Hof Amsterdam, 10-04-2018, nr. 200.207.539/01
ECLI:NL:GHAMS:2018:1251
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-04-2018
- Zaaknummer
200.207.539/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:1251, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑04‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1730
Uitspraak 10‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Is consument gehouden facturen wegens drinkwaterverbruik te voldoen? Overeenkomst tot waterlevering? Ongerechtvaardigde verrijking? Ongevraagde levering? Art. 7:7.2 BW.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.207.539/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 4783950 CV EXPL 16-3837
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 april 2018
inzake
STICHTING WATERNET,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P. le Heux te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna aangeduid als Waternet en [geïntimeerde] .
Waternet is bij dagvaarding van 20 december 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 4 november 2016, gewezen tussen Waternet als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie/eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 29 november 2017 door hun advocaten doen bepleiten, Waternet door mr. F.M.J. Derks, advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerde] door mr. Le Heux voornoemd, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Waternet heeft bij memorie van grieven haar eis gewijzigd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 283,79, te vermeerderen met wettelijke rente, en tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 40,-, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten in hoger beroep (met nakosten en wettelijke rente).
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft bewijs aangeboden.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 t/m 1.5 de feiten vermeld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. De juistheid van deze feiten is op zichzelf niet in geschil, zodat deze feiten ook het hof als uitgangspunt dienen. Grief 1 strekt er kennelijk toe deze feiten aan te vullen. Voor zover nodig voor de beoordeling van het hoger beroep komt het hof daarop hierna terug.
3. Beoordeling
3.1.
Waternet is krachtens de Drinkwaterwet exclusief belast met het leveren van drinkwater door leidingen in de gemeente Amsterdam. De drinkwaterlevering kan alleen in de woning worden onderbroken. [geïntimeerde] is sinds 2012 bewoner van de woning aan de [adres] . Waternet heeft drinkwater geleverd op dit adres en [geïntimeerde] hiervoor facturen gestuurd. [geïntimeerde] heeft deze facturen niet voldaan.
3.2.
Waternet vorderde in eerste aanleg, samengevat, veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 198,44 (te vermeerderen met wettelijke rente en kosten) alsmede voorwaardelijk, voor het geval de kantonrechter tot het oordeel zou komen dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen, machtiging om de drinkwateraansluiting te onderbreken en ontruiming van de woning om toegang tot de watermeetinrichting te verkrijgen. Waternet stelde daartoe, samengevat, dat zij met [geïntimeerde] een overeenkomst heeft gesloten tot levering van drinkwater, dat zij drinkwater heeft geleverd en dat [geïntimeerde] daarvoor de overeengekomen vergoeding is verschuldigd en dat voor het geval geoordeeld zou worden dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen, op Waternet geen verplichting rust tot waterleverantie en [geïntimeerde] afgesloten dient te worden van het waternetwerk.
3.3.
In reconventie heeft [geïntimeerde] enkele vorderingen ingesteld.
3.4.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering voor zover deze inhoudt de betaling van het geleverde water, niet toewijsbaar geoordeeld. De kantonrechter heeft de gevorderde machtiging tot onderbreking van de waterlevering toewijsbaar geacht, zij het voorwaardelijk, namelijk indien [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan Waternet uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij de levering van water wil. De kantonrechter heeft eveneens de vordering tot gedeeltelijke ontruiming, eveneens voorwaardelijk, toewijsbaar geoordeeld. In reconventie heeft de kantonrechter Waternet veroordeeld om aan [geïntimeerde] een overzicht van hem betreffende persoonsgegevens c.a. te verstrekken en de overige vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen.
3.5.
Na het vonnis heeft [geïntimeerde] bij brief van 12 november 2016 aan Waternet verzocht water te leveren. De vordering van Waternet waarover het hof, na wijziging van eis, dient te oordelen betreft nog slechts de vordering tot betaling voor waterverbruik over de periode van 1 januari 2014 tot 18 november 2016 van € 283,79 (naast rente en kosten). De reconventionele vordering van [geïntimeerde] speelt in hoger beroep geen rol.
3.6.
Naar aanleiding van de grieven oordeelt het hof als volgt.
3.7.
Bij memorie van grieven heeft Waternet naar voren gebracht dat zij haar vordering primair baseert op het bestaan van een overeenkomst tussen partijen en dat zij zich subsidiair beroept op ongerechtvaardigde verrijking.
3.8.
Gebleken is dat [geïntimeerde] sinds 6 september 2012 staat ingeschreven op het adres [adres] . Ter zitting is van de zijde van Waternet meegedeeld dat zij er in 2014 achter kwam dat de vorige bewoner daar niet meer woonde, dat zij met deze vorige bewoner in 2014 telefonisch contact heeft gehad en dat deze liet weten vergeten te zijn zich uit te schrijven. Deze vorige bewoner had tot dan toe wel betaald. Volgens Waternet heeft zij [geïntimeerde] vervolgens een welkombrief gestuurd, gedateerd 12 november 2014 en [geïntimeerde] per 1 januari 2014 ingeschreven als klant. Volgens [geïntimeerde] bestond het eerste schriftelijke bericht dat hij van Waternet heeft ontvangen uit twee facturen, beide gedateerd 18 november 2014 (één betreffende de levering van water over de periode 1 januari 2014 t/m 30 juni 2014 en de andere betreffende de levering van water over de periode 1 juli 2014 t/m 31 december 2014). Partijen zijn het erover eens dat er in die periode (of eerder) geen mondeling contact tussen hen is geweest. Partijen zijn het er ook over eens dat [geïntimeerde] op 18 maart 2015 telefonisch en op 2 april 2015 schriftelijk contact heeft opgenomen met Waternet nadat hij van het door Waternet ingeschakelde incassobureau een sommatiebrief had ontvangen. [geïntimeerde] heeft bij die gelegenheden zijn ongenoegen over het handelen van Waternet geuit en kenbaar gemaakt dat hij geen contractuele relatie had met Waternet en daarom de juistheid van de facturen en aanmaning betwistte.
3.9.
Het hof verwerpt tegen de achtergrond van voorgaande gang van zaken de stellingname van Waternet dat tussen haar en [geïntimeerde] sedert 2014 een overeenkomst tot waterlevering bestaat en dat haar vordering derhalve op die grond toewijsbaar is. Betrekkelijk korte tijd nadat Waternet zich schriftelijk tot [geïntimeerde] had gewend (of dat nu door middel van een welkombrief van 12 november 2014 is geweest dan wel door middel van facturen van 18 november 2014), heeft [geïntimeerde] immers zowel telefonisch als schriftelijk aan Waternet kenbaar gemaakt dat er geen contractuele relatie was en dat hij, zoals Waternet duidelijk moet zijn geweest, die ook niet wenste. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] niettemin door Waternet geleverd water verbruikte, kan in dat licht niet tot een ander oordeel leiden. Ook de omstandigheid dat [geïntimeerde] na het vonnis in eerste aanleg wel aan Waternet heeft laten weten een overeenkomst tot levering van water te willen sluiten, brengt hierin geen verandering.
3.10.
De vordering van Waternet is derhalve niet toewijsbaar op de primaire (contractuele) grondslag.
3.11.
Aan de orde is vervolgens de subsidiaire grondslag van de vordering, ongerechtvaardigde verrijking.
3.12.
