Rb. 's-Gravenhage, 18-03-2011, nr. 09/757801-10
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8369, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
18-03-2011
- Zaaknummer
09/757801-10
- LJN
BP8369
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8369, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 18‑03‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6829, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 18‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan twee ernstige misdrijven. Zij zijn in kader van een drugsconflict naar de woning van twee personen gegaan, hebben deze personen ter verantwoording geroepen en hebben deze personen mishandeld. Grof geweld is daarbij niet geschuwd. Beide slachtoffers zijn met een wapenstok tegen het hoofd geslagen. Eén slachtoffer is daarnaast geslagen en geschopt. Ten gevolge van deze mishandeling is één slachtoffer drie dagen na het incident overleden. Gevangenisstraf van 3 jaar, met aftrek.
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/757801-10
Datum uitspraak: 18 maart 2011
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te '[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond "HvB Noordsingel" te Rotterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 december 2010 en 4 maart 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.M. Gruppelaar en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. H. Weisfelt, advocaat te 's-Gravenhage, en door verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 4 maart 2011 volgens artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering - ten laste gelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 04 mei 2010 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [X] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet die [X]:
- -
(meermalen) (met kracht) met een (wapen)stok, althans een smal en/of langwerpig en/of hard voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of
- -
(meermalen) (met kracht) tegen/op het hoofd en/of het lichaam geschopt en/of
- -
(meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist) tegen/op het lichaam geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde die [X] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 mei 2010 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [X], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (ernstige kneuzingen), heeft toegebracht, door die [X] opzettelijk
- -
(meermalen) (met kracht) met een (wapen)stok, althans een smal en/of langwerpig en/of hard voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of
- -
(meermalen) (met kracht) tegen/op het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of
- -
(meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist) tegen/op het lichaam te slaan,
terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 mei 2010 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [X]),
- -
(meermalen) (met kracht) met een (wapen)stok, althans een smal en/of langwerpig en/of hard voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of
- -
(meermalen) (met kracht) tegen/op het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of
- -
(meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist) tegen/op het lichaam heeft geslagen,
tengevolge waarvan deze is overleden, althans zwaar lichamelijk letsel (ernstige kneuzingen) heeft bekomen;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 04 mei 2010 te Zoetermeer, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [Y], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) (met een hard voorwerp) op het hoofd, althans het lichaam, van die [Y] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 mei 2010 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [Y]) (meermalen) (met een hard voorwerp) op het hoofd, althans het lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemde [Y] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard omdat de officier van justitie de beslissing om verdachte niet in vrijheid te stellen heeft gebaseerd op een valselijk opgemaakte rechterlijke beslissing (een zgn. verstaansbeschikking), terwijl zij wist dat de inhoud van die verstaansbeschikking onjuist was. Met een dergelijke vervalsing verspeelt de strafvorderlijke overheid, waar het openbaar ministerie deel van uitmaakt, haar aanspraak op vervolging.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en feit 2 subsidiair. Daartoe heeft de raadsman - kort en samengevat - aangevoerd dat verdachte thans voor andere feiten wordt vervolgd dan die waarvoor de overlevering is toegestaan, terwijl verdachte geen afstand van het specialiteitsbeginsel heeft gedaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat geen van de verweren doelt treft.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primaire verweer overweegt de rechtbank dat ter terechtzitting van
- 21.
december 2010 nagenoeg hetzelfde verweer is gevoerd. De thans aan dit verweer ten grondslag gelegde (nadere) motivering leidt de rechtbank niet tot andere inzichten dan zoals verwoord in de motivering van de verwerping van het onderhavige verweer ter zitting van 21 december 2010.
In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat, anders dan de raadsman gelet op de formulering van zijn verweer kennelijk veronderstelt, niet vaststaat dat sprake is een valse of vervalste verstaansbeschikking. Er is slechts sprake van een onderzoek dienaangaande.
