Hof Amsterdam, 23-08-2022, nr. 200.284.435/01
ECLI:NL:GHAMS:2022:2410
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-08-2022
- Zaaknummer
200.284.435/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:2410, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑08‑2022; (Hoger beroep)
Uitspraak 23‑08‑2022
Inhoudsindicatie
Artikel 6:162 BW, graafschade, WION, Richtlijn Zorgvuldig Graafproces
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.284.435/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/658930/ HA ZA 18-1308
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 augustus 2022
inzake
[appellante] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. C. Banis te Rotterdam,
tegen:
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. F.J. van Velsen te Haarlem,
Partijen worden hierna [appellante] en Liander genoemd.
1. De zaak in het kort
Tijdens graafwerkzaamheden verricht in opdracht van [appellante] ten behoeve van de aanleg van een rioolleiding is een hoogspanningskabel (hierna ‘de kabel’) van Liander beschadigd. Liander heeft de vergoeding van haar herstelkosten gevorderd. De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of [appellante] al dan niet op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade aan de kabel.
2. Het geding in hoger beroep
[appellante] is bij dagvaarding van 19 mei 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2020 onder het hierboven genoemde zaak- en rolnummer gewezen tussen Liander als eiseres en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van Liander zal afwijzen en Liander zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen ter uitvoering van het bestreden is voldaan, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling, een en ander onder veroordeling van Liander in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
Liander heeft geconcludeerd tot verwerping van de grieven van [appellante] en heeft in incidenteel hoger beroep een grief gericht tegen het bestreden vonnis en in zoverre geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het vonnis en [appellante] alsnog zal veroordelen tot betaling van de kosten van vaststelling en verhaal met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, met nakosten en uitvoerbaar bij voorraad.
[appellante] heeft in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot verwerping daarvan.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.
3. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Liander is een netbeheerder in de zin van de Gaswet en van de Elektriciteitswet 1998. [appellante] is een aannemingsbedrijf.
3.2
Op 7 december 2015 heeft [appellante] bij het Kadaster een Klic-melding gedaan voor graafwerkzaamheden aan [plaats] . Bij de aard van de graafwerkzaamheden wordt vermeld ‘bestratingswerk’, met daarbij de verwijzing ‘zie notities’.
3.3
Een brief van Liander aan [appellante] van 7 december 2015 die betrekking heeft op de Klic-melding, luidt voor zover hier van belang:
“U heeft een graafmelding gedaan voor de graaflocatie (…).
De start van deze werkzaamheden heeft u gepland op: 9/12/2015
(…)
Aanwezigheid van kabels en leidingen
In onderstaand overzicht kunt u zien welke thema’s en specifieke onderwerpen aanwezig zijn van Liander, in het gebied dat u hebt opgegeven als graaflocatie.
(…)
Eis Voorzorgsmaatregel Ja, voor hoogspanning
(…)
Op de bijgevoegde tekening(en) is aangegeven waar de kabels en leidingen zich bevinden. (…) De exacte ligging, zowel in horizontale (…) als verticale (…) richting, kan door tal van oorzaken, waar wij geen invloed op hebben, afwijken. Het is belangrijk dat u altijd de exacte ligging lokaliseert, bijvoorbeeld door het maken van proefsleuven.
(…)
Eis Voorzorgsmaatregel
Indien is aangegeven dat er een ‘Eis Voorzorgsmaatregel’ van toepassing is, dan bent u verplicht minimaal drie dagen voordat u begint contact met ons op te nemen. In de brief ‘EV’, apart bijgevoegd, is per thema (…) opgenomen wat deze Eis Voorzorgsmaatregel inhoudt. (…)
Hoogspanning
Let op: Er bevinden zich onder- of bovengrondse hoogspanningsverbindingen (50kV) in het gebied dat u hebt aangegeven als graaflocatie. Bij werkzaamheden in de directe omgeving van onder- of bovengrondse hoogspanningsverbindingen (…) dient u altijd binnen 3 tot 5 werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden contact (…) op te nemen met Liandon, te bereiken op (…)
(…)
Als u de kabel of leiding niet kunt vinden, dan kunt u contact met ons opnemen. Onze medewerker Schadepreventie helpt u de kabel of leiding te lokaliseren.
