NJB 2018/151:Bewijswaardering. Een procespartij wordt opgedragen te bewijzen dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Bij de bewijswaardering overweegt het hof dat aan een bepaalde onderhandse akte geen dwingende bewijskracht toekomt met betrekking tot de vraag of een koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat deze akte derhalve niet kan bijdragen aan het bewijs van het probandum. Hoge Raad: 1. Onderhandse akte. Dwingend bewijs. Het hof heeft niet de dwingende bewijskracht van de akte miskend, maar geoordeeld dat (uitleg van) hetgeen partijen in de akte hebben verklaard onvoldoende is om daaraan met dwingende bewijskracht de conclusie te verbinden dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Het hof is daarbij terecht ervan uitgegaan dat het voor de dwingende bewijskracht van de akte aankwam op (uitleg van) alleen die akte zelf. 2. Vrije bewijswaardering. Indien het hof de akte geheel van het bewijs heeft uitgesloten, is het uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting