwogen.
Alle of nagenoeg alle politieverhoren van [voormalig medeverdachte] en verdachte door hen afgelegd als getuige of verdachte zijn auditief dan wel audiovisueel vastgelegd. Dit geluid- en beeldmateriaal laat zien en horen dat zowel verdachte als [voormalig medeverdachte] alle ruimte hebben gekregen om in hun verhoren naar voren te brengen wat tot de waarheidsvinding en hun verdediging zou kunnen bijdragen. Zij zijn open ondervraagd en zijn ook uit eigen beweging met feiten en informatie gekomen die blijkens het dossier door de politie vervolgens zijn onderzocht, voor zover mogelijk ter bevestiging of falsificatie gecontroleerd.. Voorts zijn zij geconfronteerd met harde onderzoekgegevens. Uit niets is gebleken dat de politie vooringenomen is geweest en met oogkleppen op heeft gerechercheerd. Dat verhorende rechercheurs verdachte veronderstellenderwijs in een aantal verhoren ook een scenario hebben voorgehouden dat strookte met hetgeen [voormalig medeverdachte] had verklaard, ligt voor de hand en doet aan dit oordeel niet af.
Het verweer wordt daarom verworpen.
De ondersteuning van de verklaringen van [voormalig medeverdachte]
De verklaringen van [voormalig medeverdachte], erop neerkomend dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht en over de manier waarop dat is gebeurd, vinden onder andere steun in de volgende bewijsmiddelen.
- 1.
De getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] hebben verklaard dat [voormalig medeverdachte] hen respectievelijk dezelfde nacht en daags na de fatale gebeurtenis heeft verteld dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door hem met een stalen buis te slaan en daarna te verwurgen. Zij verklaren uit eigen waarneming dat [voormalig medeverdachte] bij het doen van zijn verhaal totaal van slag was. Die eigen waarnemingen houden een ondersteuning in van de verklaringen van [voormalig medeverdachte]. Hiermee wordt het verweer verworpen dat de verklaringen van de getuigen van het bewijs uitgesloten dienen te worden omdat sprake is van één bron.
De verklaringen van [voormalig medeverdachte] vinden voorts bevestiging in de aan het lichaam van [slachtoffer] geconstateerde letsels en in de verklaring die de deskundigen [deskundige 1] (NFI) en [deskundige 2] (contra-expertise Verilabs) aan het ontstaan van die letsels hebben gegeven, namelijk dat deze bij leven zijn ontstaan en dat uitsluitend een val van de trap beduidend minder waarschijnlijk is dan slaan met een voorwerp en/of schoppen, al dan niet in combinatie met een veronderstelde val.
- 2.
Voorst heeft de gerechtelijke sectie uitgewezen dat het bloed van [slachtoffer] de stof thyreoglobuline bevatte. Dit is een aanwijzing voor schade aan de schildklier die onder andere kan optreden als van verwurging sprake is. Dit past bij de verklaring van [voormalig medeverdachte] dat verdachte zijn voet op de keel heeft gezet om [slachtoffer] de laatste adem te ontnemen.
- 3.
Verder vinden de verklaringen van [voormalig medeverdachte], dat verdachte [slachtoffer] met een stalen pijp/buis op het hoofd heeft geslagen, steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] dat in het bedrijf van verdachte bij de trap van de werkplaats van de kantine een ijzeren staaf hing die door verdachte de tik-in-de nek-staaf/buis werd genoemd. De beide Portugese getuigen en de getuige [getuige 4] hebben voorts verklaard dat zij verdachte hebben horen zeggen dat [slachtoffer] wel eens een tik in de nek zou krijgen.
Het scenario van verdachte
Het scenario van verdachte is onverenigbaar met de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en behoeft derhalve verder niet te worden besproken behalve met betrekking het volgende punt.
- 1.
De verhaallijn van verdachte dat [slachtoffer] van de trap is gevallen, past niet bij objectief vastgestelde gegevens.
- 2.
Zo ontbreekt in zijn verhaal een voorwerp waarmee is geslagen, terwijl de rapportages omtrent de geconstateerde letsels dat wel inhouden. Een enkel van de trap vallen, zoals verdachte schetst, past daar niet bij. Dat is ook de conclusie van de deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2]. De verklaring van verdachte dat hij een soort klets-geluid hoorde, waarschijnlijk om schoppen door [voormalig medeverdachte] te onderbouwen, is naar het oordeel van het hof onvoldoende voor een verwijzing naar het optreden van de geconstateerde letsels.
- 3.
De raadsman heeft de mogelijkheid opgeworpen dat de geconstateerde letsels zijn ontstaan nadat [slachtoffer] in de Maas was gegooid en dus niet het gevolg zijn van slaan met een voorwerp. Deze mogelijkheid verhoudt zich voor wat betreft de letsels aan het hoofd niet met de bevinding van de deskundige [deskundige 2] dat de letsels bij leven zijn ontstaan en ook niet met de omstandigheid dat, ook volgens de eigen verklaring van verdachte, [slachtoffer] dood was toen hij in het water werd gedumpt.Het hof acht het niet aannemelijk dat significante hoofdletsels op andere wijze zijn ontstaan dan door het door verdachte gewelddadig slaan met een ijzeren staaf of soortgelijk voorwerp.
De voorbedachte rade
Het hof heeft de vraag te beantwoorden of hier sprake is geweest van moord dan wel van doodslag. In dat verband is het volgende van belang.
