Sturen met proceskosten
Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/5.3.2.3:5.3.2.3 Top 3 en deelconclusies
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/5.3.2.3
5.3.2.3 Top 3 en deelconclusies
Documentgegevens:
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS594410:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Hof Randstad, vrouw.
Zie de methodische verantwoording in § 5.2.
Behalve in sommige gevallen compensatie wegens gedeeld ongelijk, waarop in § 5.4.1 wordt teruggekomen.
Het advocatenverleden is vanwege anonimiteitsoverwegingen niet in de tabel opgenomen, maar die gegevens zijn tijdens de analyse naast de tabel gelegd en daaruit kwam geen opvallend verschil naar voren.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De top 3 kwam pas na het aflopen van de gehele lijst en het toevoegen van eventuele gedragingen aan bod. Gevraagd is om een top 3 van totale overlast. Dat begrip is uitgelegd als:
Overlast = frequentie * (onnodige tijd per gedraging + onnodige kosten per
gedraging).
Daarin wordt dus meegewogen hoe vaak een bepaalde verstorende gedraging voorkomt, maar ook hoeveel verstoring zo'n gedraging per keer veroorzaakt voor de rechter en de wederpartij.
Niet iedere respondent vindt het even makkelijk om drie gedragingen te noemen die boven de andere uitsteken. Eén raadsheer1 geeft aan geen top 3 te kunnen geven. Bovendien geven andere respondenten een keer een ' top 2' en vijf keer een 'top 4'. Vanwege deze variatie en doordat veel respondenten werken met gedeelde 1e,2e of 3e plaatsen, heeft het weergeven van een rangschikking naar plaats in de top 3 geen zin. In onderstaand schema staat daarom slechts door wie en hoe vaak de verschillende gedragingen in de top 3 zijn genoemd, zonder te vermelden of een gedraging daarbij op plaats #1, #2 of #3 is gezet.
Tabel 5.3: Gedragingen genoemd in de top 3 van overlast
De laatste vier kolommen betreffen overigens gedragingen die niet op de lijst stonden, maar die door respondenten zelf zijn toegevoegd en door hen soms in de top 3 zijn gezet.
De tabel levert geen harde kwantitatieve resultaten op, hetgeen ook niet de opzet was van dit onderzoek.2 Daarvoor zijn er te weinig geïnterviewden en daarvoor waren die geïnterviewden bovendien te vrij in het afwijken van het te noemen aantal van drie en te vrij in het zelf invullen en definiëren van de gedragingen op de lijst.
Kwalitatief valt echter wel degelijk veel uit de verkregen data te halen, met name wanneer de tabel wordt bekeken in samenhang met de achterliggende uitleg en voorbeelden bij de verschillende gedragingen. Zo noemen alle kantonrechters de late stellingen en feiten in de top 3 en de meerderheid van hen noemt ook de laat ingebrachte bewijsstukken. In samenhang met de verhalen over repeat players die hun dagvaardingen te summier opstellen, verschijnt hier een duidelijk beeld van een probleem in de kantonsfeer. Grote incassobureaus, nutsbedrijven en woningcorporaties voldoen niet aan de substantiëringsplicht, waardoor de gedaagde nauwelijks iets heeft om verweer tegen te voeren en de informatie pas bij repliek of ter comparitie naar boven komt. Door deze nutteloze eerste schriftelijke ronde is men op comparities vaak onvoldoende voorbereid, hetgeen verstorend werkt voor alle aanwezigen. Indien repliek wordt toegestaan, komen alle stellingen en stukken in repliek en dupliek pas naar voren, waarna in extra aktes soms nog gereageerd moet worden op stukken die de gedaagde pas bij dupliek heeft ingebracht. Tegelijkertijd begrijpt men dat 90% van deze bulkzaken in verstek eindigt en dat het verspilde moeite is als in die 90% de investering in de dagvaarding moet worden verdubbeld ten behoeve van de slechts 10% zaken waarin verweer wordt gevoerd.
