Hof Den Haag, 07-12-2016, nr. 22-002000-16, nr. 10-128539-14
ECLI:NL:GHDHA:2016:3985, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
07-12-2016
- Zaaknummer
22-002000-16
10-128539-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:3985, Uitspraak, Hof Den Haag, 07‑12‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:556, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 07‑12‑2016
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich samen met haar mededader schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door in zijn woning een grote hoeveelheid hennep aanwezig te hebben gehad. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Rolnummer: 22-002000-16
Parketnummer: 10-128539-14
Datum uitspraak: 7 december 2016
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 april 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortejaar] 1983 (land onbekend),
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
23 november 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:zij op of omstreeks 11 juni 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 24200 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:zij in of omstreeks de periode van 01 mei 2014 tot en met 10 juni 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand op of aan het [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 24200 gram hennep, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met aanvulling van bewijsmiddelen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich – overeenkomstig haar aan het hof overgelegde pleitnota – primair op het standpunt gesteld dat de binnentreding in de woning aan het [adres] te Rotterdam onrechtmatig is geweest. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de machtiging op 10 juni 2014 is afgegeven en dat er op dat moment nog geen enkele verdenking of aanwijzing was ten aanzien van de desbetreffende woning. Verbalisant [verbalisant] heeft namelijk als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de I3S call (melding) over de henneplucht pas op 11 juni 2014 was binnengekomen.
De raadsvrouw heeft zich – overeenkomstig haar aan het hof overgelegde pleitnota - subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat bewijs van de aanwezigheid van hennep ontbreekt. Verbalisant [verbalisant], die aangeeft geen specialist te zijn, heeft verklaard dat hij een hennepgeur rook, maar volgens de raadsvrouw blijkt nergens uit dat hij deskundig is om deze geur te onderscheiden van andere geuren.
Het hof overweegt ten aanzien van de (on)rechtmatigheid van het binnentreden als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2014 (nummer PL1700-2014214444-8) is op woensdag 11 juni 2014, omstreeks 09:15 uur, een onderzoek aan het [adres] te Rotterdam ingesteld naar aanleiding van een binnengekomen I3S call, waaruit bleek dat uit de woning aan voornoemd adres een sterke hennepgeur komt, vermoedelijk van een hennepkwekerij.
In het dossier bevindt zich een machtiging tot binnentreding in de woning, die is afgegeven op 10 juni 2014.
De verbalisant [verbalisant] heeft als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat op 11 juni 2014 door de hulp-officier aan hem een machtiging tot binnentreden van de woning is afgegeven nadat hij bij de woning een duidelijke henneplucht had geroken, en dat
de zich in het dossier bevindende machtiging na het binnentreden is ingevuld.
Deze verklaring vindt steun in het eerdergenoemde proces-verbaal van bevindingen waaruit tevens blijkt dat de verbalisant [verbalisant] bij het onderzoek aan de achterzijde van de woning zag dat twee bovenlichten van de woning geopend waren, dat hij aan de openstaande ramen heeft geroken en dat hij de lucht die hij rook duidelijk herkende als henneplucht, die wordt verspreidt door de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid hennep.
Uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van het hof niet alleen dat de I3S melding, in combinatie met het daarop volgende onderzoek en bevindingen ter plaatse, voldoende verdenking opleverde om de voornoemde woning binnen te treden, maar bovendien dat daartoe eerst is overgegaan na de vereiste machtiging door de hulp-officier van justitie. Dat er op de schriftelijke machtiging tot binnentreden de datum van 10 juni is vermeld, wat daar verder ook van zij, maakt het vorenstaande niet anders.
Het verweer van de raadsvrouw strekkende tot onrechtmatige binnentreding faalt in zoverre.
Het hof overweegt ten aanzien van het bewijs van de aanwezigheid van hennep als volgt.
