Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de volle zee
Artikel 12
Geldend
Geldend vanaf 30-09-1962
- Bronpublicatie:
29-04-1958, Trb. 1959, 124 (uitgifte: 06-10-1959, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
30-09-1962
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-04-1966, Trb. 1966, 124 (uitgifte: 01-01-1966, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Iedere staat dient de kapitein van een schip dat onder zijn vlag vaart, ertoe te verplichten dat hij, voor zover hij zulks kan doen zonder ernstig gevaar voor het schip, de bemanning of de passagiers,
- (a)
hulp verleent aan een ieder die hij op zee in levensgevaar aantreft;
- (b)
met de grootst mogelijke spoed personen die in nood verkeren te hulp komt, indien hem is medegedeeld dat zij hulp behoeven, voor zover een dergelijke handelwijze redelijkerwijze van hem verwacht kan worden;
- (c)
na een aanvaring hulp verleent aan het andere schip, zijn bemanning en passagiers en, indien mogelijk, het andere schip de naam van zijn eigen schip, de haven waar het is geregistreerd en de dichtstbijzijnde haven waar het zal aanlopen, mededeelt.
2.
Iedere staat bevordert de oprichting en het onderhoud van een voor zijn taak berekende en doeltreffende opsporings- en reddingsdienst ten behoeve van de veiligheid op en boven de zee en dient — waar de omstandigheden zulks nodig maken — hiertoe met zijn buurstaten regionale overeenkomsten voor wederzijdse samenwerking te sluiten.