Hof 's-Hertogenbosch, 04-10-2022, nr. 200.297.157, 01
ECLI:NL:GHSHE:2022:3331
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
04-10-2022
- Zaaknummer
200.297.157_01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:3331, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 04‑10‑2022; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2022-0645
JA 2022/156 met annotatie van mr. J.S. Overes
Uitspraak 04‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht. Aansprakelijkheidsverzekering paardenhouderij. Ongeval tijdens buitenrit met paarden, waarbij deelnemer buitenrit ernstig letsel oploopt. Uitleg polisvoorwaarden. Primaire dekkingsomschrijving. Geen dekking omdat niet is voldaan aan eisen voor dekking die volgens polis gelden voor deelnemer (huurder).
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.297.157/01
arrest van 4 oktober 2022
in de zaak van
[appellant] ,
handelend onder de naam Stalhouderij Het Fjordenpaard,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. P.J.M. Boomaars te Breda,
tegen
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Nationale Nederlanden,
advocaat: mr. E.A.L. van Emden te Den Haag,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 juli 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 28 april 2021, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, in vrijwaring gewezen tussen [appellant] als eiser en Nationale Nederlanden en AON Nederland CV als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/360438 / HA ZA 19-427)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep
- -
de memorie van grieven met producties 1 tot en met 4
- -
de memorie van antwoord met productie X, Y en Z
- -
de akte van [appellant] met productie 5
- -
de antwoordakte van Nationale Nederlanden
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De feiten
In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld in onderdeel 2.1 van het bestreden vonnis. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.
[appellant] heeft een bedrijf in het houden van paarden. In 2004 heeft hij door bemiddeling van zijn tussenpersoon een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij de rechtsvoorganger van Nationale Nederlanden. In de jaren daarna zijn diverse polisbladen afgegeven.
3.2.
[appellant] verzorgt onder meer buitenritten, op het strand van [plaats] en in het bos. Op 7 april 2018 heeft een van de deelnemers aan een buitenrit door het bos, [persoon A], letsel opgelopen door een val vanaf haar paard. De buitenrit stond onder de leiding van [persoon B], die voor [appellant] werkzaam was. Bij vonnis van 25 maart 2020 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [appellant] voor 70 procent aansprakelijk is voor de schade van [persoon A]. Bij arrest van 28 september 2021 van dit hof is het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
4. De procedure in eerste aanleg
4.1.
In de onderhavige procedure verlangt [appellant] dat Nationale Nederlanden hem vrijwaart voor hetgeen hij aan [persoon A] moet betalen. [appellant] vordert:
‘I. Te verklaren voor recht dat Nationale Nederlanden aansprakelijk is voor al hetgeen waartoe [appellant] jegens [persoon A] zal worden veroordeeld uit hoofde van de in procedure C/021354160 HA ZA 19/042 te wijzen vonnis en de daarop volgende schadestaatprocedure;
II. Zo mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in de hoofdzaak, aanhangig onder rolnummer C/021354160 HA ZA 191042, Nationale Nederlanden te veroordelen om aan [appellant] te betalen datgene waartoe [appellant] als gedaagde in de hoofdzaak en de daarop volgende schadestaatprocedure jegens [persoon A] mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling.
III. Nationale Nederlanden te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.’
4.2.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen.
5. De beoordeling in hoger beroep
5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Daarnaast heeft [appellant] zijn vorderingen vermeerderd met de vordering om Nationale Nederlanden ‘te veroordelen tot betaling van een voorschot op de door [appellant] gemaakt en te maken advocaatkosten ad € 24.386,72’.
Het geschil in het kort
5.2.
Het gaat erom of Nationale Nederlanden op grond van de aansprakelijkheidsverzekering is gehouden aan [appellant] een uitkering te doen vanwege diens aansprakelijkheid voor de schade van [persoon A]. Partijen zijn het er niet over eens of de schade die door het ongeval is ontstaan, onder de dekking van de verzekering valt.
Uitleg polisvoorwaarden
5.3.
Partijen leggen verschillende onderdelen van de polisvoorwaarden verschillend uit. In de eerste plaats is het de vraag of bij de buitenrit op 7 april 2018 sprake was van een paardrijles in de zin van clausule L 655A van de polis of van verhuur als rijpaard in de zin van clausule L 656B van de polis. Hierop heeft met name grief II betrekking.
5.4.
Daarnaast ligt de vraag voor welke eisen voortvloeien uit de term ‘terzake gediplomeerd instructeur of instructrice’, die in de genoemde clausules wordt gehanteerd. Hierover gaat grief III.
