Hof 's-Gravenhage, 31-01-2012, nr. 200.080.048/01
ECLI:NL:GHSGR:2012:5044
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
31-01-2012
- Magistraten
Mrs. J.C.N.B. Kaal, S.A. Boele, A.V. van den Berg
- Zaaknummer
200.080.048/01
- LJN
BY1909
- Roepnaam
Verburg/Zuid-Holland
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:5044, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 11‑12‑2012
ECLI:NL:GHSGR:2012:BY1909, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 31‑01‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:326
Uitspraak 11‑12‑2012
Mrs. J.C.N.B. Kaal, S.A. Boele, A.V. van den Berg
Partij(en)
Arrest van 11 december 2012
inzake
PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
zetelend te 's‑Gravenhage,
eiseres in eerste aanleg,
hierna te noemen: de Provincie,
advocaat: mr, E.J. Snijders-Storm te 's‑Gravenhage,
tegen
[gedaagde 1] en [gedaagde 2],
beiden wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
gedaagden in eerste aanleg,
hierna te noemen: de gebroeders [gedaagden],
advocaat: mr. C.M.E. Verhaegh te's‑Gravenhage.
Het geding
Voor het verloop van het geding, voorafgaand aan 's hofs tussenarrest van 31 januari 2012, wordt verwezen naar dat arrest (LJN: BY1909). De bij het arrest benoemde deskundige heeft zijn advies uitgebracht. Vervolgens is de zaak namens partijen opnieuw bepleit door hun advocaten. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Tot slot hebben partijen arrest gevraagd.
De verdere beoordeling na verwijzing
1
Bij het tussenarrest van 31 januari 2012 heeft het hof de heer A.C. Rommelse benoemd tot deskundige, met de opdracht om over de bepaling van de werkelijke waarde van het onteigende een aanvullend advies uit te brengen.
1.1
De deskundige heeft zijn advies eerst in concept aan partijen voorgelegd, met het verzoek daarop hun visie te geven. De Provincie heeft dat gedaan bij brief d.d. 25 juli 2012 van hun advocaat, de gebroeders [gedaagden] bij brief d.d. 14 augustus 2012 van hun advocaat. In het definitieve advies is de deskundige op die reacties gedetailleerd ingegaan.
1.2
De deskundige heeft in zijn advies een groot aantal (mogelijke) vergelijkings-transacties geanalyseerd, met inbegrip van die waarvoor partijen aandacht gevraagd hebben. Het concept-advies eindigt met de volgende conclusie, die in het definitieve advies is gehandhaafd:
‘Vorenstaande transacties leveren voor deskundige slechts in zeer beperkte mate vergelijkingsmateriaal op, maar geven — met verdiscontering van omvang, liggingsaspecten van de percelen in de als vergelijkbaar aan te merken transacties — wel enige richting aan het oordeel van deskundige.
Gelet hierop, en voorts gelet op de aard, de ligging, de toegankelijkheid, de situering, de gebruiksmogelijkheden, de planologie, de marktontwikkelingen en alle overige voor de waardering relevante aspecten wordt het onteigende door deskundige — mede op basis van zijn kennis, ervaring en intuïtie — gewaardeerd als weiland/bouwland, op basis van de agrarische gebruiksmogelijkheden ervan, zonder uitzicht op een meer lucratieve ontwikkeling, als onderdeel van [een] aan huis gelegen perceel van, inclusief woon- en erfkavelgedeelte, 12.49.90 ha., per een in acht te nemen peildatum van vooralsnog de datum van het concept-rapport, met indien wijzigingen in de marktomstandigheden daartoe aanleiding geven, die per datum van het definitieve rapport dan wel omstreeks de pleidooidatum te actualiseren naar (11) december 2012, waarbij tevens rekening werd gehouden met de prijsontwikkeling van (zuiver) agrarische gronden in de regio [die] he[e]ft onder-[lees: plaats]gevonden onder invloed van het feit dat in de regio door gemeenten plannen zijn voorbereid en/of tot uitvoering zijn gebracht die gericht waren op een uitbreiding van de stedelijke bebouwing, op een bedrag van € 9.50 per ca. of voor 3.00.59 ha. een bedrag uitmakende van € 285.556,50.’
1.3
Bij de pleidooien heeft de deskundige verklaard niet te verwachten dat zich tot de datum van dit arrest ontwikkelingen zullen voordoen die tot een aanpassing van de getaxeerde werkelijke waarde per m2 zouden moeten leiden.
2
Namens de gebroeders [gedaagden] is bij pleidooi betoogd, samengevat, dat het hof de deskundige een onjuiste opdracht heeft gegeven, waardoor diens advies een te beperkte inhoud heeft gekregen. Volgens de gebroeders [gedaagden] moet er bij de bepaling van de werkelijke waarde van uitgegaan worden dat het onteigende naast de agrarische waarde verwachtingswaarde had, die tot uitdrukking zou moeten komen in een waardering, belangrijk hoger dan € 9,50 per m2.
2.1
Deze verwachtingswaarde zou volgen uit enerzijds de bij de lokale overheden bestaande plannen voor een grootscheepse transitie van de Zuidplaspolder (waarin het onteigende gelegen is) van een voornamelijk agrarisch gebied naar een woonlocatie en anderzijds de omstandigheid dat de gemeente Zevenhuizen Moerkapelle op het gehele perceel indertijd een voorkeursrecht ingevolge de Wet voorkeursrecht gemeenten heeft gevestigd. Gewezen wordt in dit verband op de bij de gemeente Zuidplas levende wens om het bestemmingsplan ‘Zuidplas West’ tot uitvoering te brengen, en op vergelijkingstransacties.
