Einde inhoudsopgave
Leidraad Invordering 2008
14.2.4 Omvang van het beslag op roerende zaken
Geldend
Geldend vanaf 10-11-2020
- Bronpublicatie:
04-11-2020, Stcrt. 2020, 58903 (uitgifte: 09-11-2020, regelingnummer: 2020-206102)
- Inwerkingtreding
10-11-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-11-2020, Stcrt. 2020, 58903 (uitgifte: 09-11-2020, regelingnummer: 2020-206102)
- Vakgebied(en)
Invordering (V)
1
Het beslag wordt gelegd op zoveel zaken als, naar het oordeel van de belastingdeurwaarder, in elk geval nodig is voor dekking van de openstaande schuld inclusief rente en kosten.
2
Gezien het bepaalde in artikel 441, derde lid, Rv, wordt geen beslag gelegd op zaken indien redelijkerwijs voorzienbaar is dat de opbrengst die gerealiseerd kan worden door het verhaal op die zaken aanmerkelijk minder bedraagt dan de kosten van de beslaglegging en de daaruit voortvloeiende executie. De belastingdeurwaarder kan wel beslag leggen op deze zaken als de belastingschuldige door het beslag en de executie niet op onevenredig zware wijze in zijn belangen wordt getroffen. Daarvan is sprake als het aannemelijk is dat het onbetaald blijven van de belastingschulden waarvoor beslag wordt gelegd, te wijten is aan onwil van de belastingschuldige of als het aannemelijk is dat door de executoriale verkoop van de betreffende zaken kan worden voorkomen dat belastingschulden verder oplopen.