CRvB, 24-11-2010, nr. 09-2973 WIA
ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
24-11-2010
- Zaaknummer
09-2973 WIA
- LJN
BO4946
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 24‑11‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 8:1 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
USZ 2010/375
Uitspraak 24‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep vanwege het ontbreken van procesbelang.
Partij(en)
09/2973 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 april 2009, 08/1424 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.E. Schuchmann-Mooijman, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarbij een rapportage van bezwaarverzekeringsarts L. Greveling van 29 juli 2009 is overgelegd.
Op de door appellante ingezonden medische stukken heeft het Uwv met rapportages van eerder genoemde bezwaarverzekeringsarts gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2010. Namens appellante is mr. Schuchmann-Mooijman verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.B. Snoek.
II. OVERWEGINGEN
- 1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst voor 36 uur per week. Op 31 oktober 2005 heeft zij zich ziek gemeld als gevolg van rugklachten en spanningsklachten.
- 1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellante om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per einde wachttijd is zij op 11 september 2007 thuis onderzocht door verzekeringsarts R. van der Vlies, die in zijn rapportage heeft aangegeven dat appellante over benutbare mogelijkheden beschikt om passende arbeid te verrichten. De daarbij in acht te nemen beperkingen zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 september 2007. Op basis daarvan heeft arbeidsdeskundige J. Oomen in zijn rapportage van 19 oktober 2007 vastgesteld dat appellante geschikt was voor de met gebruikmaking van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geselecteerde functies. Het verlies aan loonwaarde wordt daarbij berekend op 60,49%, hetgeen leidt tot een indeling in de arbeidsongeschiktheids-klasse van 35 tot 80%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 31 oktober 2007 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 29 oktober 2007 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, die wordt uitbetaald naar 70% van het zogenoemde WIA-maandloon.
- 1.3.
Bij besluit van 12 februari 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 oktober 2007, onder verwijzing naar de rapportages van bezwaarverzekeringsarts Greveling van 4 februari 2008 en van bezwaararbeidsdeskundige C.W.M. Limbeek van 11 februari 2008, ongegrond verklaard.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, op grond van de beschikbare gegevens, moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellante de medische beperkingen ten tijde van de datum in geding, zijnde 29 oktober 2007, niet hebben onderschat. Met name blijkt uit de rapportages van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten, waaronder beperkingen van psyche, rug en buik, hand- en vingergebruik, ook als gevolg van koude, bedienen van toetsenbord en schroefbewegingen maken. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige bij de geschiktheid van de geselecteerde functies alle signaleringen en verborgen beperkingen heeft toegelicht en dat zij er, gelet op deze toelichting, voldoende van overtuigd is dat appellante voor deze functies geschikt is. Omdat het bestreden besluit evenwel pas in de fase van beroep van een toereikende onderbouwing is voorzien, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
- 3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering, omdat de (bezwaar)verzekeringsartsen geen informatie hebben ingewonnen bij de behandelend sector en dat vooral haar psychische klachten zijn onderschat. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat onvoldoende is gemotiveerd waarom er geen urenbeperking is aangenomen en dat de beperkingen ten gevolge van de ziekte van Raynaud onvoldoende zijn meegewogen. Gelet op haar lichamelijke en psychische beperkingen acht zij zich niet in staat om op fulltime basis werkzaam te zijn en is zij van mening dat alle geduide functies voor haar ongeschikt zijn.
- 4.
De Raad overweegt het volgende.
- 4.1.
In de situatie van appellante staat, mede op grond van de overgelegde stukken en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht, vast dat het Uwv tijdens de looptijd van het recht op de loongerelateerde uitkering de daaraan ten grondslag liggende resterende verdiencapaciteit van appellante heeft gewijzigd als gevolg van een relevante verandering in de gezondheidssituatie van appellante na 19 mei 2008. Bij besluit van 8 oktober 2008 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat uit het oordeel van de verzekeringsarts blijkt dat zij vanaf 19 mei 2008 minder arbeidsgeschikt is dan voorheen en dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per die datum 80 tot 100% bedraagt, maar dat de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering daardoor niet wordt gewijzigd.
- 4.2.
De Raad ziet zich, gelet op de omstandigheid, neergelegd in 4.1, geplaatst voor de vraag of appellante, nu het bestreden besluit de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering behelst, voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld neergelegd in de uitspraak van 29 januari 2008, LJN BC3264) is daarvoor bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
- 4.3.
Ter zitting heeft appellante te kennen gegeven dat zij een uitspraak wenst over de juistheid van de door het Uwv ten aanzien van haar aangenomen belastbaarheid per de in geding zijnde datum 29 oktober 2007. De Raad overweegt dat het in de situatie van appellante voor de hoogte van haar uitkering niet uitmaakt wat de mate van arbeidsongeschiktheid is, zolang deze ten minste 35% bedraagt. De Raad overweegt voorts dat de medische en arbeidskundige beoordeling met betrekking tot een bepaalde datum volgens vaste rechtspraak alleen betekenis heeft voor de beoordeling van het recht op die datum. Daarmee staat het appellante dus vrij om in het kader van de beoordelingen van de mate van arbeidsongeschiktheid die met betrekking tot een datum na 29 oktober 2007 plaats hebben gevonden dan wel zullen plaatsvinden alle relevant geachte medische en/of arbeidskundige bezwaren aan te voeren, ook de bezwaren die in de onderhavige procedure zijn aangevoerd. In deze zin is er derhalve geen procesbelang.
- 4.4.
De Raad is, gelet op het overwogene onder 4.1 tot en met 4.3, van oordeel dat het resultaat dat appellante met de onderhavige procedure nastreeft, ook indien dat tot gevolg zou hebben dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid wordt gesteld op meer dan 80%, geen feitelijke betekenis meer voor haar kon hebben, nadat het besluit van 8 oktober 2008 was genomen.
- 4.5.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen brengt mee dat het hoger beroep van appellante vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
- 5.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010.
(get.) H. Bolt.
(get.) T.J. van der Torn.
RH