Cessie
Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/VII.3.3:VII.3.3 HR 18 november 2005, NJ 2006, 151 (BTL Lease/Erven Van Summeren)
Cessie (O&R nr. 70) 2012/VII.3.3
VII.3.3 HR 18 november 2005, NJ 2006, 151 (BTL Lease/Erven Van Summeren)
Documentgegevens:
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS357607:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
670. BTL Lease/Erven Van Summeren. Tien jaar na het Sogelease-arrest kwam de Hoge Raad nogmaals te oordelen over de betekenis en toepassing van de eerste zinsnede van art. 3:84 lid 3 BW.62 In dit arrest ging het wederom om een ‘sale and lease back’. Dit keer van voertuigen die voor een aanmerkelijk lagere prijs dan hun marktwaarde aan de leasemaatschappij waren verkocht en vervolgens terug in lease gegeven.
Het hof oordeelt dat hoewel de tekst van de onderwerpelijke leaseovereenkomst erop lijkt te duiden dat van een “werkelijke overdracht” als bedoeld in het Sogelease-arrest sprake is, in het onderhavige geval toch niet op voorhand als vaststaand kan worden aangenomen dat partijen werkelijk beogen dat de lessor in geval van ontbinding van de lease-overeenkomst vanwege een tekortkoming van de lessee, weer vrijelijk en volledig over de voertuigen kan beschikken zonder tot verhaal gehouden te zijn. Het hof wijst in dit verband op het waardeverschil tussen de voor de voertuigen betaalde prijs en de marktwaarde daarvan. Het zou niet in de rede liggen dat de lessee beoogde de voertuigen werkelijk aan de lessee over te dragen voor een prijs die aanmerkelijk lager is dan de marktwaarde. Hierin zou een aanwijzing gelegen kunnen zijn voor de stelling dat de voertuigen slechts als onderpand dienden voor een door de lessor verstrekte geldlening en dat de lessor gehouden is om in geval van verzuim van de lessee verhaal te nemen en een eventueel overschot af te dragen.
In het cassatiemiddel werd onder meer betoogd dat een overdracht in het kader van een sale and lease back zonder meer als een “werkelijke overdracht” heeft te gelden, indien niet expliciet is overeengekomen dat de verkrijger (de lessor) in geval van wanprestatie gehouden is het goed te verkopen teneinde verhaal op de opbrengst te nemen, onder de verplichting het overschot af te dragen aan de vervreemder (de lessee). De Hoge Raad wijst deze opvatting af. Hij wijst erop dat hij in het Sogelease-arrest naast de overeenkomst die tot “werkelijke overdracht” strekt, de overeenkomst heeft geplaatst die slechts een verhaalsrecht geeft. Daarbij is niet beslist – en is volgens de Hoge Raad ook niet juist – dat een “werkelijke overdracht” is beoogd, indien niet expliciet uit de (tekst van de) overeenkomst het tegendeel blijkt.1
In het cassatiemiddel werd voorts betoogd dat het hof bij de uitleg van de overeenkomst ten onrechte betekenis had toegekend aan de overwaarde van de voertuigen waarop de sale and lease back betrekking had. De benadering van het hof zou niet in overeenstemming zijn met het in het Sogelease-arrest aanvaarde systeem, waaraan inherent zou zijn dat de lessor wordt bevoordeeld. Ook deze klacht wordt door de Hoge Raad verworpen. Bij de uitleg van de overeenkomst die aan de overdracht ten grondslag ligt, dient volgens de Hoge Raad de Haviltex-maatstaf te worden toegepast.2 Volgens de Hoge Raad mag in het kader van het onderzoek of sprake is van een “werkelijke overdracht” betekenis worden toegekend aan de waarde van de beweerdelijk overgedragen zaken. “Een wanverhouding tussen de hoogte van de vordering en de waarde van het overgedragen object kan bijdragen tot het oordeel dat partijen niet een “werkelijke overdracht” hebben beoogd”, aldus de Hoge Raad.3
Het feit dat de marktwaarde van het overgedragen goed aanmerkelijk hoger is dan het door de verkrijger ter beschikking gestelde bedrag (de koopprijs), kan dus een belangrijke aanwijzing zijn dat partijen hebben beoogd dat de verkrijger in geval van wanprestatie gehouden is tot verhaal en afdracht van het overschot. Er is dan geen sprake van een “werkelijke overdracht”, maar van een overdracht ten titel van verhaal. Het verdient in dit verband dan ook aanbeveling dat als partijen ondanks het (grote) verschil in waarde toch een werkelijke overdracht beogen, zij dit duidelijk in de onderliggende overeenkomst tot uitdrukking brengen.