Kansloze stellingen en verweren komen juist naar voren als problemen bij de rechtbanken en hoven en niet zo zeer bij kanton. Bij rechtbanken en hoven is het zaaksbelang groot genoeg om kansloze stellingen en verweren lonend te laten zijn. Er staat immers geen sanctie op om met hagel te schieten, zolang er maar één kogel raak is.3 Of die kogel 'de rechter is onbevoegd' is of 'er is niet op tijd geklaagd' of 'aan de schadebeperkingplicht is niet voldaan', maakt niet uit, dus het loont om al die kogels te schieten, zelfs als duidelijk is dat er gemist wordt. De advocaat wordt immers veelal per uur betaald, bij winst is de cliënt toch tevreden en de cliënt kan vanwege de mindere juridische expertise niet zien of het ook efficiënter had gekund. Zo is er dus geen interne prikkel binnen de relatie cliëntadvocaat en evenmin vanuit het rechterlijke sanctieapparaat.
Ook overbodige processuele verrichtingen worden bij de hoven en in mindere mate de rechtbanken als storender ervaren dan bij kanton. De eenvoudige kantonsetting is gestroomlijnder en de zaken lenen zich minder snel voor complicerende aktes en incidenten. Bij de hoven is dit wel het geval, waar men onder termijnen (o.a. peremptoir staan) kan uitkomen door incidenten op te werpen en waar tijd kan worden gewonnen met nodeloze pleidooien en aktes. De late stellingen en vermeerdering van eis vallen mee qua overlast, want die kunnen in hoger beroep makkelijk worden geweigerd.
Verstorend zittingsgedrag is over de hele linie van instanties genoemd in de top 3. Het gaat dan vooral om het onvoorbereid en het niet verschijnen ter zitting. Behalve dat dit natuurlijk storend is voor rechter en wederpartij, heeft ook de betreffende partij daar zelf last van, omdat de meeste rechters er materiële consequenties aan verbinden door geen nieuwe datum te bepalen en/of bepaalde stellingen als onvoldoende gesteld of betwist aan te merken.
Van belang is ook welke gedragingen niet of weinig in de top 3 genoemd zijn. Het evident onterecht weigeren om processtukken over te leggen en het evident kansloze proces komen nauwelijks voor en/of zorgen voor weinig overlast als ze voorkomen. De fishing expedition en overbodige/premature processen zorgen wel voor overlast als ze voorkomen, maar de frequentie is blijkbaar te laag om ze in de top 3 te noemen. Liegen/bedriegen/simuleren komt veel voor, maar leidt alleen tot overlast als het wordt ontdekt, hetgeen niet vaak genoeg gebeurt om tot een notering in de top 3 te leiden. De late verandering/vermeerdering van eis en overdreven hoge vorderingen komen juist vaak voor, maar leiden volgens de meeste rechters niet tot zoveel overlast, respectievelijk omdat ze met goede regie te voorkomen zijn en omdat ze zichzelf in de griffierechten en kostenveroordeling afstraffen.
Over het algemeen lijken strakke regiemogelijkheden sommige problemen (deels) weg te nemen, zoals bij de late verandering/vermeerdering van eis, de overbodige verrichtingen bij kanton en bij het verstorende zittingsgedrag. Toch lijkt strakke regie niet een oplossing voor alle problemen; tegen de late stellingen, feiten en bewijsstukken, de kansloze stellingen en verweren en de onnodige voorlopige getuigenverhoren lijkt het bijvoorbeeld slechts deels of helemaal niet te helpen. Ook is men soms bang om met een te strakke regie en/of materiële consequenties de partijen in appel te jagen.
Ten slotte zijn er geen aanwijzingen dat andere factoren dan de instantie nog een rol spelen bij de uitkomsten. Het onderscheid man/vrouw of Provincie/ Randstad lijkt er niet toe te doen. Een advocatenverleden komt in de voorbeelden wel eens naar voren, maar bij de top 3 lijkt het geen verschil te maken.4 Bij een grotere dataset kan dat wellicht anders komen te liggen. Alleen verschillen tussen hoven, rechtbanken (sector civiel) en kantonsectoren zijn zichtbaar in de samenhang tussen antwoorden en de top 3; die verschillen zijn hierboven steeds benoemd.