2.2
In de procedure bij de rechtbank is door de gebroeders [gedaagden] reeds betoogd dat het onteigende verwachtingswaarde had. De rechtbank heeft die stelling gepasseerd met een verwijzing naar de inmiddels op het onteigende gelegde verkeersbestemming. De Hoge Raad heeft, in het tussen partijen gewezen arrest, deze motivering niet toereikend geacht. Het vonnis is daarom vernietigd en de zaak is naar het hof verwezen. Daarmee heeft de Hoge Raad, anders dan de gebroeders [gedaagden] lijken te denken, niet tot uitdrukking gebracht dat hun zienswijze omtrent de verwachtingswaarde aanvaard moet worden. Het is nu juist de taak van het hof om dienaangaande een nadere beslissing te geven.
2.3
Het hof heeft daaromtrent geoordeeld in zijn genoemde tussenarrest. Het heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat het onteigende, gelet op de verwerping door de Hoge Raad van de op het tegendeel gerichte klacht, los gezien moet worden van het overblijvende en van omringende gronden. In het, in het tussenarrest gegeven, oordeel ligt besloten dat het hof geen reden aanwezig heeft geacht om de zienswijze van de gebroeders [gedaagden] alsnog te honoreren.
Hetgeen de gebroeders [gedaagden] thans bij pleidooi nog hebben doen stellen heeft het hof niet op andere gedachten gebracht. De door hen aangevoerde omstandigheden hebben onvoldoende aanknopingspunten in zich om aan te nemen dat de gebroeders [gedaagden] een voldoende concrete verwachting mochten koesteren dat de markt erop zou rekenen dat mettertijd, wanneer de plannen voor transitie van de Zuidplaspolder c.q. het voorkeursrecht uitgewerkt zouden worden, ook en meer specifiek op het onteigende, los van het overblijvende en van omringende gronden, een bestemming zou worden gelegd die het realiseren van meer lucratieve doeleinden (woon- en bedrijfsbebouwing) mogelijk zou maken. Een redelijk handelende koper — die niet slechts door speculatieve motieven geleid zou worden — zou daarvan dan ook niet zijn uitgegaan. Er was dus hooguit sprake van een zeer latente verwachtingswaarde. Dat zal ter plaatse tot enige opwaartse druk op de agrarische prijzen hebben kunnen leiden en daarvan is het hof dan ook in zijn tussenarrest uitgegaan. Inmiddels is vast komen te staan dat het onteigende, anders dan het overblijvende, geen andere bestemming dan verkeersdoeleinden zal krijgen. Dat is dan ook te meer een reden om bij de vaststelling van de werkelijke waarde, rekening houdend met de peildatum, geen andere dan de ‘vriendelijke’ agrarische waarde als grondslag te nemen. Uit de in het geding gebleken gegevens met betrekking tot de door de gebroeders [gedaagden] genoemde vergelijkingstransacties valt niet op te maken dat daarbij sprake is geweest van gronden die in voldoende mate vergelijkbaar zijn met het onteigende.
2.4
Uit het advies van de deskundige blijkt dat hij het juiste uitgangspunt en de juiste grondslag heeft gehanteerd. Het hof verwerpt het andersluidende betoog van de gebroeders [gedaagden].
3
Namens de Provincie is bij pleidooi aangevoerd dat zij niet goed kan volgen dat de indertijd door de rechtbank benoemde deskundigen het onteigende, met inachtneming van de waardeverhogende aspecten ‘huiskavel’ en ‘schaarste op de markt’, hebben gewaardeerd op € 8,50 per m2 (hetgeen de rechtbank heeft overgenomen), terwijl de door het hof benoemde deskundige nu op een bedrag van € 9,50 per m2 uitkomt en geen van de door deze deskundige genoemde vergelijkingstransacties dit laatste bedrag benadert. Daarnaast heeft de provincie zich beroepen op gegevens, ontleend aan de Grondprijsmonitor 2010 van de Dienst Landelijk Gebied.
3.1
De deskundige heeft er in zijn reactie op gewezen dat het bij het onteigende gaat om akkerbouwland van zeer goede kwaliteit en dat het onteigende bovendien deel uitmaakt van de huiskavel. Daarnaast heeft hij gesteld dat de schaarste aan zuiver agrarische gronden in het gebied sedert de waardering van de door de rechtbank benoemde deskundigen (2008) nog is toegenomen, hetgeen al volgt uit het vrijwel afwezig zijn van sedertdien tot stand gekomen transacties met een overwegend agrarisch karakter. Nogal wat min of meer vergelijkbare gronden betreffen veldkavels van minder goede kwaliteit, aldus de deskundige.
De Grondprijsmonitor bevat volgens hem gegevens over een veel groter gebied dan de Zuidplaspolder, waardoor er voor de waardering van het onteigende onvoldoende houvast aan te ontlenen valt.