(…)”
3.4
De bijgevoegde aan [appellante] gerichte brief ‘Eis voorzorgmaatregel thema Hoogspanning’ van Liander van 7 december 2015 luidt, voor zover hier van belang:
“U heeft een graafmelding gedaan (…)
Kabel/leiding met grote waarde
In het door u opgegeven graafpolygoon ligt minimaal één kabel of leiding, die voor Liander van grote waarde is, zoals bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION). Het betreffen hier alle kabels van Liander Hoogspanning.
Voorzorgsmaatregelen
(…)
U bent (…), op grond van artikel 13 van de WION, verplicht uiterlijk drie dagen voordat u begint met uw graafwerkzaamheden contact met Liander op te nemen. Eerder mag u het werk niet starten. Aan de hand van uw inlichtingen zullen wij bepalen welke verdere maatregelen wij treffen.
(…)”
3.5
Bij de brief van Liander was een themakaart van [plaats] gevoegd waarop met rode lijnen parallel aan de huizen in de grond aanwezige hoogspanningskabels zijn getekend.
3.6
Een e-mail van Liander aan [appellante] van 31 december 2015 luidt, voor zover hier van belang:
“Hierbij een bevestiging van ons contact op 31-12-2015 naar aanleiding van de door u ontvangen EV-brief op de volgende graafmelding(en): (…)
In het gesprek heeft u aangegeven de volgende werkzaamheden te gaan verrichten: Bestratingswerk, zie notities.
In het door u opgegeven graafpolygoon zijn kabels en leidingen aanwezig die van grote waarde zijn voor ons volgens de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION). De betreffende kabel of leiding is op uw tekening gearceerd weergegeven.
Op basis van onze inschatting van de risico’s hebben wij een veldbezoek ingepland bij één van onze medewerkers in de buitendienst. Deze medewerker zal u vragen naar de voorzorgsmaatregelen die u heeft getroffen en, indien nodig, aanvullende afspraken met u maken. Mochten er wijzigingen optreden in bovenstaande gegevens of mocht de door u aangegeven aanvangsdatum wijzigen, neemt u dan contact op met de afdeling schadepreventie (…)
Tot slot wijzen wij u op uw verplichting om zorgvuldig te graven conform de CROW250 richtlijnen.
(…)”
3.7
Op 19 februari 2016 heeft de door [appellante] ingeschakelde kraanmachinist, in samenwerking met [appellante] in [plaats] twee proefsleuven gegraven. Bij de graafwerkzaamheden is die dag schade ontstaan aan een kabel van Liander.
3.8
Een op 19 februari 2016 ingevuld en door een medewerker van [appellante] ondertekend schade-aangifteformulier luidt, voor zover hier van belang:
“Op het wenstrace van het riool proefsleuf gemaakt en bepaalt dat het riool op aangegeven plaats kon worden gelegd, liepen verder geen kabels en leidingen mee.
Nieuw riool komt op 6,40 uit de gevel te leggen, en hoogspanningskabel ligt op 4.25 meter uit de gevel volgens klicgegevens.
In een later stadium moeten wij de kabels kruisen en zouden wij volgens de eis voorzorgsmaatregel contact met Liander op nemen.
Bij de graafwerkzaamheden werd de kabel geraakt en bleek dat deze niet op 4.25 uit de gevel lag maar op de beschadigde plaats op 5.45 meter uit de gevel. Dit is dus geen kruisende kabel, maar een meelopende kabel!
Namens Liander is ook een schade-expert op het werk geweest (…). Met heb heb ik geconstateerd dat het nieuw riool op 6.40 meter wordt aangelegd, de klick aangeeft ligging kabel op 4,25 meter en deze werkelijk op 5.45 meter uit de gevel legt. (…)”
3.9
Een door een medewerker van [appellante] ingevuld en ondertekend graafincidentenformulier vermeldt bij “Eventuele nadere toelichting op het incident”: “Bij aanleg riool op div plaatsen kabel opgezocht, lag op ±4,25 uit gevel
Waren riool aan het leggen op ±5,45 m. Tussen 2 proefsleuven door kwam kabel naar buiten toe in rioolsleuf en werd geraakt.”
