Einde inhoudsopgave
Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie
Artikel 96 Deelname aan de prejudiciële procedure
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2024
- Bronpublicatie:
02-07-2024, PbEU L 2024, 2024/2094 (uitgifte: 12-08-2024, regelingnummer: 2024/2094)
- Inwerkingtreding
01-09-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-07-2024, PbEU L 2024, 2024/2094 (uitgifte: 12-08-2024, regelingnummer: 2024/2094)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Instituties
EU-recht / Rechtsbescherming
1.
Overeenkomstig artikel 23 van het Statuut mogen bij het Hof memories of schriftelijke opmerkingen worden ingediend door:
- a)
de partijen in het hoofdgeding,
- b)
de lidstaten,
- c)
de Europese Commissie,
- d)
het Europees Parlement, de Raad en de Europese Centrale Bank, wanneer zij van mening zijn dat zij een bijzonder belang hebben bij de vragen die in het verzoek om een prejudiciële beslissing worden opgeworpen,
- e)
de instelling die de handeling heeft vastgesteld waarvan de geldigheid of de uitlegging wordt betwist,
- f)
de staten — niet zijnde de lidstaten — die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, alsmede de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, wanneer bij het Hof een prejudiciële vraag betreffende een van de toepassingsgebieden van deze overeenkomst aanhangig wordt gemaakt,
- g)
de derde staten die partij zijn bij een door de Raad gesloten overeenkomst op een bepaald gebied, wanneer de overeenkomst daarin voorziet en een rechterlijke instantie van een lidstaat het Hof een prejudiciële vraag voorlegt betreffende het gebied waarop deze overeenkomst van toepassing is.
2.
Dat niet aan de schriftelijke behandeling is deelgenomen, staat niet eraan in de weg dat aan de mondelinge behandeling wordt deelgenomen.
3.
De overeenkomstig dit artikel ingediende memories of schriftelijke opmerkingen worden, nadat het arrest is uitgesproken of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding aan de in artikel 23 van het Statuut bedoelde belanghebbenden is betekend, gepubliceerd op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie, tenzij een van die belanghebbenden bezwaar maakt tegen de publicatie van zijn memorie of opmerkingen. Dit bezwaar, dat niet met redenen omkleed hoeft te zijn en niet bij het Hof of het Gerecht kan worden aangevochten, moet bij afzonderlijke akte ter griffie worden ingediend uiterlijk drie maanden na de uitspraak van het arrest of de betekening van de beschikking waardoor een einde komt aan het geding. In een dergelijk geval wordt op bovengenoemde website melding gemaakt van dat bezwaar en worden de betrokken memorie of opmerkingen niet gepubliceerd, ook niet gedeeltelijk. Indien de belanghebbende later zijn bezwaar tegen de publicatie van zijn memorie of opmerkingen intrekt, worden deze memorie of opmerkingen op de website gepubliceerd zodra dat bezwaar is ingetrokken. Indien het bezwaar na het verstrijken van deze termijn ter griffie wordt ingediend, worden de gepubliceerde memorie of opmerkingen van de site verwijderd.