3.2
In een geval als het onderhavige, waarin het gaat om de (nagenoeg) zuiver agrarische waarde van gronden, is de (onteigenings)rechter bij uitstek aangewezen op de kennis, ervaring en intuïtie van de door hem benoemde deskundige. Diens advies moet echter wel, indien mogelijk, steun vinden in realistische vergelijkingstransacties. De beschouwingen van de deskundige in het onderhavige advies en de resultaten van de door hem uitgevoerde analyse overziende, is het hof van oordeel dat het getaxeerde bedrag van € 9,50 per m2 te beschouwen is als de best mogelijke prijs, die de gebroeders [gedaagden] na een zorgvuldig voorbereide verkooptransactie voor agrarische doeleinden met een redelijk handelende wederpartij zouden kunnen realiseren. Dat zo zijnde ziet het hof geen reden om de werkelijke waarde van het onteigende op een lager bedrag te stellen.
3.3
De door de Provincie geuite vrees dat daarmee een trend gezet wordt, is door haar niet verder onderbouwd. Nu het hier gaat om grond met als bijzondere eigenschappen:
- (i)
zeer goede akkerbouwgrond,
- (ii)
onderdeel van de huiskavel,
- (iii)
gelegen in een gebied met een grote schaarste aan agrarische kavels, en
- (iv)
gelegen in een gebied waarin de agrarische prijzen enige opwaartse druk ondervinden van oprukkende stedelijke bebouwing,
is naar het inzicht van het hof te verwachten dat de gevreesde precedentwerking zich niet dan wel slechts in een beperkt aantal gevallen zal voordoen. Het hof passeert daarom dit argument van de Provincie.
4
Op grond van deze overwegingen zal het hof de waardering van de deskundige volgen en de werkelijke waarde van het perceelsgedeelte ter grootte van 3.00.95 ha, waarvan bij vonnis d.d. 22 februari 2006 van de rechtbank 's‑Gravenhage de onteigening werd uitgesproken, bepalen op € 285.902,50. Het hof tekent hierbij aan dat de slotzin van de hierboven sub 1.2 geciteerde passage een kennelijke vergissing bevat.
5
Het hof zal nu de aan de gebroeders [gedaagden] toekomende schadeloosstelling als volgt vaststellen:
— | de werkelijke waarde | € | 285.902,50 |
— | de bijkomende schaden (conform eindvonnis rechtbank) | 2.000,00 | |
totaal | € | 287.902,50 |
6
In de dagvaarding waarmee de Provincie de procedure heeft ingeleid, heeft zij aangeboden de aan de westzijde van het onteigende resterende overhoek ter grootte van 0.50.85 ha over te nemen tegen betaling van een bedrag van € 7,- per m2. Bij pleidooi is namens de Provincie verklaard dat zij dit aanbod gestand doet, en wel tegen betaling van € 9,50 per m2 De gebroeders [gedaagden] hebben zich bij pleidooi niet duidelijk erover uitgelaten of zij bereid zijn daarop in te gaan. Gelet op hetgeen partijen in de procedure bij de rechtbank met betrekking tot deze overhoek hebben aangevoerd en op hetgeen de door de rechtbank benoemde deskundigen daarover hebben gerapporteerd, acht het hof het bijkomend aanbod van de Provincie schadebeperkend van aard. Het hof zal daarom de Provincie veroordelen dit aanbod gestand te doen.
7
De Provincie heeft het ter onteigening aangewezene, ondanks het achterwege gebleven zijn van de inschrijving van het onteigeningsvonnis, per 1 april 2008 in gebruik genomen, nadat zij de bij de inleidende dagvaarding aangeboden schadeloosstelling ten bedrage van in totaal € 287.771,- geheel had uitgekeerd.
Daarbij hebben partijen, naar het hof begrijpt, afgesproken dat de Provincie over het verschil tussen dit bedrag en de uiteindelijk vastgestelde schadeloosstelling een rentevergoeding zal betalen als ware het vonnis tijdig ingeschreven. Dat verschil beloopt een bedrag van € 287.902,50 − € 287.771,- = € 131,50. Gezien de sedert 1 april 2008 opgetreden ontwikkelingen met betrekking tot de rente die de gebroeders [gedaagden] over dit bedrag hadden kunnen verdienen, zal het hof de rentevoet bepalen op 3%. De (samengestelde) rente over € 131,50 over de periode van 1 april 2008 tot de datum van dit arrest beloopt een bedrag van € 18,53.
8
Ingevolge het voorgaande heeft de Provincie aan de gebroeders [gedaagden] te voldoen een bedrag van € 287.902,50 + € 18,53 = € 287.921,03, waarop in mindering strekt het reeds betaalde bedrag van € 287.771,-, zodat nog resteert een bedrag van € 150,03.
9
Hoewel het verschil tussen de bij de inleidende dagvaarding aangeboden schadeloosstelling en het nu door het hof bepaalde bedrag gering is, vindt het hof daarin, mede het door de Provincie ingenomen standpunt in aanmerking genomen, onvoldoende aanleiding om af te wijken van de hoofdregel van artikel 50 Ow dat de kosten van het geding voor rekening van de onteigenende partij komen.
9.1
Bij pleidooi hebben de gebroeders [gedaagden] aandacht gevraagd voor het feit dat de BTW, die is begrepen in de facturen van hun adviseurs, naar hun zeggen voor hen niet verrekenbaar is. De klacht, die was gericht tegen de verwerping van dat standpunt door de rechtbank, is door de Hoge Raad verworpen.
Desondanks heeft de Provincie zich bij pleidooi bereid verklaard om deze BTW voor haar rekening te nemen, indien de gebroeders [gedaagden] door middel van een verklaring van een accountant zouden aantonen dat hun standpunt juist is.