4. Beoordeling
De vorderingen en het oordeel in eerste aanleg
4.1
Liander heeft in eerste aanleg, na wijziging van eis, gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 105.067,04, vermeerderd met wettelijke rente over de hoofdsom van € 102.567,04 vanaf de schadedatum, alsmede veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
4.2
In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellante] ingevolge de Richtlijn Zorgvuldig Graafproces (CROW 250, hierna: de Richtlijn) de precieze ligging van de kabel had moeten vaststellen voordat zij begon aan het graafwerk omdat de kabel volgens de Klic-tekening binnen een afstand van 1,50 meter van de graaflocatie lag. Doordat [appellante] niet heeft voldaan aan haar lokaliseerplicht en zich schade heeft voorgedaan, is zij volgens de rechtbank jegens Liander aansprakelijk. Daarnaast overweegt de rechtbank onder meer dat voor zover de kabel zich niet binnen deze afstand van 1,50 meter - waarbinnen de lokaliseerplicht geldt - zou hebben bevonden, de omstandigheden van het geval een ruimere zorgplicht voor [appellante] rechtvaardigen dan op grond van de Richtlijn zou moeten worden aangenomen. Het betoog van [appellante] dat aan de zijde van Liander sprake zou zijn van eigen schuld wordt verworpen. De rechtbank heeft de vorderingen van Liander daarom toegewezen en heeft [appellante] veroordeeld in de proceskosten. De door Liander gevorderde kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en de gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn door de rechtbank afgewezen.
Standpunten van partijen
4.3
[appellante] komt met vijf grieven op tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Met de grieven stelt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de lokaliseerplicht niet geldt indien wordt vastgesteld dat de theoretische ligging van een kabel meer dan 1,50 meter van het graafprofiel ligt; deze 1,50 meter is een harde grens waarvan niet mag worden afgeweken. Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat aan de hand van de Klic-tekening die [appellante] van Liander heeft ontvangen, kan worden afgeleid dat de kabel binnen een afstand van 1,50 meter van het graafprofiel lag. De rechtbank had [appellante] moeten toelaten tot bewijslevering op dit punt. [appellante] betwist bovendien het causaal verband tussen het niet naleven van de lokaliseerplicht en de door Liander gestelde schade. Tot slot wordt geklaagd over de verwerping van het beroep van [appellante] op eigen schuld van Liander en de toewijzing van de door Liander gevorderde kosten voor eigen medewerkers.
4.4
Liander heeft een en ander gemotiveerd weersproken. Zij betwist – kort samengevat – dat uit de Klic-tekening niet zou kunnen worden afgeleid dat de kabel binnen een afstand van 1,50 meter van het graafprofiel lag. Voorts bestrijdt zij het betoog van [appellante] ter zake het ontbreken van zowel het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade, als het bestaan van eigen schuld zijdens Liander. Ook wordt betoogt dat de grief tegen de toewijzing van de kosten eigen personeel van Liander dient te falen, omdat [appellante] op dat punt geen concreet verweer heeft gevoerd. Tot slot heeft Liander incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van de op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW gevorderde vergoeding van kosten ad € 2.500,- die zij heeft moeten maken ter zake de vaststelling van aansprakelijkheid, schade en ter verkrijging van betaling buiten rechte.
Zorgplicht van grondroerder [appellante]
4.5
Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak diegenen onder wiens verantwoordelijkheid of leiding graafwerkzaamheden worden verricht (hierna: grondroerders) hun werkzaamheden op zorgvuldige wijze dienen te verrichten. Op grondroerders rusten zorgplichten ter voorkoming van het toebrengen van schade aan in de grond gelegen kabels en leidingen (HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772). Daartoe dienen grondroerders volgens de in deze zaak toepasselijke Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) ten minste ervoor zorg te dragen dat voor aanvang van de werkzaamheden een graafmelding is gedaan, onderzoek is verricht naar de precieze ligging van onderdelen van netten op de graaflocatie en dat de ontvangen gebiedsinformatie over de ligging van het net op de graaflocatie aanwezig is. De rechter dient bij de invulling van de zorgplicht van een grondroerder in beginsel aan te sluiten bij de Richtlijn. Indien hij in het concrete geval een daarvan afwijkende invulling van de zorgplicht wil geven, dient hij te motiveren welke omstandigheden rechtvaardigen dat in het concrete geval van de Richtlijn mocht worden afgeweken. Tussen partijen is niet in geschil dat uit de Richtlijn voortvloeit dat de plicht tot zorgvuldig graven in het onderhavige geval met zich brengt dat binnen een strook van 1,50 meter rondom de ruimte waar ten behoeve van de vervanging van het riool wordt gegraven (het graafprofiel voor het rioolwerk) kabels en leidingen die zich daar volgens de tekening van de leidingbeheerder bevinden, in beginsel moeten worden gelokaliseerd. [appellante] betwist evenmin dat indien uit de Klic-tekening volgt dat de theoretische ligging van de kabel op 4,50 meter van de gevel lag, dit binnen het zoekgebied van 1,50 meter valt waarbinnen de lokaliseerplicht geldt. Uitgangspunt – volgens het in de Richtlijn vervatte Handelingsprotocol voor het graven van proefsleuven – is dat proefsleuven worden gegraven als zich volgens de tekening binnen 1,50 meter aan weerszijden van het graafprofiel kabels of leidingen bevinden.
Bespreking grieven in principaal appel
4.6
De vraag die partijen verdeeld houdt, is of aan de hand van de Klic-tekening kan worden afgeleid dat de ligging van de kabel zich binnen het zoekgebied van 1,50 meter vanaf de buitenafmeting van het voorziene graafprofiel voor het rioolwerk bevond. Grief 1 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Indien zou worden bewezen dat de kabel volgens de Klic-tekening op 4,25 meter van de gevel lag, zou de grens van 1,50 meter waarbinnen de lokaliseerplicht geldt, niet worden gehaald. [appellante] betoogt dat de rechtbank haar ten onrechte niet heeft toegelaten tot het leveren van bewijs van de stelling dat de theoretische ligging van de kabel op 4,25 meter van de gevel moet worden gesitueerd in plaats van op 4,50 meter. Het had volgens [appellante] des te meer op de weg van de rechtbank gelegen om haar toe te laten tot bewijslevering, nu uit het schadeaangifteformulier volgt dat ook de schade-expert van Liander geconstateerd zou hebben dat de kabel op 4,25 meter uit de gevel lag.
4.7
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis in rechtsoverweging 4.6 overwogen dat Liander de stelling dat uit de Klic-tekening blijkt dat de kabel op 4,50 meter van de gevel lag, heeft onderbouwd door uitsnedes van de Klic-tekening over te leggen. Daarop is te zien dat zowel de maatbalk van de Klic-tekening als de uitsnede vele malen zijn vergroot en dat de schaal van de maatbalk gelijk is aan die van de uitsnede. [appellante] heeft in hoger beroep onvoldoende gemotiveerd waarom de rechtbank haar oordeel dat de kabel op 4,50 meter van de gevel lag, niet op de uitvergroting van de Klic-tekening had mogen baseren. Zo heeft [appellante] niet concreet uitgelegd waarom de maatbalk na de uitvergroting niet zou kloppen. Dit betekent dat het hof het oordeel van de rechtbank op dit punt tot de zijne maakt.
4.8
Het hof ziet in de onderbouwde stelling van [appellante] dat de schade-expert van Liander het blijkens het schadeaangifteformulier met [appellante] eens was dat de Klic-tekening aangeeft dat de kabel op 4,25 meter uit de gevel zou liggen, geen aanleiding [appellante] toe te laten tot het leveren van nader bewijs. Deze eventuele omstandigheid doet immers niet af aan het feit dat uit de Klic-tekening volgt dat de kabel op 4,50 meter van de gevel lag. De kaart acht het hof beslissend. Daar komt bij dat de gestelde verklaring van de expert pas na het schadevoorval is afgelegd, terwijl de Richtlijn bovendien voorschrijft dat contacten met de netbeheerder, de door hem verstrekte informatie en zijn instemming schriftelijk moeten worden vastgelegd.
4.9
Uit het voorgaande volgt dat grief 1 faalt. Onder deze omstandigheden had [appellante] als grondroerder in beginsel het gehele graafprofiel voor het rioolwerk en tevens de bodem rondom tot een afstand van 1,50 meter van het graafprofiel moeten onderzoeken om de kabel daadwerkelijk te lokaliseren. [appellante] heeft weliswaar proefsleuven gegraven, maar zij erkent de kabel niet te hebben gelokaliseerd. Lokaliseren zoals in de Richtlijn voorgeschreven impliceert niet alleen zoeken, maar ook vinden. Onder deze omstandigheden had [appellante] op grond van de Richtlijn voorafgaand aan de uitvoering van het werk verder moeten zoeken totdat zij de kabel ter plaatse wel zou hebben gelokaliseerd ofwel hierover contact moeten opnemen met Liander. Dit brengt mee dat het bewijsaanbod van [appellante] met betrekking tot de door haar wel genomen voorzorgsmaatregelen moet worden gepasseerd, nu deze eventuele maatregelen niet kunnen afdoen aan de vaststelling dat zij de op haar rustende lokaliseerplicht heeft geschonden.
4.10
In het licht van voorgaande overwegingen oordeelt het hof met de rechtbank dat van [appellante] meer zorgvuldigheid mocht worden verwacht. Door de lokaliseerplicht te schenden heeft zij onzorgvuldig en daarmee toerekenbaar onrechtmatig tegenover Liander gehandeld. Voor de schade die Liander dientengevolge heeft geleden is [appellante] naar het oordeel van het hof aansprakelijk.
4.11
Grief 2 komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het causaal verband tussen deze onrechtmatige daad van [appellante] en de door Liander geleden schade gegeven is. [appellante] voert – kort samengevat – aan dat zij de schade niet had kunnen voorkomen indien zij meer proefsleuven zou hebben moeten graven. Het hof volgt [appellante] niet in dit betoog. Uitgangspunt van de Richtlijn is dat de kabels die volgens de tekening in een zone van 1,50 meter van het graafprofiel liggen, gelokaliseerd dienen te worden alvorens met de graafwerkzaamheden wordt gestart en wel zodanig dat, zoals Liander heeft betoogd, de precieze ligging daarvan wordt vastgesteld. Zou [appellante] de kabel in dit geval hebben gelokaliseerd, dan kan worden aangenomen dat deze kabel niet geraakt zou zijn bij de graafwerkzaamheden. Het voorgaande betekent dat grief 2 faalt.
4.12
Grief 3 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de omstandigheid dat de kabel verder dan één meter van de theoretische ligging bleek te liggen geen eigen schuld aan de zijde van Liander oplevert. [appellante] voert aan dat de omstandigheid dat de kabel plotseling meer dan één meter onnauwkeurig lag ten opzichte van de Klic-tekening met zich brengt dat in ieder geval een deel van de schade voor risico van Liander dient te komen.
4.13
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, de conclusie rechtvaardigen dat de door Liander geleden schade mede een gevolg is van een aan hem toe te rekenen omstandigheid, zoals bedoeld in artikel 6:101 BW. Hierbij neemt het hof het volgende in ogenschouw. Op de netbeheerder rust de verplichting zo nauwkeurig als redelijkerwijs van hem verlangd kan worden informatie over de ligging van het net te verstrekken. Een schending van deze verplichting kan leiden tot eigen schuld van de netbeheerder. Bekend is dat de werkelijke ligging van het net door tal van oorzaken van de tekening kan afwijken. De Richtlijn houdt hiermee ook rekening. Daarbij is in deze zaak van belang dat de kabel al in 1967 en dus ruim 50 jaar geleden is gelegd. Op Liander rust geen rechtsplicht om Klic-tekeningen te updaten. Liander heeft onbetwist gesteld dat het gebied waar de graafwerkzaamheden van [appellante] hebben plaatsgevonden het drukste gebied in Nederland is en dat dit betekent dat daar méér rekening moet worden gehouden met verschuiving van ondergrondse kabels dan elders, te meer omdat de kabel al in 1967 is gelegd.. In een brief van 7 december 2015 heeft Liander [appellante] erop gewezen dat “De exacte ligging, zowel in horizontale (…) als verticale (…) richting, kan door tal van oorzaken, waar wij geen invloed op hebben, afwijken. Het is belangrijk dat u de exacte ligging lokaliseert, bijvoorbeeld door het maken van proefsleuven.” In het licht van het bovenstaande heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat van Liander in het kader van haar informatieverstrekking redelijkerwijs meer verwacht had kunnen worden dan zij heeft gedaan. De enkele omstandigheid dat de kabel op de schadelocatie meer dan één meter onnauwkeurig lag, brengt in de gegeven situatie niet met zich dat een deel van de schade op grond van eigen schuld voor rekening van Liander dient te blijven. Ook grief 3 faalt.
4.14
Grief 4 klaagt dat de rechtbank ten onrechte een bedrag van € 9.152,50 heeft toegewezen voor werkzaamheden uitgevoerd door eigen personeel van Liander. Deze kosten zouden niet gestaafd zijn door objectieve aanknopingspunten.
4.15
De omvang van de voor vergoeding in aanmerking komende schade van Liander moet in beginsel worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Uitgangspunt is dat de eigenaar van een beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering van die zaak. Deze waardevermindering zal in het algemeen gelijk zijn aan de – naar objectieve maatstaven berekende – kosten die met het herstel zijn gemoeid. Liander heeft een schadeopstelling gegeven van de concrete kosten die zij in het kader van het herstel heeft gemaakt, bestaande uit kosten eigen personeel, kosten derden en administratiekosten. Uit de rechtspraak blijkt dat de door een storing veroorzaakte schade kan worden begroot op de naar objectieve maatstaven vast te stellen kosten die een netbeheerder maakt om een dergelijke storing met inzet van eigen medewerkers te verhelpen (zie HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:315). In het onderhavige geval heeft Liander in eerste aanleg een specificatie gegeven van de concrete kosten van het eigen personeel. Deze schadeopstelling ad € 9.152,50 is uitgesplitst naar gelang de functie van dat personeel en het daarbij behorende uurtarief met vermelding van het per functie bestede aantal uren. Het had op de weg van [appellante] gelegen concreet aan te geven waarom het door Liander gevorderde bedrag voor eigen medewerkers zoals uitgewerkt in deze schadeopstelling niet als juist kan worden aanvaard. Dat heeft zij niet gedaan. [appellante] heeft daarmee deze kosten onvoldoende betwist, zodat de grief faalt.
4.16
Grief 5 is een veeggrief zonder zelfstandige betekenis en hoeft niet te worden besproken.
4.17
De bewijsaanbiedingen van [appellante] hebben geen betrekking op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen tot een ander oordeel in deze zaak dienen te leiden. De bewijsaanbiedingen zullen daarom als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
4.18
Het voorgaande betekent dat de grieven van [appellante] in het principaal hoger beroep falen en dat [appellante] als in het ongelijk gestelde partij dient te worden verwezen in de kosten van het geding in het principaal hoger beroep.
Bespreking grief in incidenteel appel
4.19
In het incidenteel hoger beroep voert Liander aan dat de rechtbank ten onrechte de door Liander gevorderde kosten van vaststelling en verhaal ex. artikel 6:96 lid 2 sub b en c van € 2.500,- heeft afgewezen. Liander stelt dat haar medewerkers van de financiële- en verhaalsafdeling ter vaststelling en afhandeling van de schade werkzaamheden hebben moeten verrichten (zoals het verzamelen van alle relevante gegevens, het samenstellen van de schadeopstelling, het verzorgen van de aansprakelijkstelling en correspondentie met de externe verhaalsgemachtigde). Dat zijn kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW.
4.20
Naar het oordeel van het hof heeft Liander deze kosten deugdelijk onderbouwd en toegelicht. De enkele betwisting van [appellante] en de stelling dat geen onderliggende stukken zijn ingebracht doet daaraan niet af. Het hof deelt het standpunt van Liander dat de opgevoerde buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 2.500,- niet onder de werking van artikel 241 Rv vallen. Liander heeft de kosten toegelicht en beroept zich op vaste rechtspraak waaruit volgt dat het aanvaardbaar is dat Liander forfaitaire bedragen in rekening brengt voor de werkzaamheden van haar verhaalsafdeling die veelvuldig met schades als de onderhavige te maken heeft. Het hof stelt vast dat de omvang van de vordering aansluit bij de aanbevelingen die volgen uit het rapport Voorwerk II van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Naar het oordeel van het hof voldoet de vordering aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW. Het hof zal daarom ook deze vordering toewijzen. Deze grief van Liander slaagt. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep.
Slotsom en proceskosten
4.21
De slotsom is dat de grieven in het principaal hoger beroep falen, terwijl de incidentele grief slaagt. Het bestreden vonnis wordt vernietigd, voor zover de vordering van Liander ad € 2.500,- ter zake de vaststelling van aansprakelijkheid, schade en verhaal ex. 6:96 lid 2 sub b en c is afgewezen. De desbetreffende vordering wordt alsnog toegewezen. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij de vordering van Liander tot betaling van een bedrag van € 2.500,- ter zake van vaststelling schade, aansprakelijkheid en verhaal ex. artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] om tegen bewijs van kwijting aan Liander te voldoen een bedrag van € 2.500,- ter zake van vaststelling schade, aansprakelijkheid en verhaal, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2018 tot aan die van de algehele betaling;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Liander in principaal appel begroot op € 5.600,38,- aan verschotten en op € 3.278,-voor salaris en in incidenteel appel begroot op € 1.639,- voor salaris, en in principaal en incidenteel appel begroot op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, A.L.M. Keirse en T. Riyazi en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.