Ook het subsidiaire verweer faalt. In het tot het dossier behorende, verdachte betreffende Europees arrestatiebevel d.d. 27 mei 2010 van de officier van justitie staat het volgende:
"Dit bevel heeft betrekking op in totaal vier strafbare feiten 287, 300, 302, 303, 312 en 317. Beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met inbegrip van het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit:
Verdachte is met een ander op 4 mei 2010 een woning in Zoetermeer binnengedrongen, waarna hij de aanwezige twee bewoners heeft mishandeld. Deze mishandeling heeft plaatsgevonden met een wapen. Het is niet bekend of er iets uit de woning is weggenomen. Een verklaring en een fotoconfrontatie heeft geleid tot verdachtmaking van de te signaleren verdachte. Een van deze bewoners is door deze mishandeling overleden op 7 mei 2010.
Aard en wettelijke kwalificatie van het strafbare feit en toepasselijke bepaling/ wetboek bepaling/wetboek:
(...)
Art. 300, lid 3, Wetboek van Strafrecht (...)."
Blijkens de aan de pleitaantekeningen van de raadsman gehechte beschikking d.d. 10 juni 2010 heeft de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen voornoemd Europees arrestatiebevel uitvoerbaar verklaard. Verdachte wordt derhalve thans niet voor andere feiten wordt vervolgd dan die waarvoor de overlevering is toegestaan.
4. Het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich ten aanzien van [X] primair schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van doodslag, subsidiair medeplegen van zware mishandeling, terwijl het feit de dood tengevolge heeft, meer subsidiair medeplegen van mishandeling, terwijl het feit de dood tengevolge heeft en ten aanzien van [Y] primair medeplegen van zware mishandeling, subsidiair medeplegen van mishandeling.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht, zodat verdachte niet als pleger van de feiten kan worden aangemerkt. Verdachte kan tevens niet als medepleger van het door anderen toegepaste geweld worden beschouwd. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair en feit 2 primair, nu het (voorwaardelijk) opzet ontbreekt.
4.3
De beoordeling van de tenlastelegging1
Op dinsdag 4 mei 2010 omstreeks 22.32 uur kregen surveillance-eenheden van de politie en medewerkers van de GG&GD de opdracht naar de woning aan het [adres] te Zoetermeer te gaan in verband met een assistentie reanimatie van een man die later bleek te zijn [X].
Toen de politie ter plaatse was aangekomen lag [X] op de grond in de huiskamer, terwijl hij werd gereanimeerd door ambulance-medewerkers. Een van de verbalisanten is overgegaan tot het toepassen van hartmassage op [X].
De verbalisant zag dat het rechteroog van [X] gezwollen en bebloed was en werd door de verpleegkundige gewezen op een donkere plek op de linkerzijde van de buik van [X]. Verbalisant zag op de rechterzijde van het hoofd van [Y], tussen haar hoofdhaar, bloed zitten.2
[X] is hierop naar het LUMC vervoerd, alwaar hij op vrijdag 7 mei 2010 omstreeks 21.11 uur is overleden.
Op 8 mei 2010 heeft dr. B. Kubat, arts-patholoog en verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, sectie verricht op het stoffelijk overschot van [X]. Voor zover hier van belang houdt het sectierapport in dat de volgende bij [X] waargenomen letsels, te weten aan de benen, de armen, de voorzijde van de romp, op het behaarde hoofd en het gelaat talrijke, deels streepvormige en parallel verlopende (tram spoor patroon), deels uitgebreide, soms iets bruinige, onderhuidse bloeduitstortingen en oppervlakkige huidbeschadigingen, deels (op de borst en in het gelaat links) met een specifiek patroon tekenen zijn van multipel en heftig, uitwendig, mechanisch, botsend geweld op het lichaam. De ouderdom van de letsels kan goed passen bij een incident enkele dagen voor het overlijden. Een deel van het letsel was veroorzaakt door botsend geweld met een smal, langwerpig en hard voorwerp zoals bijvoorbeeld een stok. De letsels waren bij leven ontstaan en op zich niet dodelijk. Zij passen echter wel bij heftig geweld dat (indien bij bewustzijn toegepast) tot een stress toestand bij een slachtoffer leidt door emotionele factoren (angst) en door lichamelijke factoren.
Voorts was een vers hartinfarct opgetreden door een afsluiting in een van de kransslagaders. Het hartinfarct kan tijdens of vlak na het incident zijn ontstaan en hebben geleid tot een hartritmestoornis en zodoende tot reanimatie behoeftig worden. Het is ook mogelijk dat het hartinfarct later was ontstaan. In dat geval kan het optreden van de reanimatie behoefte worden verklaard door een hartritmestoornis ten gevolge van zuurstoftekort door de kritieke conditie van de kransslagaders. De kritieke conditie van deze vaten is af te leiden uit het feit dat er een hartinfarct was opgetreden.
Op grond van de verkregen informatie en de bevindingen van de sectie kan volgens de arts-patholoog onder meer het volgende worden overwogen danwel gesteld:
- -
uit medische gegevens is gebleken dat [X], toen hij reanimatie behoeftig was, een hartritmestoornis had (ventrikelfibrilleren) en dat er tekenen waren van zuurstoftekort in het hart (hart ischemie). Het risico op acute hartproblemen bij [X] was groot wegens de preëxistente (tevoren bestaande) ziekelijke afwijkingen aan hart en vaten;
- -
gezien de ontvangen informatie over het tijdsverloop van het inwerken van het botsende geweld en het reanimatie behoeftig worden, is het zeer aannemelijk dat het inwerken van het botsende geweld heeft geleid tot een stresssituatie die het reanimatie behoeftig worden heeft uitgelokt/veroorzaakt.
De arts-patholoog heeft geconcludeerd dat het overlijden van [X] wordt verklaard door weefselschade en hartfalen, ontstaan door zuurstoftekort ten gevolge van de reanimatie behoeftige toestand.3
[Y], medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) en verdachte hebben verklaringen afgelegd over hetgeen op de avond van 4 mei 2010 heeft plaatsgevonden in de woning van [X] en [Y] in Zoetermeer.
Uit deze drie verklaringen komt naar voren dat [X] op 2 mei 2010 twee tassen met wiet heeft opgehaald bij verdachte . [medeverdachte], die destijds bij verdachte verbleef, heeft de tassen in de auto van [X] gezet. Op 3 mei 2010 zouden de tassen uit de auto zijn verdwenen. Binnen de groep personen die betrokken was bij het vervoer van deze tassen wiet bestond het vermoeden dat sprake was van een ripdeal en werd daarover gesproken. Verdachte en [medeverdachte] zijn in dat verband op 4 mei 2010 naar de woning van [X] en [Y] gegaan, waar ze rond 19.30 uur aankwamen. In de woning is gesproken over de verdwijning van de wiet door een vermoedelijke ripdeal.
De rechtbank stelt vast dat [X] gedurende het gehele gesprek op de bank heeft gezeten en in die positie eerst een vuistslag tegen zijn oog heeft gekregen, waarna het gesprek is voortgegaan. Enige tijd later heeft hij een aantal slagen met een wapenstok gekregen op het hoofd en het lichaam en is hij een of twee keer tegen het bovenlichaam en het hoofd geschopt. Daarna is het gesprek weer voortgegaan. [Y] is op enig moment met een wapenstok op haar hoofd geslagen. Ook daarna is het gesprek voortgezet. Na enige tijd zijn de bezoekers vertrokken.4
Deze geweldshandelingen zullen hierna ook worden aangeduid als "het geweld"dan wel "de geweldshandelingen".
De rechtbank zal allereerst beoordelen hoe dit jegens [X] en [Y] uitgeoefende geweld dient te worden gekwalificeerd.
- a)
het jegens [X] uitgeoefende geweld
Voor een bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag dient in de eerste plaats vast komen te staan dat de te bewijzen handelingen een aanmerkelijke kans op het overlijden van [X] in het leven hebben geroepen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het tegen [X] uitgeoefende geweld zoals bewezen is verklaard weliswaar in zijn algemeenheid die aanmerkelijke kans in het leven zou kunnen roepen, doch dat dit onvoldoende kan worden vastgesteld bij gebreke van overige gegevens, zoals de kracht waarmee, hoe vaak en de wijze waarop is geslagen. Dat [X] de hele tijd op de bank heeft gezeten toen het geweld tegen hem werd uitgeoefend leidt niet tot een ander oordeel.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de hem onder 1 primair ten laste gelegde doodslag.