Het hof heeft de gebroeders [gedaagden] in de gelegenheid gesteld een dergelijke verklaring in het geding te brengen. Vervolgens zijn door mr. Verhaegh brieven toegezonden, waarin over de verschuldigdheid van de BTW geen uitsluitsel wordt gegeven. De Provincie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet voldoet. Nu de gebroeders [gedaagden] in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunt door middel van een verklaring van een accountant te onderbouwen en zij van die mogelijkheid geen gebruik hebben gemaakt, zal het hof bij de bepaling van de kosten met de BTW geen rekening houden.
9.2
De kosten van de procedure bij de rechtbank zijn bepaald bij het eindvonnis van 20 augustus 2008. Het hof zal de rechtbank daarin volgen. Het totaal van de kosten in de procedure bij de rechtbank aan de zijde van gebroeders [gedaagden], met inbegrip van € 1.100,- voor griffierecht, wordt daarom bepaald op € 28.105,70.
9.3
De kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen worden, eveneens overeenkomstig het eindvonnis van de rechtbank, bepaald op € 20.703,04. Ook deze kosten komen voor rekening van de Provincie.
9.4
Met betrekking tot de kosten van juridische en andere bijstand in de procedure bij het hof hebben de gebroeders [gedaagden] aanspraak gemaakt op € 34.907,16 voor de bijstand van mr. Verhaegh en € 8.751,08 voor de bijstand van de deskundige Stigter (DLV Makelaardij BV). De Provincie heeft met betrekking tot onderdelen van de nota's van mr. Verhaegh bij pleidooi bezwaren aangevoerd, die namens de gebroeders [gedaagden] niet voldoende weersproken zijn. Het hof zal daarom de bezwaren van de Provincie volgen. De voor rekening van de Provincie komende kosten worden dientengevolge bepaald op € 19.080,-, te vermeerderen met € 4.876,01 uit hoofde van de slotdeclaratie, dus te zamen € 23.956,01 voor juridische bijstand en op € 7.353,84 voor andere bijstand. Daarmee komt het totaal op € 31,309,85.
9.5
De door het hof benoemde deskundige heeft zijn salaris en verschotten begroot op € 16.011,15. De Provincie heeft verklaard zich daarmee te kunnen verenigen.
Het hof zal dienovereenkomstig beslissen en deze kosten ten laste van de Provincie brengen.
Beslissing
Het hof:
- —
stelt de schadeloosstelling voor de gebroeders [gedaagden] ter zake van de onteigening waarover de rechtbank 's‑Gravenhage bij vonnis van 22 februari 2006 uitspraak heeft gedaan, vast op € 287.921,03;
- —
veroordeelt de Provincie om aan de gebroeders [gedaagden] te betalen een bedrag van € 150,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de datum van dit arrest tot de dag van voldoening;
- —
veroordeelt de Provincie om gestand te doen haar aanbod om de ten westen van het ter onteigening aangewezen perceelsgedeelte resterende overhoek in eigendom over te nemen tegen betaling van een bedrag van € 48.307,50 (kosten koper);
- —
veroordeelt de Provincie in de kosten van het geding, aan de zijde van de gebroeders [gedaagden] bepaald op:
- —
€ 28.105,70 voor de procedure bij de rechtbank,
- —
€ 31,309,85 voor de procedure bij het hof;
- —
veroordeelt de Provincie in de kosten van de door de rechtbank respectievelijk het hof benoemde deskundigen, bepaald op:
- —
€ 20.703,04 voor de door de rechtbank benoemde deskundigen,
- —
€ 16.011,15 voor de door het hof benoemde deskundige.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.N.B. Kaal, S.A. Boele en A.V. van den Berg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2012 in aanwezigheid van de griffier.
[C.M.E. Verhaegh]
Uitspraak 31‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Onteigening. Vervolg op HR 9 juli 2010, LJN: BN0761. Toepassing van de eliminatieregel. Artikel 40c Onteigeningswet. Invloed van nieuw bestemmingsplan. Vaststelling werkelijke waarde. Het hof benoemt een nieuwe deskundige voor nader advies.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer: 200.080.048/01
Zaak- en rolnummer rechtbank: 253984 / HA ZA 05-3590
Arrest van 31 januari 2012
inzake
PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres in eerste aanleg,
hierna te noemen: de Provincie,
advocaat: mr. E.J. Snijders-Storm te 's-Gravenhage
tegen
[X] en [Y],
beiden wonend te [woonplaats],
gedaagden in eerste aanleg,
hierna te noemen: de gebroeders [X],
advocaat: mr. C.M.E. Verhaegh te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 30 december 2010 heeft de Provincie de gebroeders [X] doen oproepen voor het hof om voort te procederen in de zaak, waarin de Hoge Raad op 9 juli 2010 tussen partijen arrest heeft gewezen. In dit arrest is de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het hof verwezen. De Provincie heeft een memorie na verwijzing genomen, waarop de gebroeders [X] bij memorie van antwoord na verwijzing hebben gereageerd. Vervolgens is de zaak namens partijen bepleit, en wel door mr. J.S. Procee, advocaat te 's-Gravenhage, voor de Provincie en door mr. Verhaegh voornoemd voor de gebroeders [X]. Tot slot is door de Provincie het procesdossier overgelegd en hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling na verwijzing
- 1.
Het gaat in dit geding in hoofdzaak om het volgende.
- 1.1.
Voor het verloop van het geding tot het arrest van de Hoge Raad wordt verwezen naar dat arrest (LJN: BN0761).
