G.J.M. Corstens, Het Nederlands procesrecht, 2008, p. 770: ‘Voor de appelprocedure bij de unus iudex gelden de gewone appelregels, voorzover daarvan niet is afgeweken (zie artt 425 en 426).’
HR, 08-02-2011, nr. 09/03278
ECLI:NL:HR:2011:BO6737
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-02-2011
- Zaaknummer
09/03278
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BO6737
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO6737, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO6737
ECLI:NL:PHR:2011:BO6737, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO6737
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 413.1 Sv, dagvaardingstermijn. De termijn van 10 dgn geldt ook voor de Enkelvoudige Kamer. Het Hof had het o.t.t.z. o.g.v. art. 413 jo. art. 265.3 Sv moeten schorsen. Dit verzuim strijdt zozeer met een goede procesorde dat het nietigheid oplevert.
8 februari 2011
Strafkamer
nr. 09/03278
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 juni 2009, nummer 23/001120-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet heeft geschorst.
2.2. Volgens de akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om op 30 juni 2009 op de terechtzitting van het Hof terecht te staan - is deze dagvaarding op 25 juni 2009 uitgereikt op de wijze zoals is voorgeschreven in art. 588, derde lid onder c, Sv. De in art. 413, eerste lid eerste volzin, Sv voorgeschreven termijn van tien dagen die ook geldt ten aanzien van de behandeling door de enkelvoudige kamer is dus niet in acht genomen.
2.3. Nu de stukken van het geding niets inhouden waaruit zou kunnen volgen dat de verkorting van de termijn heeft plaatsgevonden met toestemming van de verdachte en blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting de verdachte daar niet is verschenen, had het Hof het onderzoek ter terechtzitting op grond van art. 413 Sv in samenhang met art. 265, derde lid, Sv dienen te schorsen. Het Hof heeft het onderzoek ter terechtzitting echter voortgezet nadat verstek tegen de niet verschenen verdachte was verleend.
2.4. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak oplevert.
2.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M Hart, en uitgesproken op 8 februari 2011.
Conclusie 30‑11‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte bij arrest van 30 juni 2009 wegens ‘overtreding van het bepaalde bij artikel 20 van het RVV 1990’ bij verstek veroordeeld tot een geldboete van EUR 430,-, subsidiair acht dagen hechtenis. Daarnaast heeft het Hof verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd voor de duur van vier maanden.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel betoogt dat het Hof het onderzoek ter terechtzitting had moeten schorsen, nu de in art. 413, eerste lid, Sv voorgeschreven termijn van tien dagen tussen de betekening van de dagvaarding en de terechtzitting niet in acht was genomen.
5.
Volgens de akte van uitreiking gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om op 30 juni 2009 op de terechtzitting van het Hof in hoger beroep terecht te staan, is deze dagvaarding op 25 juni 2009 uitgereikt op de wijze als voorgeschreven in art. 588, derde lid onder c, Sv. Uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 30 juni 2009 blijkt dat de verdachte aldaar niet is verschenen en dat de zaak — nadat tegen de verdachte verstek was verleend — door de enkelvoudige kamer van het Hof is behandeld.
6.
Artikel 413 Sv schrijft voor dat tussen de dag waarop de appeldagvaarding aan de verdachte is betekend en die van de terechtzitting een termijn van tenminste tien dagen dient te verlopen. Wanneer deze dagvaardingstermijn niet in acht is genomen en de verdachte niet is verschenen en de verdachte evenmin toestemming heeft gegeven tot verkorting van bedoelde termijn, moet de rechter het onderzoek schorsen en de verdachte doen oproepen. Dit blijkt uit art. 265, tweede en derde lid, Sv, welke bepaling in art. 413 Sv van overeenkomstige toepassing is verklaard. Als gezegd is de onderhavige zaak door de enkelvoudige kamer van het Hof behandeld. De in art. 413 Sv besloten liggende dagvaardingstermijn van tien dagen geldt echter ook als het gaat om de behandeling van een zaak door een enkelvoudige kamer van het Hof. In de artt. 425 en 426 Sv ligt immers geen — van art. 413 Sv — afwijkende regeling besloten.1. Evenmin zijn via de schakelbepaling, art. 415 Sv, de verkorte dagvaardingstermijnen van art. 370 Sv (politierechter) en 375 Sv (snelrecht) in hoger beroep van toepassing verklaard.2.
7.
Ik keer weer terug naar de onderhavige zaak, waarin vaststaat dat er tussen de dag waarop de appeldagvaarding aan de verdachte is ‘uitgereikt’ en die van de terechtzitting een termijn van vier dagen is gelegen in plaats van de vereiste termijn van minimaal tien dagen. Uit de stukken van het geding kan niet worden afgeleid dat de verkorting van de dagvaardingstermijn heeft plaatsgevonden met toestemming van de verdachte. Verder is gebleken dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet is verschenen en dat het Hof de behandeling van de zaak heeft voortgezet nadat het tegen de verdachte verstek had verleend. In het licht van het voorgaande had het Hof echter het onderzoek ter terechtzitting moeten schorsen. Het middel slaagt dus.
8.
Gronden waarop de uitspraak ambtshalve zou behoren te worden gecasseerd, zijn door mij niet aangetroffen.
9.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑11‑2010
Dat de dagvaardingstermijn van tien dagen als bedoeld in art. 413 Sv ook geldt als de zaak door een enkelvoudige kamer van het hof wordt behandeld, kan ook worden afgeleid ook uit HR 12 februari 2002, LJN: AD7800, NJ 2002, 286 (in welke zaak nog de oude regeling van art. 425 en 426a, eerste lid, Sv — die gold in de tijd dat de kantongerechten nog niet in de rechtbanken waren geïntegreerd en van vonnissen van de kantonrechter bij de rechtbank kon worden geappelleerd — van toepassing was).