Voor een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is in de eerste plaats vereist dat zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Voor de beantwoording van de vraag of het opgetreden letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, zijn de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel van belang (vgl. HR 16 mei 2000, NJ 2000, 510 en HR 14 februari 2006, LJN AU8055).
Naar het oordeel van de rechtbank is het letsel van [X], ontstaan door het jegens hem uitgeoefende geweld, niet van dien aard dat het als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder 1 subsidiair ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het jegens [X] uitgeoefende geweld is te kwalificeren als de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
Gelet op het hierboven weergegeven bevindingen van de patholoog-anatoom is de rechtbank van oordeel dat de enige tijd na 4 mei 2010 ingetreden dood van [X] kan worden aangemerkt als een rechtstreeks gevolg van het op hem toegepaste geweld. Daaraan doet niet af dat volgens het genoemde sectierapport bij [X] ziekelijke afwijkingen aan het hart zijn vastgesteld. Deze ziekelijke afwijkingen staan er niet aan in de weg dat de op 7 mei 2010 ingetreden dood van [X] aan (de handelwijze van) de pleger(s) van het op [X] toegepaste geweld kan worden toegerekend.
Het betoog van de raadsman van verdachte, ondersteund met de door hem ter terechtzitting van 4 maart 2011 overgelegde e-mail "vragen met betrekking tot tijdsverloop tussen hartfalen en overlijden", met bijlagen, van prof. dr. M.J. Schalij, cardioloog, leidt niet tot een ander oordeel; in de kern verschillen deze twee deskundigen niet van mening. Dat maakt ook dat het verzoek van de raadsman ter terechtzitting van 4 maart 2011 om, als het sectierapport voor het bewijs wordt gebezigd, prof. dr. Schalij als deskundige te horen (na heropening van het onderzoek ter terechtzitting, naar de rechtbank aanneemt), wordt afgewezen.
- b)
het jegens [Y] uitgeoefende geweld
Ook hier geldt dat bij gebreke van voldoende concrete en specifieke gegevens over de wijze waarop het geweld is toegebracht onvoldoende aanknopingspunten zijn voor kwalificatie als de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Het enkele feit dat met een wapenstok tegen het hoofd is geslagen is daartoe onvoldoende. De rechtbank betrekt in dit oordeel de plaats van de verwondingen op het hoofd.
Wel kan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling bewezen worden verklaard.
De rechtbank komt nu toe aan beantwoording van de vraag wat de rol van verdachte is geweest bij de uitvoering van deze geweldshandelingen.
Vooropgesteld wordt dat vaststaat dat verdachte en [medeverdachte] in de woning waren toen het geweld werd uitgeoefend.
[Y] heeft uiteindelijk verklaard dat het geweld werd uitgeoefend door verdachte en [medeverdachte], die vergezeld waren van een derde man die zich afzijdig hield.
De rechtbank stelt vast dat [Y] diverse wisselende verklaringen heeft afgelegd over hetgeen op 4 mei 2010 in haar woning heeft plaatsgevonden. Haar verklaringen over niet ondergeschikte punten, zoals het motief, het aantal daders, de wijze waarop en wie de geweldshandelingen hebben verricht, lopen zeer uiteen. Bovendien stroken haar verklaringen niet (geheel) met bijvoorbeeld de tot het dossier behorende printgegevens van diverse telefoons. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de door [Y] afgelegde verklaringen niet voor het bewijs zal bezigen.
Verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard dat zij in totaal met vijf personen op bezoek waren bij [X] en [Y]: verdachte was door deze mannen opgehaald en [medeverdachte] moest van hen mee. Verdachte was met twee mannen in een BMW naar de woning gereden, [medeverdachte] met een derde man in een Mercedes Vito. Verdachte en de twee mannen waren eerst naar binnen gegaan. Later zijn [medeverdachte] en de bestuurder van de Mercedes Vito naar boven gegaan, nadat zij vanuit de woning waren gebeld. Volgens verdachte en [medeverdachte] is het geweld uitgeoefend door de twee mannen met wie verdachte in de BMW naar Zoetermeer was gereden. Verdachte en [medeverdachte] hebben zich afzijdig gehouden en hebben ook niets gedaan om het geweld te voorkomen. Na het geweld ging het gesprek voort. Na enige tijd zijn verdachte en [medeverdachte] met de bestuurder van de Mercedes Vito vertrokken. De twee andere mannen zijn in de woning achtergebleven.5
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] eveneens ter zijde te schuiven. Zij neemt daarbij mede in aanmerking dat deze verklaringen bevestiging vinden in de verklaring van [C] die is afgelegd op een moment dat verdachte en [medeverdachte] zich nog in detentie in alle beperkingen bevonden.
[C] heeft verklaard dat hij [verdachte] (de rechtbank begrijpt en leest telkens: verdachte) heeft gevraagd wat er met [X] was gebeurd. Verdachte vertelde dat hij [X] als een ping-pong bal door de kamer zag gaan, dat hij samen met twee gasten daarheen was gegaan en dat die andere gasten [X] hebben aangeraakt.
Ook de zich in het dossier bevindende gegevens over telefoonverkeer van/met bij verschillende betrokkenen in gebruik zijnde telefoons stroken met de verklaringen van verdachte en [medeverdachte].
De officier van justitie heeft gewezen op een aantal uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden die de lezing van [Y] zou kunnen ondersteunen. Zo is in de kofferbak van de auto van [medeverdachte] onder de hoedenplank een plastic tas met een blauw geblokte theedoek met daarin een krom gebogen wapenstok aangetroffen.6
Op de handgreep van deze wapenstok is een onvolledig DNA-mengprofiel verkregen.
Het DNA van [X] matcht met dit onvolledige DNA-profiel.7
Voorts is op de linkermanchet van de jas van [medeverdachte] bloed aangetroffen. Het DNA hiervan kan afkomstig zijn van [Y], waarbij wordt opgemerkt dat de kans dat het DNA van een willekeurig gekozen vrouw matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard.8 Over de aanwezigheid van de tas in zijn auto heeft [medeverdachte] verklaard dat op een gegeven moment een van de andere mannen bij hem aan de deur kwam, waarop hij desgevraagd mee naar buiten is gelopen naar de BMW, waar de man een tas uit haalde en aan hem gaf.
[medeverdachte] heeft die tas direct in de kofferbak van zijn auto gegooid.9
Ook overigens zijn de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] niet onverenigbaar met deze bewijsmiddelen.
Dat betekent dat de rechtbank uitgaat van de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] en als vaststaand aanneemt dat het geweld jegens [X] en [Y] niet door hen is uitgeoefend.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, kan het handelen van verdachte en [medeverdachte] worden gekwalificeerd als het ten laste gelegde medeplegen.