- 1.2.
Thans is nog aan de orde de bepaling van de schadeloosstelling ter zake van de onteigening van een perceelsgedeelte, die bij vervroeging is uitgesproken door de rechtbank te 's-Gravenhage bij tussenvonnis van 22 februari 2006. De gebroeders [X] waren als eigenaren van dit perceelsgedeelte (hierna: het onteigende) aangewezen.
Het onteigeningsvonnis is (nog) niet in de openbare registers ingeschreven.
Bij vonnis van 20 augustus 2008 (LJN: BG2012, hierna: het eindvonnis) heeft de rechtbank de aan de gebroeders [X] toekomende schadeloosstelling vastgesteld.
- 1.3.
De onteigening is uitgesproken ten behoeve van een door de Provincie inmiddels uitgevoerd werk, dat kort gezegd kan worden aangeduid als de aanleg van een omleiding van de provinciale weg N219, buiten Zevenhuizen om, met een gewijzigde aansluiting op de rijksweg A12, in (onder meer) de voormalige gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle (thans: Zuidplas).
Het door de raad van deze gemeente op 21 september 2004 vastgestelde bestemmingsplan 'Omleidingsweg N219' (hierna: het bestemmingsplan N219) voorziet in de juridisch-planologische regeling van de beoogde aanleg van het nieuwe weggedeelte. Het is na goedkeuring door Gedeputeerde Staten van de Provincie en procedures bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State inmiddels onherroepelijk geworden.
- 1.4.
Bij de vaststelling van de schadeloosstelling heeft de rechtbank in navolging van de door haar benoemde deskundigen als uitgangspunt genomen dat de bestemming 'verkeersdoeleinden' die aan het onteigende is gegeven in het bestemmingsplan N219, niet op de voet van artikel 40c Ow moet worden geëlimineerd. Zij is er voorts van uitgegaan dat het onteigende niet kan worden beschouwd als onderdeel van een complex. Evenals de deskundigen is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de werkelijke waarde moet worden bepaald op de agrarische waarde van het onteigende per de peildatum, te weten de datum van het eindvonnis.
- 1.5.
Hiertegen is in cassatie opgekomen. Het op de beslissing betreffende de eliminatieregel betrekking hebbende onderdeel 1 van het principale (eerste) cassatiemiddel is naar het oordeel van de Hoge Raad terecht voorgesteld, in verband waarmee het volgende is overwogen:
"(…) Weliswaar is de rechtbank in navolging van de deskundigen bij de waardebepaling van het onteigende uitgegaan van de agrarische waarde (door haar gesteld op € 8,50 per m²) en heeft zij - in zoverre - de invloed van (de plannen voor) het werk waarvoor wordt onteigend geëlimineerd, maar zij heeft het betoog van [X] c.s. dat de waarde van het onteigende vanwege de door hen gestelde verwachtingswaarde van ruwe bouwgrond voor het perceel op een hoger bedrag dan € 8,50 per m² moet worden bepaald, kennelijk verworpen op grond van haar oordeel dat (in zoverre wel) rekening moet worden gehouden met de bestemming "verkeersdoeleinden". De hiervoor in 4.1.1 geciteerde door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden laten evenwel de mogelijkheid open dat de in het bestemmingsplan aan het onteigende gegeven verkeersbestemming bepaald is door een ten tijde van de vaststelling van dat bestemmingsplan al bestaand (concreet) plan voor de reconstructie [toevoeging hof: bedoeld is de aanleg van de omleiding] van de N219 ter plaatse van onder meer het onteigende en dat het bestemmingsplan in zoverre dan ook slechts is vastgesteld teneinde daarmee de juridisch-planologische onderbouwing en regeling te geven die de beoogde aanleg van het werk waarvoor onteigend wordt mogelijk moet maken. Als dat het geval is, moet het bestemmingsplan "Omleidingsweg N219" in zoverre worden aangemerkt als behorende tot de in art. 40c, aanhef en onder 3º, bedoelde plannen zodat de waardeverminderende invloed daarvan bij de vaststelling van de werkelijke waarde van het onteigende buiten beschouwing zal moeten blijven. (…)".
- 1.6.
De Provincie heeft harerzijds incidenteel cassatieberoep ingesteld en daartoe aangevoerd dat de peildatum moet worden bepaald op de dag waarop zij het onteigende feitelijk in gebruik heeft genomen (1 april 2008). De Hoge Raad heeft dit standpunt verworpen.
- 2.
Het hof zal daarom nu in de eerste plaats moeten onderzoeken of ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan N219 al een (concreet) plan bestond voor de aanleg van de omleiding van de N219 ter plaatse van onder meer het onteigende.
- 2.1.
Bij het debat dat partijen ten overstaan van het hof hebben gevoerd is aandacht gevraagd voor de rol van vooral de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle en in mindere mate de Provincie bij de plan- en besluitvorming die aan de vaststelling van het bestemmingsplan N219 vooraf is gegaan. Het hof gaat hieraan voorbij. In de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaf wordt namelijk in het midden gelaten van welke overheid of overheden het al bestaande (concrete) plan afkomstig is en welke overheid daartoe eertijds het initiatief heeft genomen. Het hof leidt hieruit af dat dat aspect niet van belang is.
- 2.2.
