Einde inhoudsopgave
Verrekenprijsbesluit 2022
8 Inkopen in concernverband (sectie D.8 van hoofdstuk I)
Geldend
Geldend vanaf 02-07-2022
- Bronpublicatie:
14-06-2022, Stcrt. 2022, 16685 (uitgifte: 01-07-2022, regelingnummer: 2022-0000139020)
- Inwerkingtreding
02-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-06-2022, Stcrt. 2022, 16685 (uitgifte: 01-07-2022, regelingnummer: 2022-0000139020)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Bronbelasting (V)
Het gezamenlijk inkopen in concernverband leidt in veel gevallen tot voordelen, waaronder synergievoordelen. Bedrijfseconomische argumenten om tot centralisatie van de inkoopactiviteiten over te gaan zijn bijvoorbeeld kostenbesparingen (bundelen van inkoopkracht en/of inkoopexpertise), verminderen van het benodigde werkkapitaal en verbeteren van de productkwaliteit. Vaak is ook de wens aanwezig om een inkoopkantoor te vestigen dichtbij de markt waar de producten worden ingekocht.
De activiteiten welke samenhangen met inkoop kunnen variëren van het uitoefenen van ondersteunende activiteiten tot inkoopactiviteiten die tot de kernfuncties van de groep gerekend kunnen worden. Bij de functionele analyse gaat het met name om het relatieve belang van de inkoopfunctie binnen de totale waardeketen van de groep. Vervolgens dient te worden beoordeeld door welke onderdelen van de groep de diverse inkoopactiviteiten worden uitgeoefend.
In het geval dat de inkoopactiviteiten een routinematig karakter hebben, zullen er weinig risico’s worden gelopen. Dergelijke activiteiten omvatten onder andere:
- –
de selectie van potentiële toeleveranciers;
- –
de (lokale) afstemming met toeleveranciers;
- –
de kwaliteitscontrole op de inkopen; en
- –
het verzorgen van transport en andere logistieke activiteiten.
In de praktijk blijkt dat bij dergelijke activiteiten niet of nauwelijks prijs- of voorraadrisico’s worden gelopen.
Het komt voor dat de activiteiten meer complexe kenmerken hebben en dat ook sprake is van bijvoorbeeld het samenstellen van het productassortiment (wat als een afzonderlijke functie dient te worden beschouwd).
Na de functionele analyse volgt de vraag wat een passende verrekenprijsmethode is voor de uitgeoefende activiteiten ter bepaling van een arm’s-length beloning. Deze beloning kan variëren van een routinematige beloning (gebaseerd op de gemaakte eigen operationele kosten, dan wel een vergoeding gerelateerd aan de inkoopwaarde) voor activiteiten met een routinematig karakter tot een transactional profit split-achtige beloning indien de activiteiten als een kernfunctie van de groep kunnen worden gezien.
Van lokale ongelieerde inkoopagenten is bekend dat zij met name ondersteunende activiteiten verrichten. In het algemeen worden zij beloond met een vergoeding gerelateerd aan de inkoopwaarde. Het ligt voor de hand dat het percentage van de vergoeding zal toenemen naar mate de verantwoordelijkheden van de agent toenemen en zal afnemen naar mate de ingekochte volumes toenemen.
Bij het zoeken naar betrouwbare comparables blijkt het in de praktijk moeilijk om de vergelijking op basis van een percentage van de inkoopwaarde uit te voeren. Daarom zal de Belastingdienst in dergelijke situaties doorgaans de TNMM (waarbij de netto operationele winst gerelateerd wordt aan de kosten) als toets hanteren om het arm’s-length karakter van de beloning te beoordelen. Daarbij blijft in principe de kostengrondslag, gezien het routinematige karakter van de inkoopactiviteiten, beperkt tot de eigen operationele kosten van het inkoopkantoor. De kostprijs van de inkopen maakt daar geen deel van uit.
Indien de groep door het centraliseren van de inkoopactiviteiten als gevolg van het toegenomen inkoopvolume hogere kortingen dan voorheen weet te realiseren, is dit extra voordeel in principe niet toe te rekenen aan het (gecentraliseerde) inkoopkantoor. Een dergelijk voordeel dient toegerekend te worden aan de onderdelen van de groep die door hun gezamenlijke inkoopvolumes het inkoopkantoor in staat stellen dergelijke (extra) kortingen te realiseren. Slechts indien en voor zover (extra) kortingen worden gerealiseerd door de specifieke kennis en vaardigheden van het inkoopkantoor, is het at arm’s-length om een deel hiervan toe te rekenen aan het inkoopkantoor.1.
Voetnoten
Hoge Raad 23 april 2004, nr. 39 542, ECLI:NL:HR:2004:AO9474.