HR, 17-05-2016, nr. 16/01024
ECLI:NL:HR:2016:868
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-05-2016
- Zaaknummer
16/01024
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:868, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑05‑2016; (Herziening)
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0227
Uitspraak 17‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Herziening. Vrijspraak medeverdachte. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:673 betreffende het uitgangspunt dat de enkele vrijspraak van de medeverdachte niet een gegeven als bedoeld in art. 457.1.c Sv vormt. Aanvraag kennelijk ongegrond.
Partij(en)
17 mei 2016
Strafkamer
nr. S 16/01024 H
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag van 13 augustus 2015, nummer 09/755022-12, ingediend door J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[aanvraagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van "in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
In de aanvraag wordt aangevoerd dat het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak indien de Politierechter bekend zou zijn geweest met de motivering van de op 4 november 2015 door het Gerechtshof Den Haag uitgesproken vrijspraak van de medeverdachte [betrokkene]. Het desbetreffende, bij de aanvraag gevoegde en inmiddels onherroepelijk geworden arrest houdt - voor zover voor de beoordeling van de aanvraag van belang - het volgende in:
"Bij de Sociale Recherche heeft [aanvraagster] ook voor de verdachte belastende verklaringen afgelegd. Deze verklaringen heeft zij later ingetrokken. Hoewel de belastende verklaringen van [aanvraagster] vraagtekens oproepen, vinden zij naar het oordeel van het hof onvoldoende steun in de overige stukken van het dossier om te kunnen concluderen dat de verdachte in of omstreeks de ten laste gelegde periode (feitelijk) op een ander adres verbleef dan het adres welke hij ten behoeve van zijn uitkering aan de gemeente als verblijfadres heeft opgegeven en/of een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [aanvraagster].
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken."
3.3.
De enkele vrijspraak van de medeverdachte van de aanvraagster vormt niet een gegeven als hiervoor onder 3.1 bedoeld. In de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de herzieningsregeling zijn aanknopingspunten te vinden voor een dergelijke uitleg van art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. De gronden waarop de vrijspraak steunt, kunnen weliswaar onder omstandigheden zo een gegeven opleveren, maar te dezen is van dergelijke omstandigheden niet gebleken. (Vgl. HR 10 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:673, NJ 2014/373.)
3.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2016.