Namens de Provincie is aangevoerd dat de Hoge Raad met het "bestaande (concrete) plan" het oog heeft gehad op het plan voor het werk waarvoor onteigend wordt als bedoeld in artikel 40c onder 3º Ow. Het hof kan ook dit betoog niet volgen. Wanneer de Hoge Raad dat bedoeld zou hebben had hij eenvoudig daarnaar kunnen verwijzen.
- 2.3.
Het hof volgt de Provincie wel in de gedachte dat de Hoge Raad niet het oog heeft gehad op een al bestaand (concreet) plan met een planologisch karakter. In relatie tot artikel 40c Ow pleegt immers onderscheid gemaakt te worden tussen het bestemmingsplan, al of niet in wording, en het plan voor het werk. Wanneer de Hoge Raad een (voor)ontwerp van het bestemmingsplan N219 of een in verband daarmee uitgevoerde studie als de milieueffectrapportage bedoeld zou hebben, had het tegen deze achtergrond in de rede gelegen om dat in de formulering van de maatstaf tot uitdrukking te brengen. De Hoge Raad heeft klaarblijkelijk het oog gehad op een planvormingsspoor dat voorafgaand aan (of ten hoogste naast) het planologische traject is gevolgd.
- 2.4.
De Provincie heeft er bij pleidooi verder nog op gewezen dat de bestemming 'verkeersdoeleinden' in het bestemmingsplan N219 op een globale wijze vorm is gegeven. Zij knoopt hieraan de stelling vast dat hiermee ruimte werd gegeven voor een concretisering van de feitelijke invulling en dat dan ook pas het plan voor het werk dat, zo begrijpt het hof, gestalte is gegeven in de ter visie gelegde onteigeningsstukken, het concrete plan is geweest waarop de Hoge Raad gedoeld heeft. Het hof kan ook hierin niet meegaan.
- 2.4.1.
De bestemming 'verkeersdoeleinden' is in de kaart van het bestemmingsplan N219 tot uitdrukking gebracht door aanwijzing van een ruimtelijk vlak, dat niet is gedetailleerd (behoudens een strook met de bestemming 'verkeers- en spoorwegdoeleinden' en strookjes met de bestemming 'verkeersdoeleinden en water'). Aan de hand van die kaart is dan ook niet goed vast te stellen hoe de aanleg van de omleidingsweg N219 uitgevoerd mag/zal worden.
Het kan echter geen toeval zijn dat de contour van het vlak met de bestemming 'verkeersdoeleinden' nauwkeurig overeenkomt met de contour van het werk dat de Provincie volgens de onteigeningsstukken voornemens was uit te voeren. Het hof acht het ondenkbaar dat de gemeente bij het vaststellen van het bestemmingsplan een willekeurig ruimtelijk vlak heeft bepaald waarbinnen de Provincie het voorgenomen werk maar moest zien uit te voeren. Het zou bovendien in strijd met een behoorlijke ruimtelijke ordening zijn geweest om aan percelen een verkeersbestemming te geven die daarop wellicht nimmer zou worden gerealiseerd.
- 2.4.2.
Het kan dan ook niet anders dan dat de gemeenteraad, in dit geval, een bestemmingsplan heeft vastgesteld waaraan een gedetailleerd en concreet plan voor het uit te voeren werk, de aanleg van de omleidingsweg N219, ten grondslag heeft gelegen. Dit valt ook af te leiden uit het feit dat het bestemmingsplan N219 door de raad is vastgesteld op 21 september 2004 terwijl de onteigeningsstukken vrij kort daarna, op 10 februari 2005, ter visie zijn gelegd. Aan die tervisielegging moeten serieuze onderhandelingen, strekkende tot minnelijke verwerving, met alle relevante grondeigenaren voorafgegaan zijn. Gesprekken daarover zijn niet mogelijk geweest zonder dat het voorwerp van de onderhandelingen, te weten het grondbeslag voor het voorgenomen werk, voldoende geconcretiseerd was. Pas aan de hand van de uitkomst van deze onderhandelingen kon worden bepaald voor welke percelen of gedeelten daarvan het onteigeningstraject doorlopen zou moeten worden.
- 2.4.3.
Het hof verbindt hieraan de conclusie dat het bestemmingsplan N219 logischerwijze moet zijn voorafgegaan door een uitkristallisering van de voor de beoogde wegaanleg beschikbaar zijnde (ruimtelijke) modaliteiten en een toetsing van de juridische, planologische en maatschappelijke haalbaarheid van de gemaakte keuzes. Kortom, de vaststelling van het bestemmingsplan in het onderhavige geval, dat erdoor gekenmerkt wordt dat het gaat om een veel omvattend werk en dat de betrokken overheden nauw willen en moeten samenwerken, laat zich niet denken zonder een daaraan voorafgegaan concreet plan, dat de instemming heeft van al die overheden. Als dat plan er ligt, vormt het bestemmingsplan het noodzakelijke sluitstuk van juridisch-planologische aard en kan daarbij, zonder afbreuk te doen aan de wettelijke beslissingsvrijheid van de gemeenteraad, volstaan worden met de aanwijzing van een ruimtelijk vlak waarbinnen alle denkbare vormen van de bestemming 'verkeersdoeleinden' tot uitvoering gebracht kunnen worden.
- 2.5.
