CRvB, 26-07-2016, nr. 14/278 WWB
ECLI:NL:CRVB:2016:2805
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
26-07-2016
- Zaaknummer
14/278 WWB
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2016:2805, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 26‑07‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 26‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Geen procesbelang.
14/278 WWB
Datum uitspraak: 26 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
4 december 2013, 13/3855 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas (college)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 14/279 WWB, 14/1133 WWB, 14/1134 WWB, 14/2262 WWB en 14/2263 WWB, plaatsgevonden op 14 juni 2016. Appellanten zijn verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen. In de genoemde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Voor de voorgeschiedenis van de onderhavige besluitvorming verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 23 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8506. Uit die uitspraak blijkt het volgende. Bij besluit van 2 juli 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 november 2010, heeft het college appellanten gedeeltelijk vrijgesteld van de in artikel 9 van de Wet werk en bijstand (WWB) neergelegde arbeidsverplichtingen. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 23 november 2010 ongegrond verklaard. Ter zitting van 22 januari 2013 heeft de Raad het initiatief genomen om tot een schikking tussen partijen te komen. Bij besluiten van 23 januari 2013 heeft het college appellanten tot aan hun pensioen vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen, neergelegd in artikel 9 van de WWB. Appellanten hebben hierin geen aanleiding gezien het hoger beroep in te trekken. Bij de uitspraak van 23 april 2013 heeft de Raad het hoger beroep van appellanten niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. De Raad heeft de door appellanten tegen de besluiten van
23 januari 2013 ingediende gronden als bezwaar doorgezonden naar het college.
1.2.
Bij besluit van 3 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellanten tegen de besluiten van 23 januari 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat deze besluiten begunstigend zijn voor appellanten waardoor er geen belang is bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Het hebben van een louter formeel of principieel belang acht het college onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
4.2.
Het college heeft appellanten bij de in 1.1 vermelde besluiten van 23 januari 2013 volledig vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen tot aan hun pensioen. Appellanten betwisten die vrijstelling niet. De door appellanten gestelde onjuistheid wat betreft de aanleiding voor het college om te komen tot de vrijstelling van de arbeidsverplichtingen levert geen procesbelang op. Appellanten konden met hun bezwaar niets meer bereiken. Het bezwaar had alleen een principiële betekenis.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat met de rechtbank wordt geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellanten geen belang hadden bij de beoordeling van het bezwaar.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.S. Boomhouwer