Zoals hiervoor reeds is overwogen blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2014 dat door verbalisant [verbalisant] bij onderzoek aan de woning uit de openstaande ramen een voor hem een duidelijk herkenbare sterke henneplucht werd geroken. Genoemde verbalisant werkt blijkens zijn getuigenverklaring ter terechtzitting in eerste aanleg meer (dan) elf jaar bij de politie en heeft veel hennepzaken meegemaakt, zodat hij in staat moet worden geacht de geur van hennep en henneptoppen en –resten die hij en/of de andere verbalisanten in droogrekken in de slaapkamer en in sporttassen in de kruipruimte heeft aangetroffen (proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2014, PL1700-2014241444-17, p. 44-45 van het dossier) te herkennen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft de toppen eveneens aan de kleur/vorm en de geur herkend als zijnde henneptoppen(PL1700-2014241444-25). Het hof neemt hierbij voorts in aanmerking dat in de woning, naast droogrekken, bovendien een draaiende ventilator, schakelpanelen met trafo’s en andere goederen zoals een koolstoffilter, een weegschaal, luchtslangen, een behuizing ten behoeve van de luchtcirculatie en sealbags zijn aangetroffen (proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2014, PL1700-20141444-17, p. 41-42 van het dossier). Het hof is van oordeel dat dit goederen zijn waarvan algemeen bekend is dat zij worden gebruikt voor de hennepteelt en het verpakken van hennep.
Daarbij komt dat de medeverdachte [medeverdachte] bij de politie heeft verklaard dat hij van plan was te verhuizen omdat de woning niet geschikt was om te verblijven; dit was vanwege de reden waarvoor hij op dat moment op het politiebureau zat (proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 11 juni 2014, p. 13 van het dossier). De verdachte heeft bij de politie verklaard dat het stonk in de woonkamer waar zij sliep en dat zij daarom de ramen open deed als zij daar was (proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 12 juni 2014, p. 25 en 26 van het dossier).
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat er voldoende bewijs is voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. Ook dit verweer wordt daarom verworpen.
Vrijspraak
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat de verdachte in de onder 2 ten laste gelegde periode hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt of aanwezig heeft gehad. Uit de op 11 juni aangetroffen spullen (p. 45 van het dossier) volgt niet zonder meer de betrokkenheid van de verdachte (en haar medeverdachte) daarbij in die periode.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1: hij op of omstreeks 11 juni 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 24200 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere overweging
Het hof leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen het volgende af. Verdachte (en haar mededader) woonde(n) in het huis aan het [adres] in Rotterdam waar de hennep is aangetroffen (respectievelijk proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 11 juni 2014, PL1700-2014241444-7, dossier p. 10 en proces-verbaal verhoor [verdachte] d.d. 11 juni 2014, PL1700-2014241444-9, dossier p. 20). Vanuit de woonkamer van de woning aan [adres] te Rotterdam kon in de slaapkamer gekeken worden, doordat er een raam aanwezig was. Vanuit de woonkamer waren de droogrekken met de henneptoppen in de slaapkamer duidelijk zichtbaar. In de gang bij de voordeur lag een tapijt en onder dit tapijt was een luik aanwezig, dat toegang gaf tot de kruipruimte onder de woning. In die kruipruimte werden drie sporttassen aangetroffen met daarin zakken bevattende henneptoppen (processen-verbaal PL1700-2014241444-8 en PL1700-2014241444-17).
Uit het dossier blijkt voorts dat de verdachte (en haar medeverdachte) in deze woning woonde(n). In de inpandige kast stond een koffer met daarin vrouwenkleding van de verdachte. Zij heeft bij de politie verklaard dat haar kleding in een tas in een kledingkast lag (p. 25 van het dossier). In de keukenkastjes stonden levensmiddelen en etenswaren. Er was een gasstel in de keuken aanwezig met daarop een pan met etensresten. In de doucheruimte stonden shampoo en douchegel en bij de wasbak stonden toiletartikelen zoals tandpasta en een tandenborstel (PL1700-2014241444-17). De medeverdachte [medeverdachte] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat de tandenborstel en de shampoo van hem zijn (p. 11 van het dossier).
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de henneptoppen zich op 11 juni 2014 in de machtssfeer bevonden van de verdachte en haar mededader zodat het feit zoals ten laste is gelegd kan worden bewezen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met haar mededader schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door in zijn woning een grote hoeveelheid hennep aanwezig te hebben gehad. Gelet op de grote hoeveelheid kan het niet anders dan dat die hennep bestemd was voor verdere verspreiding daarvan. Het gebruik van hennep is schadelijk voor de volksgezondheid en de verspreiding daarvan voor de samenleving, omdat het verschillende vormen van criminaliteit in de hand werkt en in stand houdt.
Het hof heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 november 2016.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. R.A.TH.M. Dekkers,
mr. H.J. van Kooten en mr. W.F. Groos, in bijzijn van de griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 december 2016.
Mr. W.F. Groos is buiten staat om dit arrest te ondertekenen.