De gebroeders [X] hebben in dit verband voorts terecht gewezen op de tussen het Rijk, de Provincie, de gemeentes Zevenhuizen-Moerkapelle en Waddinxveen, alsmede Railinfrabeheer BV aangegane overeenkomst van 24 september 2004. In de considerans van de overeenkomst wordt gewag gemaakt van de (concrete) plannen die al gesmeed zijn, terwijl – naast de taken van andere overheden – de gemeentes volgens de overeenkomst op zich nemen de voor het werk noodzakelijke juridisch-planologische grondslag tot stand te brengen. Nu de Hoge Raad zich niet heeft uitgelaten over de vraag op welke wijze het door hem bedoelde (concrete) plan vormgegeven moet zijn, is het hof van oordeel dat als zodanig beschouwd kunnen worden de, blijkbaar deels op mondelinge consensus berustende, plannen van de betrokken overheden, die in een langdurig proces, uitmondend in de uitvoeringsovereenkomst, tot stand gekomen zijn. Daaraan behoeft niet in de weg te staan dat parallel aan deze besluitvorming, ook gedurende een reeks van jaren, het planologische traject heeft gelopen dat is uitgemond in de vaststelling van het bestemmingsplan N219.
- 2.6.
Deze overwegingen voeren het hof tot de conclusie dat bij de bepaling van de schadeloosstelling ten behoeve van de gebroeders [X] geen rekening behoort te worden gehouden met het nadeel, teweeggebracht door de waardedrukkende bestemming die in het bestemmingsplan N219 aan het onteigende is gegeven.
- 3.
Het hof komt tot de conclusie dat een nieuwe beoordeling van en beslissing over de aan de gebroeders [X] toekomende schadeloosstelling zal moeten plaats vinden, behoudens voor zover daarover na het cassatiegeding geen discussie meer bestaat of mogelijk is.
- 3.1.
De Hoge Raad heeft het door de gebroeders [X] aangevoerde middel verworpen voor zover het klaagde over de beslissingen van de rechtbank (i) dat het onteigende niet beschouwd kan worden als onderdeel van een complex en (ii) dat zij de btw, die vervat is in de kosten van juridische en andere bijstand, kunnen verrekenen. Deze kwesties staan dus niet meer ter discussie.
- 3.2.
Tegen de beslissingen van de rechtbank over de waardevermindering van het overblijvende (rechtsoverwegingen 22 en 23 van het eindvonnis), bijkomende schaden (rov. 24-26), belastingschade (rov. 27) en renteschade (rov. 28) zijn in cassatie geen klachten aangevoerd. Ook deze kwesties staan derhalve niet meer ter discussie.
- 3.3.
Dit betekent dat alleen over de werkelijke waarde van het onteigende opnieuw een beslissing genomen moet worden.
- 4.
Bij de beoordeling van de werkelijke waarde zullen de volgende uitgangspunten in acht genomen moeten worden.
- 4.1.
Als peildatum geldt de datum van het door het hof mettertijd te wijzen eindarrest. Met inachtneming van hetgeen het hof hierna nog overweegt wordt deze (vooralsnog) bepaald op (17) december 2012. Zo nodig zal de hierna te noemen deskundige zijn bevindingen ter gelegenheid van de pleidooien kunnen actualiseren of preciseren.
- 4.2.
Er behoort geen rekening gehouden te worden met de voor- of nadelen, teweeg-gebracht door hetgeen na 1 april 2008 op het onteigende is verricht teneinde daarop het werk waarvoor onteigend wordt tot stand te brengen (zie het arrest van de Hoge Raad, rov. 5.2.3 in fine).
- 4.3.
Het bestemmingsplan N219 moet worden weggedacht, zodat in beginsel moet worden uitgegaan van de voordien geldende bestemming, dus de bestemming 'agrarische doeleinden', die op het onteigende rustte ingevolge het vroegere bestemmingsplan Zevenhuizen Landelijk Gebied.
In beginsel behoort niet te worden geëlimineerd dat de raad van de gemeente, thans genaamd: Zuidplas, inmiddels, op 16 september 2009, het bestemmings-plan Zuidplas West heeft vastgesteld. Dit plan is wel in werking getreden maar nog niet onherroepelijk geworden. Het plan is niet te beschouwen als een plan voor het werk waarvoor onteigend wordt. In dit bestemmingsplan is aan het onteigende de bestemming 'Verkeer – Wegverkeer 2' gegeven. Materieel is dit niet een andere bestemming dan de – ingevolge het bestemmingsplan Omleidingsweg N219 – thans geldende. Voor een verbreding van de weg (tot 2x2 rijstroken) is, zo valt op te maken uit een vergelijking van de plankaarten, geen ruimte gereserveerd. Ter hoogte van de gronden van de gebroeders [X] is de aangelegde omleidingsweg dus in het nieuwe plan ingepast.
Het hof is van oordeel dat in dit geval om redenen van redelijkheid en billijkheid een uitzondering moet worden gemaakt op de hoofdregel dat de bestemming volgens een vigerend of nagenoeg vigerend plan niet moet worden weggedacht, en wel omdat het bestemmingsplan Zuidplas West in feite niet meer doet dan de bestemming volgens het (weg te denken) bestemmingsplan N219 te conserveren.
- 4.4.
De vaststelling van de rechtbank, dat het onteigende niet te beschouwen is als een onderdeel van een complex is weliswaar in cassatie bestreden maar het desbetreffende onderdeel van het cassatiemiddel is verworpen. Het hof is dan ook aan deze vaststelling van de rechtbank gebonden. Dit betekent dat de waarde van het onteigende moet worden bepaald aan de hand van zijn eigen gebruiksmogelijkheden, los van de omringende gronden.