De rechtbank overweegt daartoe dat niet is gebleken dat verdachte en [medeverdachte] zodanig onder dwang of druk stonden dat zij niet hadden kunnen weigeren om mee te gaan toen zij werden opgehaald. Verdachte en [medeverdachte] maakten derhalve deel uit van de groep die bij [X] en [Y] 'verhaal ging halen'. Daarbij was het voor verdachte en [medeverdachte] duidelijk dat er geen sprake zou zijn van een "gezellige" bijeenkomst in de woning. Desondanks zijn zij met de anderen meegegaan. Ter plaatse hebben zowel verdachte als [medeverdachte] gezien dat er geweld werd uitgeoefend op [X] en [Y]. Zij hebben echter niets gedaan om dit geweld te voorkomen dan wel te stoppen. Ook hebben zij zich niet van de groep gedistantieerd door bijvoorbeeld weg te gaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] ruim voldoende gelegenheid hebben gehad om de woning te verlaten of om bijvoorbeeld hulp in te roepen toen zij zagen dat er geweld werd uitgeoefend tegen [X] en [Y]. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de bijeenkomst in de woning geruime tijd in beslag heeft genomen en dat het geweld op verschillende momenten is uitgeoefend, waarna het gesprek gedurende langere tijd werd hervat. Ook na de laatste geweldshandelingen zijn verdachte en [medeverdachte] nog geruime tijd in de woning gebleven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen (met verbetering van type- en taalfouten en kennelijke verschrijvingen, waardoor verdachte niet in zijn belangen is geschaad) dat verdachte de onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
hij op 4 mei 2010 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen [X],
- -
meermalen met kracht met een wapenstok op het hoofd en het lichaam heeft geslagen en
- -
meermalen met kracht tegen het hoofd en het lichaam heeft geschopt en
- -
met kracht met gebalde vuist heeft geslagen,
tengevolge waarvan deze is overleden;
ten aanzien van feit 2 subsidiair
hij op 4 mei 2010 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [Y] met een hard voorwerp op het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [Y] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
5. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7. De straf en maatregel
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het haar bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan twee ernstige misdrijven. Zij zijn in kader van een drugsconflict naar de woning van twee personen gegaan, hebben deze personen ter verantwoording geroepen en hebben deze personen mishandeld. Grof geweld is daarbij niet geschuwd. Beide slachtoffers zijn met een wapenstok tegen het hoofd geslagen. Eén slachtoffer is daarnaast geslagen en geschopt. Ten gevolge van deze mishandeling is één slachtoffer drie dagen na het incident overleden. De ernst van dit feit spreekt voor zich. Aan dit slachtoffer is het leven ontnomen, terwijl aan diens nabestaanden onherstelbaar leed is toegebracht. Het gaat niet aan om op deze agressieve manier mensen in een drugsconflict ter verantwoording te roepen. Verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelwijze ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze slachtoffers. Het is goed voor te stellen dat de slachtoffers zeer angstige momenten hebben beleefd. Daarnaast hebben zij met hun handelen het gevoel van onveiligheid en angst in de samenleving versterkt.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 juni 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder, zij het lang geleden, met justitie in aanraking is gekomen.
In de omstandigheid dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair en feit 2 primair, ziet de rechtbank aanleiding aanzienlijk af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Het vorenstaande leidt tot de hierna te melden strafoplegging.
8. De inbeslaggenomen goederen
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
- 1.
2.00 DS patroon, SAMSON UTRA soft point, elk 20 patronen
- 2.
9.00 STK patroon, KAL. 9 MM, in zakje,
zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft hieromtrent geen standpunt ingenomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer.
Deze voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36b, 36d, 47, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair en subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
medeplegen van mishandeling, terwijl het feit de dood tengevolge heeft;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
medeplegen van mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
- 1.
2.00 DS patroon, SAMSON UTRA soft point, elk 20 patronen
- 2.
9.00 STK patroon, KAL. 9 MM, in zakje.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Alwin, voorzitter,
mrs. Y.J. Wijnnobel-Van Erp en S.M. Krans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2011.
1 Waar wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door een of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar pagina's, betreft dit pagina's van het proces-verbaal van de politie Haaglanden met proces-verbaalnummer 2010092767, onderzoek TGO INDIA 10.
- 2.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 134-136.
- 3.
Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijk dood d.d. 29 september 2010, opgemaakt door dr. B. Kubat, bijlage P, Tweede dossier Forensisch Onderzoek TGO India,
- p.
136-147.
- 4.
Verklaringen van [medeverdachte] en verdachte bij de rechter-commissaris op 14 december 2010, evenals de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2011.
- 5.
Verklaringen van [medeverdachte] en verdachte bij de rechter-commissaris op 14 december 2010, evenals de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2011.
- 6.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 214-218.
- 7.
Deskundigenrapport NFI, DNA-onderzoek d.d. 29 juli 2010, bijlage L, Tweede dossier Forensisch Onderzoek TGO India, p. 122-128.
- 8.
Deskundigenrapport NFI, DNA-onderzoek d.d. 1 juli 2010, bijlage I, Eerste dossier Forensisch Onderzoek TGO India, p. 97-104.
- 9.
Verklaring van [medeverdachte] bij rechter-commissaris op 14 december 2010.