In artikel 7:7 lid 2 BW is, voor zover hier van belang, bepaald “Geen verplichting tot betaling ontstaat (…) bij de ongevraagde levering van zaken, financiële producten, water, gas, elektriciteit, stadsverwarming of (…)”. Waternet stelt zich op het standpunt dat zich te dezen niet het geval voordoet van ongevraagde levering. Het hof volgt Waternet niet in dit standpunt. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden moet de levering van water aan [geïntimeerde] worden aangemerkt als ongevraagde levering. Opmerking verdient nog het volgende. Artikel 7:7 lid 2 BW waarvan de inhoud hiervoor gedeeltelijk is weergegeven, is in werking getreden op 13 juni 2014 (Stb. 2014, 140). Tot die datum luidde (de laatste versie van) artikel 7:7 lid 2 BW als volgt: “De toezending aan een natuurlijk persoon (…) van een niet door deze bestelde zaak met het verzoek tot betaling van een prijs (…) is niet toegestaan. Wordt desalniettemin een zaak toegezonden als bedoeld in de eerste volzin, dan is het in lid 1 bepaalde omtrent de bevoegdheid, de zaak om niet te behouden, van overeenkomstige toepassing”. Artikel 196 lid 4 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek brengt mee dat artikel 7:7 lid 2 BW zoals op 13 juni 2014 in werking getreden niet van toepassing is op de gevolgen van toezending van een zaak vóór deze datum, maar dat leidt niet tot een andere beoordeling. Onder het laatstelijk vóór 13 juni 2014 geldende recht moet op overeenkomstige gronden als hiervoor genoemd immers worden aangenomen dat het hier gaat om een niet door [geïntimeerde] bestelde zaak. Het hier overwogene staat aan toewijzing van de vordering op de subsidiaire grondslag in de weg.
3.13.
Waternet heeft nog gesteld dat met de hier aanvaarde uitkomst ten onrechte geen rekening wordt gehouden met de bijzonderheden rond de drinkwatervoorziening in Nederland, waarbij zij erop heeft gewezen dat de drinkwatersector in Nederland is gereguleerd en dat daar geen marktwerking plaatsheeft, zodat er geen aanleiding is voor commerciële toezending of agressieve handelspraktijken. Ook dit betoog wordt verworpen. Noch de tekst van artikel 7:7 BW (in de verschillende hiervoor genoemde versies) noch de Europese richtlijnen ter uitvoering waarvan deze bepaling strekt, bieden steun aan een zo beperkte uitleg van de begrippen “ongevraagde levering” respectievelijk “niet bestelde zaak” dat daaronder niet is begrepen de ongevraagde levering van een product dat, zoals Waternet stelt, voorziet in een eerste levensbehoefte tegen de kostprijs door een monopolist. Een onderscheid naar dergelijke achtergronden en achterliggende motieven zou ook te zeer afbreuk doen aan het beoogde doel van consumentenbescherming. Ook het beroep van Waternet op artikel 3 lid 2 van Richtlijn 2011/83/EU kan Waternet niet baten. Zij heeft in dat verband ook geen bepaling van een andere handeling van de Unie genoemd die betrekking heeft op specifieke sectoren die voorrang heeft (het hof verwijst voor zover nodig naar de considerans van de genoemde richtlijn onder 11).
3.14.
Waternet heeft ook gewezen op de praktische problemen die zullen ontstaan als het water moet worden afgesloten bij woningen als niet een bewoner voor levering van water heeft getekend. Het hof acht echter niet aannemelijk - Waternet heeft dat in elk geval niet voldoende toegelicht - dat zij voor onoverkomelijke problemen komt te staan indien zij in gevallen als hier aan de orde aangewezen zou zijn op bezoek aan huis door een medewerker, eventueel gevolgd door afsluiting van water, daargelaten de betekenis die een andersluidend oordeel op dit punt zou kunnen hebben.
3.15.
Op het voorgaande stuiten de grieven af. Waternet heeft onvoldoende belang bij verdere bespreking van haar grieven. Het hof zal het bestreden vonnis voor zover aan zijn oordeel onderworpen bekrachtigen, met veroordeling van Waternet in de kosten van het hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af hetgeen Waternet in hoger beroep bij wege van vermeerdering van eis heeft gevorderd;
veroordeelt Waternet in de kosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op € 314,- wegens verschotten en € 1.896,- wegens salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, R.J.F. Thiessen en H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 april 2018.