- 4.5.
Het onder 4.3 en 4.4 overwogene leidt er, in samenhang bezien, toe dat bij de bepaling van de werkelijke waarde van het onteigende geen rekening gehouden mag worden met een ruimtelijke ontwikkeling die inhoudt dat het onteigende in de toekomst een woningbouwbestemming had of zou kunnen krijgen. In het plan Zuidplas West is aan het onteigende opnieuw een verkeersbestemming gegeven. Anders dan de gebroeders [X] hebben doen betogen is de aanleg van de omleidingsweg op onder meer het onteigende niet te beschouwen als een ruimtelijke ontwikkeling in een veel groter gebied, waarmee vooruitgelopen is op een ontwikkeling die gestalte heeft gekregen in (onder meer) het bestemmingsplan Zuidplas West. Uit de toelichting op dit plan valt, integendeel, af te leiden dat de aanwezigheid van het nieuwe provinciale-weggedeelte ter hoogte van de gronden van de gebroeders [X] een gegeven en uitgangspunt is geweest. Alleen voor gedeelten van de N219 nabij de aansluiting op de A12 en op enige afstand ten zuiden van de gronden van de gebroeders [X] wordt c.q. is rekening gehouden met de mogelijkheid dat op termijn een verbreding of verlegging nodig is.
- 4.6.
In beginsel zal de werkelijke waarde van het onteigende dan ook thans moeten worden bepaald op basis van de agrarische gebruiksmogelijkheden ervan, zonder uitzicht op een meer lucratieve ontwikkeling, hetgeen onverlet laat dat de prijsontwikkeling van (zuiver) agrarische gronden in de regio invloed kan hebben ondervonden van het feit dat in die regio door de gemeente plannen zijn voorbereid en/of tot uitvoering gebracht die gericht waren op een uitbreiding van de stedelijke bebouwing.
- 5.
Ook al omdat het inmiddels enkele jaren geleden is dat de door de rechtbank benoemde deskundigen hun advies uitgebracht hebben, zal het hof een nieuwe deskundige benoemen, met de opdracht over de bepaling van de werkelijke waarde van het onteigende een aanvullend advies uit te brengen. Deze zal zich in zijn advies kunnen beperken tot het, met inachtneming van de sub 4.1 en volgende vermelde uitgangspunten, weergeven van zijn opvattingen over die werkelijke waarde en de onderbouwing van zijn visie daarop.
- 5.1.
Het hof zal als deskundige benoemen de heer A.C. Rommelse, kantoorhoudend te Zwijndrecht, die veelvuldig in onteigeningsgedingen tot deskundige wordt benoemd en uit dien hoofde met het onteigeningsrecht vertrouwd is.
- 5.2.
Het hof stelt zich voor dat daarna de volgende procedurestappen gezet zullen worden:
- (i)
partijen kunnen tot 15 maart 2012 de volgens hen voor het uit te brengen advies van belang zijnde informatie toezenden aan de deskundige, met een afschrift aan na te noemen raadsheer-commissaris; de Provincie zal al voor 1 maart 2012 een afschrift van het volledige procesdossier aan de deskundige moeten zenden;
- (ii)
de deskundige zal uiterlijk op 16 juli 2012 zijn advies in concept-vorm aan partijen doen toekomen;
- (iii)
partijen kunnen tot uiterlijk 15 augustus 2012 hun eventuele commentaar daarop aan de deskundige voorleggen;
- (iv)
de deskundige zal uiterlijk 17 september 2012 zijn definitieve advies ter griffie deponeren en een afschrift daarvan aan partijen zenden;
- (v)
indien de deskundige het wenselijk acht zijn definitieve advies ter gelegenheid van de pleidooien te actualiseren, zal hij uiterlijk 14 dagen voor de datum van de pleidooien een notitie dienaangaande aan het hof en aan partijen zenden;
- (vi)
partijen zullen de zaak opnieuw kunnen doen bepleiten, en wel ter zitting van het hof van maandag 29 oktober 2012 om 13.30 uur, in aanwezigheid van de deskundige;
- (vii)
het hof zal tot slot arrest wijzen op 11 december 2012.
- 5.3.
De voorgenomen datum van het arrest zal door de deskundige kunnen worden aangehouden als peildatum.
- 5.4.
Het hof zal uit zijn midden een raadsheer-commissaris benoemen teneinde de eventuele voor het verdere verloop van de procedure gewenste of noodzakelijke beslissingen te nemen.
- 6.
Alle verdere beslissingen zullen worden aangehouden.
Beslissing
Het hof:
- -
benoemt tot deskundige met de opdracht het in rechtsoverweging 5 en volgende bedoelde advies uit te brengen:
de heer A.C. Rommelse, kantoorhoudend Willem-Alexanderhof 19, 3331 AS Zwijndrecht;
- -
bepaalt dat de Provincie voor 1 maart 2012 een afschrift van het volledige procesdossier aan de deskundige toezendt;
- -
bepaalt dat de deskundige zijn advies ter griffie zal deponeren uiterlijk op 17 september 2012;
- -
benoemt tot raadsheer-commissaris mr. J.C.N.B. Kaal, lid van het hof;
- -
bepaalt dat partijen de zaak kunnen doen bepleiten ter zitting van het hof van maandag 29 oktober 2012 om 13.30 uur;
- -
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, A.V. van den Berg en J.C.N.B. Kaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2012 in aanwezigheid van de griffier.