NJ 2019/300
Taakstrafverbod in tul-zaken: betekenis ‘het door hem begane feit’ in art. 22b lid 2 Sr.
HR 19-02-2019, ECLI:NL:HR:2019:255, m.nt. J.M. ten Voorde
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19 februari 2019
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, Y. Buruma, M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens, M.T. Boerlage
- Zaaknummer
17/02846
- Conclusie
A-G mr. P.C. Vegter
- Noot
J.M. ten Voorde
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS70131:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:255, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑02‑2019
ECLI:NL:PHR:2018:1284, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑12‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑10‑2017
- Wetingang
Essentie
Taakstrafverbod in tul-zaken: betekenis ‘het door hem begane feit’ in art. 22b lid 2 Sr.
Bij de beoordeling van de mogelijkheid n.a.v. een tul-vordering een taakstraf te gelasten i.p.v. de opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf (op welke beoordeling het taakstrafverbod van toepassing is) is het ‘door hem begane feit’ in art. 22b lid 2 Sr het feit waarvoor de verdachte destijds is veroordeeld.
Samenvatting
Het van overeenkomstige toepassing verklaren van art. 22b Sr in art. 14g lid 2 Sr strekt ertoe dat ingeval art. 22b Sr de oplegging van een taakstraf ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.