Richtlijn 80/181/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten op het gebied van de meeteenheden, en tot intrekking van Richtlijn 71/354/EEG
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 27-05-2009
- Redactionele toelichting
Deze wijziging wordt toegepast vanaf 01-01-2010.
- Bronpublicatie:
11-03-2009, PbEU 2009, L 114 (uitgifte: 01-01-2009, regelingnummer: 2009/3/EG)
- Inwerkingtreding
27-05-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-03-2009, PbEU 2009, L 114 (uitgifte: 01-01-2009, regelingnummer: 2009/3/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Vervoersrecht / Algemeen
Richtlijn van de Raad van 20 december 1979 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten op het gebied van de meeteenheden, en tot intrekking van Richtlijn 71/354/EEG
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,
Gezien Richtlijn 71/354/EEG van de Raad van 18 oktober 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten op het gebied van de meeteenheden (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 76/770/EEG (2),
Gezien het voorstel van de Commissie (3),
Gezien het advies van het Europese Parlement (4),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (5),
Overwegende dat meeteenheden onmisbaar zijn voor alle meetmiddelen, voor de weergave van alle metingen en voor de aanduiding van alle grootheden; dat meeteenheden in de meeste sectoren van menselijke activiteit worden gebruikt; dat een zo groot mogelijke duidelijkheid bij het gebruik ervan moet worden gegarandeerd; dat derhalve het gebruik in de Gemeenschap van meeteenheden in het economisch verkeer, op de gebieden van volksgezondheid en openbare veiligheid alsmede voor wat de handelingen van bestuursrechtelijke aard betreft, moet worden gereglementeerd;
Overwegende dat er evenwel op het gebied van het internationaal vervoer internationale overeenkomsten of verdragen bestaan die bindend zijn voor de Gemeenschap of de Lid-Staten; dat deze overeenkomsten of verdragen moeten worden nageleefd;
Overwegende dat de wetgevingen die in de Lid-Staten het gebruik van meeteenheden regelen, van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen en daardoor het handelsverkeer belemmeren; dat het derhalve noodzakelijk is de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te harmoniseren met het oog op de opheffing van deze belemmeringen;
Overwegende dat er met betrekking tot de meeteenheden internationale resoluties zijn aanvaard, welke zijn uitgevaardigd door de Algemene Conferentie voor maten en gewichten (CGPM), ingesteld bij de op 20 mei 1875 te Parijs ondertekende Meterconventie, waarbij alle Lid-Staten zijn aangesloten; dat deze resoluties hebben geleid tot invoering van het ‘Internationaal stelsel van meeteenheden’ (SI);
Overwegende dat de Raad op 18 oktober 1971 Richtlijn 71/354/EEG heeft vastgesteld tot harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten met het oog op de opheffing van belemmeringen voor het handelsverkeer door het invoeren op communautair niveau van het internationaal stelsel van meeteenheden; dat Richtlijn 71/354/EEG is gewijzigd bij de Toetredingsakte en bij Richtlijn 76/770/EEG;
Overwegende dat niet alle belemmeringen op dit gebied door deze communautaire bepalingen zijn weggenomen; dat in Richtlijn 76/770/EEG wordt bepaald dat de situatie van de in hoofdstuk D van de bijlage bij deze richtlijn genoemde meeteenheden, namen en symbolen, vóór 31 december 1979 moet worden bezien; dat het bovendien noodzakelijk is gebleken de situatie voor bepaalde andere meeteenheden opnieuw te bezien;
Overwegende dat er, om aanzienlijke moeilijkheden te voorkomen, in een overgangsperiode moet worden voorzien waarin de meeteenheden die niet verenigbaar zijn met het internationale stelsel kunnen worden afgeschaft; dat het evenwel noodzakelijk is dat de Lid-Staten die zulks wensen in staat worden gesteld om op hun grondgebied de bepalingen van hoofdstuk I van de bijlage zo spoedig mogelijk verplicht te stellen; dat het derhalve noodzakelijk is deze overgangsperiode op communautair niveau te beperken waarbij het de Lid-Staten vrij staat om van deze overgangsperiode niet ten volle gebruik te maken;
Overwegende dat er tijdens de overgangsperiode een duidelijke situatie moet worden gehandhaafd op het gebied van het gebruik van meeteenheden in het handelsverkeer tussen Lid-Staten, zulks met name ter bescherming van de consument; dat de verplichting die de Lid-Staten wordt opgelegd om het gebruik van aanvullende aanduidingen op uit andere Lid-Staten ingevoerde produkten en apparaten, machines of installaties gedurende deze overgangsperiode te aanvaarden, daarvoor goed geschikt lijkt;
Overwegende dat de systematische toepassing van een dergelijke oplossing op alle meetmiddelen, onder meer op medische apparatuur, evenwel niet noodzakelijkerwijze wenselijk is; dat de Lid-Staten derhalve op hun grondgebied moeten kunnen eisen dat de aanduidingen van de grootheden op meetmiddelen in één wettelijke meeteenheid zijn aangegeven;
Overwegende dat de onderhavige richtlijn de verdere fabricage van reeds op de markt gebrachte produkten onverlet laat; dat zij evenwel betrekking heeft op het op de markt brengen en het gebruik van produkten, apparaten, machines of installaties waarop de grootheden zijn aangeduid in meeteenheden die niet langer de wettelijke meeteenheden zijn en welke produkten, apparaten, machines of installaties noodzakelijk zijn ter aanvulling of vervanging van onderdelen of delen van produkten, apparaten, machines, installaties of meetmiddelen die reeds op de markt zijn gebracht; dat het derhalve noodzakelijk is dat de Lid-Staten het op de markt brengen en het gebruik van dergelijke produkten en apparaten, machines of installaties voor aanvulling of vervanging toestaan, zelfs wanneer de grootheden hierop zijn aangeduid in niet langer wettelijke meeteenheden, ten einde het verdere gebruik van reeds op de markt gebrachte produkten, apparaten, machines, installaties of meetmiddelen mogelijk te maken;
Overwegende dat de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO) op 1 maart 1974 een internationale norm heeft goedgekeurd inzake de weergave van SI-eenheden en andere eenheden voor gebruik in systemen met een beperkt stel tekens; dat het derhalve aanbeveling verdient dat de Gemeenschap de oplossingen aanvaardt die met norm ISO-2955 van 1 maart 1974 reeds in een ruimer internationaal verband zijn goedgekeurd;
Overwegende dat de communautaire bepalingen op het gebied van meeteenheden over verschillende communautaire teksten verspreid zijn; dat de materie van de meeteenheden van zodanig belang is dat naar één communautaire tekst moet kunnen worden verwezen; dat in de onderhavige richtlijn aldus alle communautaire bepalingen op dit gebied bij elkaar worden gebracht en dat Richtlijn 71/354/EEG dient te worden ingetrokken,
HEEFT DE ONDERHAVIGE RICHTLIJN VASTGESTELD: