Hof Amsterdam, 31-05-2011, nr. 23-005785-09
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8574, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
31-05-2011
- Magistraten
Mrs. R.M. Steinhaus, R. Veldhuisen, R.P.P. Hoekstra
- Zaaknummer
23-005785-09
- LJN
BQ8574
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8574, Uitspraak, Hof Amsterdam, 31‑05‑2011
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BX8079
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BX8079, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 31‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Megazaak Kilimanjaro. Beslissing op verweer dat de identiteit van de verdachte gedurende het opsporingsonderzoek op onrechtmatige wijze is vastgesteld en dat bewijsuitsluiting ten aanzien van daarmee verband houdende resultaten zou moeten volgen. Reikwijdte en toepasselijkheid van de artikelen 126nd en 126nf van het Wetboek van Strafvordering. Opvragen paspoortfoto: voor de verstrekking van gegevens uit de reisdocumentenadministratie door de gemeente is een regeling opgenomen in artikel 73 van de op de Paspoortwet gebaseerde Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001. Bewezenverklaring van invoer van 18 kilogram cocaïne via Schiphol, verstopt in een vliegtuig, aanwezig hebben van 5 kilo cocaïne, witwassen. Strafmaatoverwegingen. Zeven jaren gevangenisstraf met aftrek.
Mrs. R.M. Steinhaus, R. Veldhuisen, R.P.P. Hoekstra
Partij(en)
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 10 november 2009 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-840106-08 (zaak A) en 15-810173-09 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
adres: [adres],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 8, 12, 15 en 27 oktober 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 26, 27, en 28 april 2011 en 17 mei 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadslieden naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 26 april 2011 een vordering tot wijziging van de tenlastelegging gedaan, waarmee zij — onder meer — aan de in zaak A onder 2 en de in zaak B onder 1 ten laste gelegde feiten telkens een subsidiair feit heeft toegevoegd waarin zij voorbereidingshandelingen aan de verdachte ten laste legt. Het hof heeft ter gelegenheid van die terechtzitting overwogen en beslist dat de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zo dient te worden begrepen dat de subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen telkens betrekking hebben op de primair ten laste gelegde invoer van cocaïne en heeft de wijzigingen in dier voege toegelaten.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
‘Zaak A (met parketnummer 15-840106-08):
Feit 1 (zaaksdossier B05):
hij op of omstreeks 25 augustus 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer achttien (18) kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2 (zaaksdossier B08):
hij op of omstreeks 27 november 2008, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 5 (vijf) kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde ld van artikel 3a van die wet;
Subsidiair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 november 2008 tot en met 24 november 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Amsterdam en/of te Uithoorn en/of te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (telkens) voor te bereiden en/of te bevorderen, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet, (telkens)
- —
één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- —
zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) daartoe
- —
(meermalen) met elkaar en/of met opdrachtgevers telefonisch contact gehad en/of
- —
(telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven ten behoeve van (de invoer van) een (of meer) zendingen(en) of transport(en) verdovende middelen en/of
- —
(meermalen) afspraken gemaakt en/of gehad om betrokkenen te ontmoeten en/of overleg gehad met elkaar over het uit één of meer vliegtuig(en) halen en/of laten halen van verdovende middelen en/of betalingen en/of de locatie van verbergplekken in vliegtuigen en/of
- —
(meermalen) inlichtingen ingewonnen en/of verstrekt (over verbergplekken in vliegtuigen) en/of
- —
(meermalen elkaar ontmoet en/of
- —
foto's voorhanden gehad van verbergplekken in vliegtuigen en/of
- —
zich beschikbaar gehouden voor het ophalen en/of vervoeren van (informatie over/betreffende) een (of meer) zending(en) verdovende middelen;
en/of
hij op of omstreeks 27 november 2008 te Amsterdam?? (plaats aanhouding) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) vijf (5) kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 3 (zaaksdossier B10):
hij op of omstreeks 27 november 2008, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten een geldbedrag van (ongeveer) 39.200 euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 25.000 dollar, althans een of meer geldbedrag(en), en/of een horloge (merk Baume & Mercier), althans een of meer goed(eren), heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) en/of horloge, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit enig misdrijf;
Zaak B (met parketnummer 15-810173-09):
Feit 1 (zaaksdossier B01):
hij op of omstreeks 05 juni 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer vijf (5) kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 juni 2008 tot en met 5 juni 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Amsterdam en/of te Uithoorn en/of te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (telkens) voor te bereiden en/of te bevorderen, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet, (telkens)
- —
één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- —
zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) daartoe
- —
(meermalen) met elkaar en/of met opdrachtgevers telefonisch contact gehad en/of
- —
(telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven ten behoeve van (de invoer van) een (of meer) zendingen(en) of transport(en) verdovende middelen en/of
- —
(meermalen) afspraken gemaakt en/of gehad om betrokkenen te ontmoeten en/of overleg gehad met elkaar over het uit één of meer vliegtuig(en) halen en/of laten halen van verdovende middelen en/of betalingen en/of de locatie van verbergplekken in vliegtuigen en/of
- —
(meermalen) inlichtingen ingewonnen en/of verstrekt (over verbergplekken in vliegtuigen) en/of
- —
(meermalen elkaar ontmoet en/of
- —
foto's voorhanden gehad van verbergplekken in vliegtuigen en/of
- —
zich beschikbaar gehouden voor het ophalen en/of vervoeren van (informatie over/betreffende) een (of meer) zending(en) verdovende middelen;
Feit 2 (zaaksdossier B04):
hij op of omstreeks 28 juli 2008, althans in de periode van 25 juli t/m 28 juli 2008, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer tien (10) kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3 (zaaksdossier B06):
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 oktober 2008 tot en met 16 november 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Amsterdam en/of te Uithoorn en/of te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (telkens) voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- —
één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- —
zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) daartoe
- —
(meermalen) met elkaar en/of met opdrachtgevers telefonisch contact gehad en/of
- —
(telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven ten behoeve van (de invoer van) een (of meer) zendingen(en) of transport(en) verdovende middelen en/of
- —
(meermalen) afspraken gemaakt en/of gehad om betrokkenen te ontmoeten en/of overleg gehad met elkaar over het uit één of meer vliegtuig(en) halen en/of laten halen van verdovende middelen en/of betalingen en/of de locatie van verbergplekken in vliegtuigen en/of
- —
(meermalen) inlichtingen ingewonnen en/of verstrekt (over verbergplekken in vliegtuigen) en/of
- —
(meermalen) elkaar ontmoet en/of
- —
foto's voorhanden gehad van verbergplekken in vliegtuigen en/of
- —
zich beschikbaar gehouden voor het ophalen en/of vervoeren van (informatie over/betreffende) een (of meer) zending(en) verdovende middelen en/of
- —
ter voorbereiding op een transport verdovende middelen een tijdschrift, althans een voorwerp in een verbergplaats in een toestel van de KLM geplaatst en/of verwijderd.’
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Geldigheid van de tenlastelegging
Een van de raadslieden heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de tenlastelegging ten aanzien van het tweede deel van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde nietig moet worden verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er geen twijfel mag bestaan over de in het verwijt vermelde pleegplaats van het delict. Nu in de gewijzigde tenlastelegging vraagtekens achter de pleegplaats staan en tussen haakjes ‘plaats aanhouding’ is genoteerd, bestaat er kennelijk twijfel over de pleegplaats. Reeds daarom dient de tenlastelegging ten aanzien van het betreffende onderdeel nietig te worden verklaard.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het hof stelt vast dat — zoals de raadsman heeft aangegeven — in de gewijzigde tenlastelegging in het tweede deel van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde achter de pleegplaats ‘Amsterdam’ twee vraagtekens zijn geplaatst en daarachter tussen haakjes ‘plaats aanhouding’ is genoteerd. Het hof merkt dit een en ander als weliswaar slordig doch als een onmiskenbaar kennelijke verschrijving aan, leest dit verbeterd en verstaat de tenlastelegging aldus, dat de steller het oog heeft gehad op de pleegplaats Amsterdam. Door het verbeterd lezen van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt de verdachte niet in zijn verdedigingsbelangen geschaad.
Het hof overweegt daarbij dat er redelijkerwijs ook bij de verdachte en zijn raadsman geen onduidelijkheid kan hebben bestaan dat de steller van de tenlastelegging bij het tweede deel van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde het oog heeft gehad op de pleegplaats ‘Amsterdam’. Uit de stukken in het dossier blijkt dat het in het tweede deel van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde zich in de pleegplaats Amsterdam heeft afgespeeld. Voorts is niet door of namens de verdediging, noch door het Openbaar Ministerie, op enig moment aangevoerd dat het tweede deel van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit zich op een andere pleegplaats zou hebben voltrokken. Tenslotte blijkt ook uit de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, dat er bij hem geen misverstand heeft bestaan omtrent de vraag waarop de tenlastelegging zag. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de tenlastelegging een voldoende opgave behelst van het aan de verdachte ten laste gelegde zoals door het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt vereist. Het hof verwerpt aldus het verweer van de raadsman.
Rechtmatigheidsverweer
Een van de raadslieden heeft verweer gevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van de vaststelling van de identiteit van de verdachte. Hij heeft betoogd dat de gang van zaken rond deze vaststelling gedurende een deel van het opsporingsonderzoek onrechtmatig is geweest en dat dit verzuim op de voet van artikel 359a Sv dient te worden gecompenseerd door bewijsuitsluiting van enkele door hem nader genoemde resultaten van het opsporingsonderzoek.
Het verweer bestaat uit enkele onderdelen. Het hof zal deze onderdelen in het hiernavolgende nader beschouwen.
De raadsman heeft allereerst aangevoerd dat zonder rechtsgeldige titel een zogeheten boeteoverzicht van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) is opgevraagd.
Op 18 juni 2008 heeft de politie tijdens een observatie van enkele medeverdachten waargenomen dat een man wiens identiteit nog niet bekend was en van wie in het dossier gesteld wordt dat later is gebleken dat dit de verdachte is, in een auto stapte en wegreed.
Daarop is het kentekenregister geraadpleegd, volgens de raadsman op onrechtmatige wijze, en is een boeteoverzicht behorend bij het kenteken van de waargenomen bij het CJIB opgevraagd. Dit laatste had volgens de raadsman moeten geschieden met toepassing van de bevoegdheid van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen niet is gebeurd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De bevoegdheid in genoemde bepaling is gegeven aan de officier van justitie om bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens te vorderen van derden ingeval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
De wetgever heeft hierbij het oog gehad op gegevens die zicht bieden op bepaalde gebeurtenissen en op het gedrag of het patroon van gedragingen van een persoon.
Het hof stelt vast dat bij de bevraging van het CJIB een overzicht is gevraagd van boetes en, meer bijzonder, van administratieve sancties opgelegd in het kader van de handhaving van de Wet Administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Dit heeft geresulteerd in een uitdraai van zogeheten ‘Mulder-beschikkingen’ opgelegd aan de kentekenhouder dan wel de opgegeven bestuurder van de aldus gekentekende auto, waarin de onbekende man op 18 juni 2008 was waargenomen.
Onder deze omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat gevraagd is om gegevens als bedoeld in artikel 126nd Sv. Daargelaten het antwoord op de vraag of het CJIB wellicht een eigen wettelijk dan wel anders gefundeerd verstrekkingenregiem voor deze gegevens heeft, kan deze conclusie reeds getrokken worden op de grond dat er geen gegevens betreffende een persoon zijn opgevraagd doch uitsluitend die betreffende een kenteken. Nu bovendien bij de raadpleging van het kentekenregister was gebleken dat het kenteken niet op naam van de verdachte was gesteld, bestaat evenmin grond voor het oordeel dat wellicht op indirecte wijze gegevens betreffende een persoon, meer in het bijzonder van de verdachte, zijn opgevraagd. Het verweer treft voor wat betreft dit onderdeel geen doel.
Het door het CJIB verstrekte overzicht, waarop de naam van de verdachte voorkwam, vormde aanleiding voor het onderzoeksteam om bij de gemeente Amsterdam een zogeheten ‘kopie aanvraag reisdocument’ op te vragen met het kennelijke doel om een pasfoto van de verdachte te verkrijgen. Bij het verzoek om verstrekking van een paspoortfoto had naar de mening van de raadsman ook een bijzondere opsporingsbevoegdheid moeten worden toegepast, te weten die van artikel 126nf, eerste lid, juncto artikel 126nd, tweede lid, derde volzin, Sv. Op deze voet kunnen, in enkele in eerstgenoemde bepaling omschreven gevallen, zogeheten ‘gevoelige gegevens’ als bedoeld in laatstgenoemde bepaling worden gevorderd door de officier van justitie, waarbij de aanvullende eis geldt dat een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris is verkregen. Uit het dossier blijkt niet dat deze procedure is gevolgd en derhalve moet het ervoor worden gehouden dat de pasfoto onrechtmatig is verkregen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Vooropgesteld moet worden dat een pasfoto in het algemeen als gevoelige informatie aangemerkt moet worden omdat er, zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn beschikking van 23 maart 2010 (HR NJ 2010,355) gegevens omtrent het ras van de betrokkene kunnen worden afgeleid. Voorts dient als uitgangspunt te worden genomen dat, indien in het kader van opsporing gegevens van derden worden opgevraagd, daarbij de toepasselijke bijzondere opsporingsbevoegdheid wordt toegepast. Dit uitgangspunt wordt verlaten in het geval waarin een bijzondere wettelijke regeling voor de beoogde verstrekking een grondslag biedt. Immers, de verplichting tot verstrekking vloeit dan niet voort uit de concreet omschreven opdracht welke in de vordering is opgenomen maar uit de voor de verstrekker geldende algemene bepalingen, waarin zo nodig een afwegingskader voor de beoordeling van verzoeken is neergelegd.
Zodanige regeling is voor de verstrekking van gegevens uit de reisdocumentenadministratie door de gemeente opgenomen in artikel 73 van de op de Paspoortwet gebaseerde Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001. Hierin is onder meer bepaald dat aan de opsporingsambtenaren als bedoeld in de artikelen 141 en 142 Sv, gegevens uit bedoelde administratie kunnen worden verstrekt, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de opsporing van strafbare feiten in het kader van het onderzoek waarbij zij zijn betrokken. Uit artikel 72, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 40, eerste lid, van de genoemde ministeriële regeling kan worden afgeleid dat onder deze gegevens tevens een pasfoto moet worden verstaan. Van een onrechtmatige verkrijging van de pasfoto van de verdachte is naar het oordeel van het hof gelet op het voorgaande geen sprake geweest en derhalve faalt ook dit onderdeel van het verweer.
Het hof stelt vast dat op basis van de in het voorgaande beschreven opsporingshandelingen de vaststelling van de identiteit van de verdachte was voltooid.
De klacht dat de hierop volgende bevraging van het Centraal Register Rijbewijzen zonder een wettelijke basis heeft plaatsgevonden behoeft daarom geen bespreking. Immers, zelfs indien geoordeeld moet worden dat daarbij een onherstelbaar vormverzuim is opgetreden als bedoeld in het eerste lid van artikel 359a Sv, kan dit bij deze stand van zaken geen nadeel in de zin van het tweede lid van genoemde bepaling hebben veroorzaakt.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verschillende opsporingshandelingen die hebben plaatsgevonden na de vaststelling van de identiteit van de verdachte tot onrechtmatige verkrijging van bewijs hebben geleid, omdat zij gebaseerd zijn op een onrechtmatig voortraject. Daarbij heeft de raadsman gedoeld op de vordering van financiële gegevens en de doorzoeking van het perceel [adres] te Amsterdam.
Het hof is in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de door de raadsman genoemde onderzoekshandelingen een of meer verzuimen opleveren, als bedoeld in artikel 359a Sv, zodat reeds op die grond geen bestaat voor de door de raadsman bepleite bewijsuitsluiting.
Voor zover de raadsman heeft beoogd te betogen dat ook overigens te weinig verdenking bestond voor doorzoeking van de woning waarin de verdachte verbleef, is het hof van oordeel dat de rechter-commissaris op grond van de door de raadsman in zijn pleidooi gereleveerde onderzoeksbevindingen, bezien in samenhang met de identiteitsvaststelling van de verdachte, welke naar het oordeel van het hof niet onrechtmatig is geschied, in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot doorzoeking van die woning.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak B onder 1 primair en subsidiair, 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de zaaksdossiers B01, B04 en B06 overweegt het hof dat de in het dossier aanwezige onderzoeksresultaten weliswaar sterke aanwijzingen bevatten dat de verdachte zich in de betreffende periode bezig heeft gehouden met de invoer van cocaïne, doch niet het wettig en overtuigend bewijs opleveren van strafrechtelijke betrokkenheid bij de in die zaakdossiers bedoelde transporten.
Met betrekking tot zaaksdossier B01 overweegt het hof in het bijzonder dat daarin weliswaar sprake is van het aantreffen van cocaïne in een vliegtuig, doch dat onvoldoende is komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die als bij die cocaïne betrokkene heeft te gelden. Gelet op de in dit geval gebleken modus operandi, die volkomen afwijkt van de modus operandi in de overige aan de verdachte ten laste gelegde zaaksdossiers en gelet op overige bevindingen in het dossier, is geenszins uit te sluiten dat anderen dan de verdachte betrokken zijn geweest bij dit transport.
Met betrekking tot zaaksdossier B04 overweegt het hof in het bijzonder dat in de daarin gerelateerde gevallen geen sprake is van het aantreffen van cocaïne, terwijl ander bewijs op grond waarvan moet worden aangenomen dat in de in die dossiers gerelateerde gevallen feitelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, dan wel dat de verdachte zich zou hebben beziggehouden met de voorbereiding van die invoer van die cocaïne, ontbreekt.
Ten aanzien van zaaksdossier B06 overweegt het hof in het bijzonder het volgende.
De advocaat-generaal heeft haar vordering tot bewezenverklaring in essentie gegrond op de inhoud van een aantal afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken en voorts — en in het bijzonder — op een op 7 november 2008 op straat gevoerd gesprek tussen de verdachte en een medeverdachte. Het gevoerd zijn van dit laatstbedoelde gesprek is door middel van observatie vastgesteld door opsporingsambtenaren (leden van een observatieteam) die ook flarden van dit gesprek hebben gehoord en deze waarnemingen hebben gerelateerd in een proces-verbaal van bevindingen. De verdediging heeft de vordering van de advocaat-generaal gemotiveerd betwist en heeft daarbij in het bijzonder erop gewezen dat aan de inhoud van bedoelde gesprekken ook een andere duiding kan worden gegeven. Het hof overweegt in de eerste plaats dat, in het licht van de stellingen van de verdediging, aan de inhoud van de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken niet buiten twijfel de daaraan door de advocaat-generaal naar voren gebrachte betekenis kan worden toegekend. Te minder, nu deze betekenis niet voldoende steun kan vinden in andere stukken in het dossier. Met betrekking tot de betekenis voor het bewijs van het evenbedoelde, op straat gevoerde gesprek, overweegt het hof dat weliswaar de door het observatieteam gerelateerde bevindingen — in het licht van de inhoud van het dossier — vragen oproepen, doch dat zij gelet zowel op hetgeen met betrekking tot hun inhoud kan worden vastgesteld als op de wijze waarop de door hen aan die inhoud gegeven duiding is tot stand gekomen, ontoereikend zijn voor het bewijs van het ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
‘Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op 25 augustus 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer achttien kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
hij op 27 november 2008 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer vijf kilogram cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op 27 november 2008, te Amsterdam, een geldbedrag van 39.200 euro en een geldbedrag van 25.000 dollar, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat bovenomschreven geldbedragen — onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf;’
Hetgeen in zaak A onder 1, 2 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van het witwassen
Een van de raadslieden heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het hem in zaak A onder 3 ten laste gelegde. De verdachte heeft afdoende verklaard over de herkomst van de bij hem thuis aangetroffen geldbedragen. Immers, hij heeft zelf verklaringen afgelegd, door getuigen is verklaard, en er zijn schriftelijke bescheiden in de vorm van fotokopieën van aankoopbonnen en van een schuldbekentenis aan het hof overgelegd. Daaruit blijkt dat geld afkomstig is van de heer [X] en was bestemd voor de financiering van een verbouwing van een pand aan de [straatnaam] te Amsterdam. Ook het horloge is afkomstig van [X] en werd aan de verdachte overgedragen met het oog op de reparatie ervan in Nederland door zijn, verdachtes tussenkomst. Ter terechtzitting in hoger beroep op 17 mei 2011 is gebleken dat de gouden band van het horloge niet past om verdachtes pols, zodat aannemelijk is geworden dat het horloge niet van hem kan zijn. De raadsman verwijst in dit verband naar hem onder de noemer Air Holland bekende jurisprudentie en bepleit vrijspraak omdat de mogelijkheid van een andere dan (on)middellijke misdadige herkomst voldoende aannemelijk is gemaakt.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het hof stelt vast dat in het kader van het onder de naam Kilimanjaro gehouden onderzoek vast is komen te staan dat de verdachte twee Opiumwetdelicten heeft gepleegd, waarbij (groot)handelshoeveelheden cocaïne in beslag zijn genomen. Deze hoeveelheden hadden in totaal een straatwaarde van meer dan 600.000,- euro. In de auto van de verdachte is een rugzak aangetroffen, waarin naast vijf kilogram cocaïne tevens een notitie werd gevonden waarop namen en getallen stonden genoteerd. De verdachte heeft hierover geen nadere verklaring willen afleggen. In de woning van de verdachte zijn voorts contante geldbedragen van 39.200,- euro en 25.000,- dollar aangetroffen. Deze geldbedragen waren samengesteld uit verschillende coupures en waren verspreid over drie plastic tassen in verdachtes slaapkamer gevonden. Het voorgaande rechtvaardigt in beginsel de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Daar tegenover staat de verklaring van de verdachte. Hij heeft verklaard dat hij in de zomer van 2008 in Suriname een bedrag van 250.000 euro aan contanten van de heer [X] heeft gekregen ter financiering van de verbouwing van het pand aan de [straatnaam] te Amsterdam en dit geld in een koffer heeft meegenomen naar Nederland. Over de coupures en valuta waarin hij dit bedrag meekreeg heeft de verdachte geen nadere verklaring willen afleggen. Ter onderbouwing van zijn verklaring heeft de verdachte een fotokopie van een schuldbekentenis ingebracht, waaruit blijkt dat [X] een bedrag van 250.000 euro heeft geleend. Ook in de verklaringen van getuigen en in de inhoud van kwitanties kan, zo is namens de verdachte gesteld, bevestiging van de juistheid van verdachtes stelling worden gevonden. Voorts heeft de verdachte bescheiden ingebracht waaruit volgt dat de verbouwing van het evenbedoelde pand in de [straatnaam] in tranches is gefinancierd en dat hij bij die verbouwing feitelijk betrokken is geweest.
Het hof overweegt dat, ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling dat [X] een bedrag van 250.000 euro zou hebben geleend van personen in Suriname en dat de verdachte ten behoeve van [X] betrokken is geweest bij verbouwingswerkzaamheden, aan de verklaring van de verdachte dient te worden voorbijgegaan. Cruciaal in die verklaring is immers dat de verdachte dit bedrag vervolgens contant in een koffer vanuit Suriname heeft meegenomen en alhier ten behoeve van die verbouwing heeft kunnen besteden. Het hof acht dit essentiële onderdeel van de verklaring van de verdachte volslagen onwaarschijnlijk. Het wijst er daarbij achtereenvolgens op dat een dergelijke wijze van overbrengen van geld ongebruikelijk en risicovol is, dat ook de wijze van het bewaren van (andermans) geld risicovol is, dat onwaarschijnlijk is dat de verdachte geen administratie zou hebben bijgehouden van de ten behoeve van de verbouwing uitgegeven gelden, dat de aanwezigheid van een groot bedrag in US dollars bevreemding wekt en tenslotte dat de verdachte op een aantal vragen omtrent zijn verklaring geen vragen heeft willen beantwoorden.
Ten aanzien van het horloge is het hof — anders dan ten aanzien van het geldbedrag — van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Daarbij geldt dat de verklaring van de verdachte wordt ondersteund door een aantal bevindingen (zoals het feit dat het serienummer van het horloge overeenkomt met het serienummer op het garantiebewijs ten name van de heer [X]) en niet zodanig onwaarschijnlijk is dat daaraan op die grond moet worden voorbijgegaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A met onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.’
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.’
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
‘witwassen.’
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het in zaak A onder 1 en 3 en in zaak B onder 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1, 2 primair, en 3 en in zaak B onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van 18 kilogram cocaïne via Schiphol. De verdachte en zijn mededaders zijn hierbij heel berekenend te werk gegaan. Enkele verdachten waren werkzaam op Schiphol en misbruikten hun functie om de cocaïne te kunnen invoeren. De verdachte was niet werkzaam op Schiphol. Zijn — uit het dossier blijkende — rol bestond erin dat hij de door hem verkregen informatie aan zijn mededader doorspeelde, die op zijn beurt ervoor zorgde dat de Schipholmedewerkers het cocaïnetransport konden onderscheppen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van 5 kilogram cocaïne.
Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder niet alleen de door gebruiker gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof, maar ook andere, met de (groot)handel in harddrugs gepaard gaande ernstige criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben cocaïne op de markt van handelaren en gebruikers te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
Gelet op de aangetroffen hoeveelheid cocaïne, gaat het hof er vanuit dat het een handelshoeveelheid betrof en dat het louter verdachtes zucht naar financieel gewin is geweest die hem tot zijn gedragingen heeft gebracht. Dusdoende heeft de verdachte het belang dat de samenleving verschoond blijft van de maatschappelijke problemen die de handel in cocaïne met zich brengt, ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen winstbejag.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen, in totaal 39.200,- euro en 25.000,- dollar. Hij heeft aldus in ernstige mate inbreuk gemaakt op de in het financiële en economische verkeer vereiste integriteit en transparantie, door het mogelijk te maken dat de opbrengst van misdrijven aan het zicht van justitie wordt onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft.
In voornoemd samenstel van stafbare feiten, waaruit volgt dat de verdachte ook zelf een handelshoeveelheid cocaïne en grote hoeveelheden geld voorhanden heeft gehad, ziet het hof — nu redelijke aanknopingspunten voor een andere verklaring ontbreken — een bevestiging dat de verdachte bij de invoer van de cocaïne een grotere rol heeft gehad dan enkele van zijn mededaders die het uitvoerende werk dienden te verrichten.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 april 2011 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, gelet op het aantal, de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de straf zoals door de rechtbank is opgelegd passend en geboden. Het feit dat het hof tot andere bewezenverklaringen komt dan de rechtbank maakt dat, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, niet anders. Het hof overweegt daarbij nog in het bijzonder dat, behalve de hiervoor besproken ernst van de feiten afzonderlijk, in het bijzonder het samenstel van de strafbare feiten bepalend is voor de strafmaat. Het hof zal de verdachte daarom veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren.
Het bewezen verklaarde is begaan of voorbereid met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
In beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 | 1 stk GSM-toestel, Nokia RH-64, kleur grijs, imei [imeinummer]; |
2 | 1 stk GSM-toestel, Nokia RH-64, kleur grijs, imei [imeinummer]; |
3 | 1 stk GSM-toestel, Nokia RH-64, kleur zwart, imei [imeinummer]; |
4 | 1 stk GSM-toestel, Nokia RH-64, kleur zwart, imei [imeinummer]; |
5 | 1 stk GSM-toestel, Nokia RH-64, kleur grijs, imei [imeinummer]; |
6 | 1 stk GSM-toestel, Nokia RH-64, kleur grijs, imei [imeinummer]; |
7 | 1 stk GSM-toestel, Nokia RH-64, kleur grijs, imei [imeinummer]; |
8 | 1 stk GSM-toestel, Nokia RH-64, kleur grijs, imei [imeinummer]; |
9 | 1 stk GSM-toestel, Nokia RH-64, kleur grijs, imei [imeinummer]; |
10 | 1 stk GSM-toestel, Nokia RH-64, kleur grijs, imei [imeinummer]; |
11 | 1 stk GSM-toestel, Nokia RH-93, kleur grijs, imei [imeinummer]; |
12 | 1 stk GSM-toestel, RH-18, imei [imeinummer]; |
13 | 1 stk GSM-toestel, Nokia RH-59, kleur zwart, imei [imeinummer]; |
14 | 1 stk GSM-toestel, Alcatel, kleur grijs, imei [imeinummer]; |
15 | 1 stk GSM-toestel, Siemens S5890, kleur blauw, imei [imeinummer]; |
16 | 1 stk GSM-toestel, Siemens S2770, kleur blauw, imei [imeinummer]; |
17 | 1 stk GSM-toestel, Siemens S2770, kleur blauw, imei [imeinummer]; |
18 | 1 stk GSM-toestel, Sony Ericsson Z300I, kleur grijs, imei [imeinummer]; |
22 | 1 stk GSM-toestel, Nokia, kleur rood; |
23 | 1 stk GSM-toestel, Nokia RM-189, imei [imeinummer]; |
24 | 1 stk GSM-toestel, Nokia RM-72, kleur grijs, imei [imeinummer]; |
25 | 1 stk GSM-toestel, Siemens S5810, kleur grijs, imei [imeinummer]; |
1 | 1 stk GSM-toestel, Nokia, kleur zilver, imei [imeinummer]; |
2 | 1 stk GSM-toestel, Nokia, kleur zilver, imei [imeinummer]; |
3 | 1 stk GSM-toestel, Nokia, kleur zilver, imei [imeinummer]; |
4 | 1 stk GSM-toestel, Nokia, kleur zwart, imei [imeinummer]; |
5 | 1 stk GSM-toestel, Samsung, kleur goud, imei [imeinummer]; |
6 | 1 stk GSM-toestel, Nokia 1600, kleur grijs, imei [imeinummer]; |
7 | 1 stk GSM-toestel, Nokia 1110I, kleur blauw, imei [imeinummer]; |
8 | 1 stk GSM-toestel, Nokia 2310, kleur wit, imei [imeinummer]; |
9 | 1 stk GSM-toestel, Nokia 1650, kleur zwart, imei [imeinummer]; |
10 | 1 stk GSM-toestel, Nokia 1600, kleur grijs, imei [imeinummer]; |
11 | 1 stk GSM-toestel, Nokia 1650, kleur zwart, imei [imeinummer]; |
30 | 1 stk GSM-toestel, Nokia, kleur zilver, imei [imeinummer]; |
36 | 1 stk GSM-toestel, Nokia, kleur zwart, imei [imeinummer]; |
40 | 1 stk Sim-kaart Orange, nr. [imeinummer]; |
41 | 1 stk Sim-kaart Vodafone, nr. [imeinummer]; |
42 | 1 stk Sim-kaart Vodafone, nr. [imeinummer]; |
43 | 1 stk Sim-kaart T-mobile, nr. [imeinummer]; |
44 | 1 stk Sim-kaart T-mobile, nr. [imeinummer]; |
47 | Geld, buitenlands geld, 250 × 100 dollar; |
48 | Geld, 180 × 10 euro; |
49 | Geld, 710 × 20 euro; |
50 | Geld, 6 × 200 euro; |
51 | Geld, 100 × 50 euro; |
52 | Geld, 240 × 50 euro; |
53 | Geld, 10 × 500 euro; |
17 | 1 stk Administratieve bescheiden, papieren ten name van [namen]; |
18 | 1 stk Notitieboekje, meerdere aantekeningen, bedragen en telefoonnummers; |
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
12 | 6 stk Batterij, Nokia; |
26 | 3 stk Oplaadapparaat, Nokia; |
27 | 1 stk Personenauto, Golf TDI 74, kleur zwart, [kentekennummer]+ JVC radio navigatie; |
37 | 2 stk Oplaadapparaat, kleur zwart; |
54 | 1 stk Geheugenkaart, XD picture card; |
55 | 1 stk Computer, kleur zwart, Lenovo; |
56 | 1 stk Horloge, Alain; |
57 | 1 stk Horloge, Boss; |
58 | 1 stk Horloge, Vancpur; |
59 | 1 stk Horloge, Rolex; |
60 | 1 stk Geheugenkaart, Sd-kaart; |
64 | 1 stk kentekenbewijs, Nederland, [kentekennummer]; |
66 | 1 stk Computer, kleur wit, Headstart; |
72 | 1 stk Kentekenbewijs, deel 1/1B, [kentekenbewijsnummer]; |
92 | 1 stk Rugzak, kleur zwart, Gtech, aangetroffen in VW Golf, inhoudend schriftelijke bescheiden. |
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
13 | 1 stk Bankpas, Rabobank, rekeningnummer [rekeningnummer], pasnr. 8470 ten name van [X]; |
14 | 1 stk Bankpas, ABN AMROBANK, rekeningnummer [rekeningnummer], pasnr. 840, ten name van [X]; |
15 | 1 stk Bankpas, Rabobank, rekeningnummer [rekeningnummer], pasnr 3519, ten name van [Y]; |
16 | 1 stk Bankpas, Rabobank, rekeningnummer [rekeningnummer], pasnr 1339, ten name van [Y]; |
61 | 1 stk Bankpas, Nederland, [Y]; |
62 | 1 skt Bankpas, Cafe Later [Y]; |
63 | 1 stk Bankpas, Cafe Later [X]. |
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
38 | 1 stk Horloge Baume & Mercier Riviera, kleur goud, [serienummer]. |
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. R. Veldhuisen en mr. R.P.P. Hoekstra, in tegenwoordigheid van mr. S. Aytemür, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 mei 2011.