Het hof volgt de lezing van [voormalig medeverdachte] over de wijze waarop [slachtoffer] om het leven is gekomen. Die lezing is door verdachte bestreden maar hij heeft geen verklaring gegeven, anders dan die welke door het hof als onwaar terzijde wordt gesteld, over de wijze waarop [slachtoffer] om het leven is gebracht. Of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, moet dus worden vastgesteld op grond van andere bewijsmiddelen dan de verklaring van verdachte. De uiterlijke kenmerken van de gedragingen van verdachte zijn maatgevend voor deze beoordeling.
Verdachte heeft, nadat hij al vaker had gezegd dat [slachtoffer] wel eens een tik in de nek zou krijgen, [slachtoffer] eerst ernstig verwond door hem met een ijzeren staaf of soortgelijk voorwerp aan/tegen/op het hoofd te slaan. Hij heeft vervolgens [slachtoffer] de laatste adem benomen door zijn voet op diens keel/nek of hals te zetten en te houden totdat het stil werd.
Verdachte heeft in de loop van de omschreven gebeurtenissen tijd en gelegenheid gehad om zich te bezinnen op de gevolgen van zijn daden. Nu verdachte daar verder niet over heeft verklaard, moet worden aangenomen dat hij inderdaad heeft nagedacht over (de verdere) uitvoering van zijn voornemen [slachtoffer] van het leven te beroven voordat hij de dood bij [slachtoffer] deed intreden door hem met een voet te verwurgen.
Daarmee is de ten laste gelegde moord naar het oordeel van het hof bewezen.
De bewijsmiddelen
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder parketnummer 05-700845-11 tenlastegelegde in aanvulling op hetgeen hiervoor dienaangaande is overwogen wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het onder parketnummer 05-701805-11 ten laste gelegde feit is door verdachte bekend. Bij pleidooi heeft de raadsman zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof acht ook dit feit wettig en overtuigend bewezen zoals hierna te melden. De voor dit feit gebezigde bewijsmiddelen zullen, voor zoveel nodig, eveneens in een eventueel op te maken aanvulling op dit arrest worden opgenomen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het in de zaak met parketnummer 05-700845-11 primair en in de zaak met parketnummer 05-701805-11 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 05-700845-11:
primair:
hij op 13 november 2010,
te [plaats], gemeente [gemeente]Doetinchem
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk
na kalm beraad en rustig overleg,
die [slachtoffer]
met een ijzeren stang/buis/staaf
tegen het hoofd
heeft geslagen en
ter verwurging en/of verstikking, een voet op de keel en/of op/in de nek van
die [slachtoffer] heeft gezet en vervolgens met kracht met die voet de
keel en/of de nek van die [slachtoffer] naar beneden heeft gedrukt en
(op die wijze) de keel heeft dicht gedrukt en/of heeft dichtgedrukt gehouden
, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
Zaak met parketnummer 05-701805-11 (gevoegd):
hij in de periode van de maand november 2010 tot en met de maand
januari 2011 te [plaats], gemeente [gemeente]
en elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk om de moord op [slachtoffer] of de
oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer], te verhelen het lijk van
die [slachtoffer] heeft weggevoerd of weggemaakt
(te weten het lijk van die [slachtoffer] in een auto hebben geladen
en vervoerd en vervolgens dat lijk van die [slachtoffer] in
een rivier hebben gegooid/gedumpt).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 05-700845-11 bewezen verklaarde levert op:
Moord.
Het in de zaak met parketnummer 05-701805-11 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het wegvoeren of wegmaken van een lijk met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte conform de eis van de officier van justitie veroordeeld tot
vijftien jaren gevangenisstraf met aftrek.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte tot diezelfde straf zal worden veroordeeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en op grond van de persoon van verdachte. Daarbij is het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord. Dat is een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Een dergelijk misdrijf veroorzaakt onrust in de samenleving en heeft in brede kring afschuw opgeroepen.
De verdachte heeft zijn slachtoffer op koelbloedige wijze het leven benomen en de nabestaanden daarmee groot leed toegebracht. Hun verdriet is nog verergerd doordat zij mede door toedoen van verdachte lange tijd in het ongewisse hebben verkeerd over het lot van hun dierbare. Verdachte en [voormalig medeverdachte] hebben het lijk van [slachtoffer] immers na de moord weggemaakt.
De omstandigheid dat de nabestaanden wekenlang in onzekerheid hebben verkeerd over het lot en de verblijfplaats van hun man, vader en vriend heeft verder bijgedragen aan hun ontreddering.
Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor de dood van [slachtoffer]. Hij beschuldigt er [voormalig medeverdachte] daarentegen valselijk van verantwoordelijk te zijn voor de dood van [slachtoffer] en heeft daarmee en daardoor het leven van [voormalig medeverdachte] ontwricht.
Het hof is niet gebleken van in de persoon van verdachte gelegen matigende factoren voor de straftoemeting.
Gelet op de straftoemeting in vergelijkbare zaken komt het hof tot oplegging van een straf van dezelfde hoogte als door de rechtbank werd opgelegd en in hoger beroep werd gevorderd. Er kan niet worden volstaan met een gevangenisstraf van kortere duur.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.203,75. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Verdachte heeft de hoogte van de gestelde schade niet weersproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 05-700845-11 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af het verzoek tot aanhouding van de zaak en wijst af het verzoek tot het doen verrichten van onderzoek door een deskundige naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [voormalig medeverdachte].
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 05-700845-11 primair en het in de zaak met parketnummer 05 701805 11 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 05-700845-11 primair en het in de zaak met parketnummer 05-701805-11 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-700845-11 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 4.203,75 (vierduizend tweehonderddrie euro en vijfenzeventig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 4.203,75 (vierduizend tweehonderddrie euro en vijfenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 52 (tweeënvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr C. Nunnikhoven en mr P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier,
en op 22 april 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.