5.5.
Ten slotte is er verschil van mening of de clausules onderdeel zijn van de primaire dekkingsomschrijving of zijn aan te merken als garantie- of preventieclausules. Deze vraag is van betekenis voor het beroep dat [appellant] subsidiair heeft gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Dit beroep is onderwerp van grief IV.
Maatstaf uitleg
5.6.
Voor de uitleg van de polisvoorwaarden komt het in beginsel aan op de zin die partijen redelijkerwijs aan de betreffende bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In aanmerking genomen dat partijen over de polisvoorwaarden niet hebben onderhandeld, is deze uitleg met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen van de bepaling, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de eventueel bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. In dat verband kunnen afhankelijk van de omstandigheden van het geval gezichtspunten van belang zijn, zoals de betekenis van een begrip in het algemene spraakgebruik of in een specifieke context, het samenstel van polisvoorwaarden en de eventuele toelichting en het met een bepaling beoogde doel en de functie van de verzekering. Een ander gezichtspunt is of sprake is van onduidelijkheid in de polisvoorwaarden.
Een dergelijke onduidelijkheid werkt in het nadeel van de verzekeraar die de polisvoorwaarden heeft opgesteld als de verzekerde een consument is. Is de verzekerde geen consument, dan kan de onduidelijkheid een aspect zijn dat meeweegt in het nadeel van de verzekeraar.
Paardrijles of verhuur als rijpaard
5.7.
Het ongeval vond plaats tijdens een buitenrit in groepsverband door het bos.
De vraag is wat de polisvoorwaarden bepalen over die situatie. Uit de overgelegde documenten, door partijen nader besproken. blijkt het volgende.
5.8.
Op een in 2004 afgegeven polisblad is niets vermeld over paardrijles of verhuur als rijpaard(en). Op een later polisblad van 28 augustus 2007 is clausule L 655A vermeld (paardrijles). Clausule L 655A luidt:
‘L655A Paardrijles
De aansprakelijkheid in het kader van paardrijles is uitsluitend verzekerd, indien
wordt aangetoond dat de les plaatsvond onder leiding van een terzake
gediplomeerd instructeur of instructrice, dan wel een stagiaire van een in
Nederland erkend opleidingsinstituut tot paardrij-instructeur.’
Volgens een brief van 13 september 2007 van de tussenpersoon aan [appellant] betrof het een ‘gecorrigeerde polis inzake het meeverzekeren Aansprakelijkheid Rijlessen Manegepaarden’.
5.9.
Bij e-mail van 30 mei 2008 heeft de tussenpersoon aan Nationale Nederlanden verzocht om een premie-indicatie in verband met het volgende:
‘[persoon C], een gecertificeerd paardrij instructrice wil binnenkort gaan starten met betaalde ritten op het strand van [plaats] te gaan verzorgen’
Op het polisblad van 28 augustus 2008 zijn daarna zowel clausule L 655A (paardrijles) als clausule L 656B (verhuur als rijpaard(en)) vermeld. Clausule L 656B luidt:
‘L656B Verhuur rijpaard(en)
De aansprakelijkheid voor schade verband houdend met verhuur als rijpaard is
uitsluitend verzekerd, indien wordt aangetoond dat:
- -
een en ander plaatsvond onder leiding van een terzake gediplomeerd instructeur of instructrice, dan wel een stagiaire van een in Nederland erkend opleidingsinstituut tot paardrij-instructeur en
- -
de huurders beschikte(n) over een FNRS-diploma, een KNHS lidmaatschapskaart of een ruiterbewijs van de Stichting Recreatie Ruiter.’
Op het polisblad is bij ‘Hoedanigheid’ onder meer vermeld: ‘Verhuur paarden voor strandritten’.
5.10.
Bij e-mail van 14 juli 2009 heeft de tussenpersoon aan Nationale Nederlanden over de ondernemingen van [appellant] meegedeeld:
‘Onderstaand de antwoorden op jouw vragen
- -
omzet paardenhandel, geldt alleen voor 2 is € 10.000,--
- -
aantal eigen paarden waarmee geen les of i.d. wordt gegeven; 8 stuks
- -
africhten/zadelmak maken van derden; gemiddeld 1 per maand (geldt uitsl voor verz. 2)
- -
verhuur van paarden aan derden; geldt uitsl voor verz 1 en uitsluitend onder begeleiding
- -
strand/bosritten geschiedt met 4 paarden (verz. 1)
- -
verhuur huifkarren/ aantal huifkarren; aantal 4 gemiddeld 100 ritten per jaar door verz. 1 samen met 2.
- -
aantal paarden waarmee les wordt gegeven; 5 stuks, er wordt uitsluitend door verz. 1 les gegeven
- -
aantal pensionpaarden; 4 stuks, verz. 2
- -
lesgeven met paarden van derden; gemiddeld 2 uur per week uitsluitend door verz, 1
- -
door zowel verz 1 als 2 wordt er gebruik gemaakt van 2 à 3 vrijwilligers ongeveer 15 uur per week totaal’
Volgens het polisblad van 1 september 2009 vielen zowel paardrijles als verhuur als rijpaard(en) onder de dekking. Op het polisblad zijn beide clausules L 655A en L 656B vermeld. Verder is bij ‘Bijzonderheden’ als activiteiten onder meer vermeld: ‘lesgeven met eigen paarden, (…) verhuur paarden aan derden, strand/bosritten, (…) lesgeven met paarden van derden’.
5.11.
In november 2015 heeft binnen het bedrijf van de tussenpersoon van [appellant] de volgende e-mailwisseling plaatsgevonden tussen Nagtzaam en collega’s, waarbij inhoudelijk het volgende is uitgewisseld :
‘Op bijgaande polis aansprakelijkheid is paardenverhuur onder voorwaarden meeverzekerd zie L656B clausule.’ (9 november 2015).(...)
‘Die clausule ken ik!!!
Vraag is; wil verzekeraar er van afwijken. M.a.w. mogen de paarden verhuurd worden zonder dat er iemand meegaat, uiteraard moet de berijder wel in het bezit zijn van de benodigde ervaringen/kwalificaties.’ (10 november 2015) (…)
‘Ik heb contact gehad met [persoon D] van Delta Lloyd en deze mijnheer heeft het voorgelegd aan zijn meerdere.
Helaas is de conclusie dat zij niet willen afwijken van de clausule. Dat rijden in de bossen alleen onder begeleiding mag plaatsvinden.
Hij gaf als voorbeeld dat het moeilijk aantonen is wat er precies is gebeurd in geval van een incident.., als er geen begeleiding van de manege aanwezig. is. Zeker gezien het oplopen van de letselschades bij maneges in het algemeen ...’ (18 november 2015)
Hetgeen is vermeld in de e-mail van 18 november 2015 komt inhoudelijk overeen met telefoonnotities in het dossier van Nationale Nederlanden.
5.12.
Uit het voorgaande blijkt dat in 2008 de clausule met betrekking tot verhuur als rijpaard(en) aan de polis is toegevoegd, nadat aan Nationale Nederlanden was meegedeeld dat [appellant] strandritten zou gaan verzorgen. Dit duidt erop, en was voor [appellant] kenbaar, dat buitenritten onder de verzekering werden beschouwd als verhuur van rijpaarden. In 2009 is Nationale Nederlanden mededeling gedaan van bosritten. Zowel in de opgaaf van de tussenpersoon als op de polis van 2009 zijn deze bosritten onder één noemer gebracht met strandritten. Dit blijkt uit de vermelding ‘strand/bosritten’. Op de polis is naast deze activiteit de activiteit ‘lesgeven’ genoemd, met eigen paarden en paarden van derden. Dit duidt er niet op dat de strand- en bosritten werden beschouwd als lesgeven.
5.13.
Verder is het volgende van belang. Er is te weinig aangevoerd om aan te nemen dat deelname aan een losse buitenrit in groepsverband in de regel wordt ervaren als deelname aan een ‘les’, ook al is het mogelijk dat vóór of tijdens een buitenrit instructies aan de deelnemers worden gegeven. Er zijn geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit valt op te maken dat dit voor de strand- of bosritten die [appellant] organiseert, anders is. [appellant] heeft ook niet aangevoerd dat de desbetreffende buitenrit onderdeel was van een lescyclus, of dat deze speciaal werd georganiseerd voor leerlingen aan wie [appellant] gewoon was les te geven. Het ligt dan minder voor de hand om een dergelijke, losse buitenrit in groepsverband aan te duiden als ‘paardrijles’, waar de verzekering ook voorziet in een clausule voor ‘verhuur als rijpaard(en)’. Dat geldt te meer, omdat deelname aan een dergelijke buitenrit de kenmerken heeft van het huren van een paard voor eenmalig, kortstondig gebruik, onder toezicht.
5.14.
Indien waar is, wat [appellant] met grief I stelt, dat Nationale Nederlanden al in 2004 wist dat [appellant] bosritten verzorgde, brengt dit niet mee dat [appellant] erop mocht vertrouwen dat onder ‘paardrijles’ ook bosritten werden begrepen. De polis van 2004 vermeldt immers niets over dekking in geval van paardrijles of bosritten. Andere feiten of omstandigheden die het oordeel rechtvaardigen dat [appellant] dit vertrouwen mocht hebben, zijn niet of onvoldoende aangevoerd.
5.15.
Ook voor het overige zijn geen of onvoldoende argumenten aangedragen voor het oordeel dat [appellant] heeft mogen begrijpen dat dergelijke buitenritten onder de verzekering werden aangemerkt als ‘paardrijles’. [appellant] heeft nog wel aangedragen dat bij een ongeval in 2015 wél dekking is verleend, maar niet concreet beschreven wat toen de gang van zaken was. Er is dus te weinig naar voren gebracht om aan te nemen dat [appellant] uit de gang van zaken in 2015 een gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat buitenritten zoals hier aan de orde, voor de polis als ‘paardrijles’ werden beschouwd, althans dat bij ongevallen tijdens dergelijke buitenritten steeds dekking zou worden verleend, ongeacht of aan de eisen van clausule L 656B was voldaan. Overigens volgt uit de stellingen van partijen en de overgelegde documenten onweersproken dat het ongeval in 2015 niet plaatsvond tijdens een buitenrit, maar op het bedrijf van [appellant], in de bak op zijn terrein.
5.16.
Uit het voorgaande volgt de conclusie dat de buitenrit op 7 april 2018 was aan te merken als ‘verhuur als rijpaard(en)’ in de zin van de polis. Grief II slaagt dus niet.
Grief I kan, als al gegrond, niet tot een ander oordeel leiden.
Primaire dekkingsomschrijving of niet
5.17.
Volgens Nationale Nederlanden behoren de eisen die in clausule L 656B zijn opgenomen, tot de primaire dekkingsomschrijving. Volgens [appellant] is dit anders en gaat het om (preventieve) garantieclausules.
5.18.
Het staat een verzekeraar vrij, zoals Nationale Nederlanden benadrukt, om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Of sprake is van een primaire dekkingsomschrijving of een (preventieve) garantieclausule (vervalbeding) is een vraag van uitleg, die moet worden beantwoord aan de hand van de hiervóór geformuleerde maatstaf.
5.19.
Tot de primaire dekkingsomschrijving behoort onder meer de beschrijving van de risico’s waartegen dekking wordt verleend, maar ook van de grenzen daarvan en van de uitgesloten risico’s. Clausule L 655B beschrijft voor welk risico dekking wordt verleend en tevens binnen welke grenzen. Het gedekte risico is de aansprakelijkheid voor schade die verband houdt met verhuur als rijpaard, maar slechts – en uitsluitend – als de begeleider en de huurder aan in de clausule genoemde eisen voldoen. Daarmee is een omschrijving gegeven van de dekking op dit punt. Clausule L 655B is dus onderdeel van de primaire dekkingsomschrijving van de verzekering. Het hof is ermee bekend dat in een andere zaak door een andere kamer van dit hof anders is beslist, op basis van de stellingen die de partijen in die zaak hebben ingenomen, maar dit rechtvaardigt in deze zaak geen ander oordeel.
Redelijkheid en billijkheid
5.20.
Een verzekeraar kan met een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid geen dekking worden opgedrongen, die hij niet heeft aangeboden. Dat geldt ook in dit geval. Er is in beginsel geen ruimte voor het uitbreiden van de grenzen van de overeengekomen dekking met een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die een uitzondering op dit beginsel rechtvaardigen. Dit brengt mee dat grief IV geen doel kan treffen.
Buiten dekkingsgrenzen
5.21.
Tussen partijen is in discussie of [persoon B] voldeed aan de eisen van clausule L 655B. Die discussie is er niet wat betreft [persoon A]. Het staat vast dat [persoon A] ten tijde van de buitenrit niet beschikte over een FNRS-diploma, een KNHS-lidmaatschapskaart of een ruiterbewijs van Stichting Recreatie Ruiter. De aansprakelijkheid voor schade die [persoon A] in verband met de verhuur als rijpaard leed, valt dus reeds om deze reden buiten de grenzen van de overeengekomen dekking van de verzekering. Of de schade wel of niet had kunnen worden voorkomen, indien [persoon A] zou hebben beschikt over een of meer van de genoemde documenten, is niet van belang. Daarmee valt ook het doek voor grief III.
Zorgplicht
5.22.
Met grief V betoogt [appellant] dat sprake is van een tekortkoming van Nationale Nederlanden in het nakomen van een zorgplicht jegens [appellant]. Nationale Nederlanden had er, kort gezegd, voor moeten zorgen dat [appellant] deugdelijk was verzekerd tegen schade door ongevallen als de onderhavige. Nationale Nederlanden bestrijdt het bestaan van een dergelijke zorgplicht en de tekortkoming. In dit verband heeft Nationale Nederlanden ook een beroep gedaan op het ontbreken van een causaal verband en eigen schuld van [appellant].
5.23.
Het hof stelt voorop dat [appellant] steeds is bijgestaan door een assurantietussenpersoon. Het was in beginsel aan deze tussenpersoon om [appellant] te adviseren over passende verzekeringen. De enkele omstandigheid dat een medewerker van Nationale Nederlanden het bedrijf van [appellant] heeft bezocht, brengt niet mee dat Nationale Nederlanden jegens [appellant] een verplichting kreeg om te zorgen voor passende verzekeringen, of dat [appellant] daaraan een gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat Nationale Nederlanden daarvoor zou zorgen. Feiten of omstandigheden waaraan [appellant] dat vertrouwen wel heeft mogen ontlenen, zijn niet of onvoldoende naar voren gebracht.
5.24.
Verder geldt dat de verzekering ook dekking bood voor schade in verband met bosritten, zoals [appellant] kennelijk wenste. Daarbij zijn echter de grenzen aangegeven waarbinnen deze dekking werd verleend. Deze grenzen zijn in elk geval ten aanzien van de eisen die aan huurders van paarden werden gesteld, in de polissen voldoende duidelijk kenbaar gemaakt. De eisen behoefden ook geen nadere waarschuwing. Het was dan aan [appellant] om, al dan niet tezamen met zijn tussenpersoon, na te gaan of de dekking binnen deze grenzen passend was voor zijn bedrijf en of hij deze – en dus de aangeboden verzekering – wilde aanvaarden. Nationale Nederlanden was niet jegens [appellant] verplicht om een ruimere dekking aan te bieden.
5.25.
Ook voor het overige geldt dat geen of onvoldoende feiten of omstandigheden zijn aangedragen voor het oordeel dat Nationale Nederlanden is tekortgeschoten in het nakomen van een verplichting jegens [appellant] om een deugdelijke verzekering aan te bieden of hem in enig opzicht voor dekkingsgrenzen te waarschuwen. Grief V slaagt dus niet.
Vermeerderde eis
5.26.
[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis vermeerderd met de vordering tot veroordeling van Nationale Nederlanden om een voorschot te betalen vanwege advocaatkosten. Het gaat volgens [appellant] om kosten in het kader van procedures tegen [persoon A], Nationale Nederlanden en de tussenpersoon. [appellant] stelt daarbij dat Nationale Nederlanden aansprakelijk is voor deze kosten, omdat [appellant] de kosten niet had hoeven maken, als Nationale Nederlanden zijn aanspraak op uitkering direct had erkend.
5.27.
Uit het oordeel van het hof dat [appellant] geen aanspraak op een uitkering onder de verzekering heeft wat betreft de aansprakelijkheid voor de schade van [persoon A], volgt dat de vermeerderde eis reeds daarom niet kan worden toegewezen.
Slot
5.28.
Grief VI heeft geen zelfstandige betekenis, zodat het hof de grief niet afzonderlijk behoeft te bespreken.
5.29.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken. Ook het bewijsaanbod van partijen, voor zover hiervóór al niet besproken, passeert het hof. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of te bewijzen aangeboden, die tot een andere beslissing kunnen leiden.
5.30.
De slotsom is dat het bestreden vonnis, voor zover gewezen tussen [appellant] en Nationale Nederlanden, moet worden bekrachtigd.
Proceskosten
5.31.
De proceskosten van het hoger beroep komen ten laste van [appellant], omdat hij in het ongelijk is gesteld. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van Nationale Nederlanden als volgt vast:
Hoger beroep
- griffierecht € 772,-
- salaris advocaat € 1.671,- (tarief II, 1,5 punt)
totaal € 2.443,-
5.32.
Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal [appellant] dus niet afzonderlijk veroordelen tot het betalen van nakosten, met wettelijke rente.
6. De uitspraak
Het hof:
6.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover gewezen tussen [appellant] en Nationale Nederlanden,
6.2.
wijst af de in hoger beroep vermeerderde eis.
6.3.
veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van Nationale Nederlanden vastgesteld op € 2.443,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, R.R.M. de Moor en T.J. Dorhout Mees en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 oktober 2022.
griffier rolraadsheer