Rb. Alkmaar, 07-07-2006, nr. 14/623433-05
ECLI:NL:RBALK:2006:AY3897, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
07-07-2006
- Zaaknummer
14/623433-05
- LJN
AY3897
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2006:AY3897, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 07‑07‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2007:BB0156, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 07‑07‑2006
Inhoudsindicatie
Sliding tijdens voetbalwedstrijd waarbij het slachtoffer een gebroken onderbeen opliep: werkstraf 60 uur en schadevergoeding betalen.
Partij(en)
RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14/623433-05
Datum uitspraak: 7 juli 2006
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de politierechter in de rechtbank Alkmaar, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonend [adres en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juni 2006.
De politierechter heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de politierechter de verdachte zal vrijspreken van het primair aan de verdachte ten laste gelegde, het subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte deswege zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 80 uren en dat, voor het geval de werkstraf niet naar behoren wordt verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen wordt toegepast. Terzake van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 3.081,56 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voorts heeft de politierechter kennis genomen van hetgeen naar voren is gebracht door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. I. E. Leenhouwers, advocaat te Alkmaar.
Daarnaast heeft het slachtoffer [slachtoffer] op de terechtzitting gebruik gemaakt van zijn spreekrecht en heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door mr. T. Mekkelholt, raadsvrouw van de benadeelde partij [slachtoffer], naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair
hij op of omstreeks 16 april 2005 te Enkhuizen aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken (onder)been), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) tegen dat (onder)been te schoppen en/of te trappen;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 april 2005 te Enkhuizen grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (tijdens een voetbalwedstrijd) een sliding heeft gemaakt en/of (daarbij) [slachtoffer] heeft getackled, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (onder)been, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van het subsidiair ten laste gelegde, kort gezegd, zware mishandeling door schuld. Hiertoe heeft zij gesteld dat de officier van justitie, in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 29 mei 2006 van het gerechtshof 's-Gravenhage (LJN AX5782), zich op het standpunt heeft gesteld dat indien het gerechtshof in deze 'voetbalzaak' niet zou komen tot het bewijs van opzet, de verdachte volledig diende te worden vrijgesproken, omdat voor minder ernstige vormen van letselveroorzaking in het voetbal het tuchtrecht volstaat.
De politierechter verstaat dit verweer aldus dat het Openbaar Ministerie beleid voert, op basis waarvan de verdachte er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij in deze zaak slechts kan worden vervolgd terzake van zware mishandeling als opzetdelict. Een dergelijk beleid is de politierechter niet bekend. De verdachte heeft de kenbaarheid van dit eventuele beleid ook niet nader onderbouwd.
Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging van de verdachte terzake van het subsidiair ten laste gelegde.
3. VRIJSPRAAK
De politierechter verklaart dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. BEWEZENVERKLARING
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 16 april 2005 te Enkhuizen aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam tijdens een voetbalwedstrijd een sliding heeft gemaakt en daarbij [slachtoffer] heeft getackled, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken onderbeen, heeft bekomen.
5. BEWIJS
De politierechter grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
6. NADERE MOTIVERING
Voor de beoordeling van deze zaak is het arrest van 25 maart 2003 (LJN: AE9049) van
de Hoge Raad van belang. Daarin heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Gelijk het gerechtshof 's-Gravenhage in zijn arrest van 29 mei 2006 (LJN AX5782) heeft overwogen is de politierechter van oordeel dat de criteria van de Hoge Raad niet inhouden dat gedragingen op het voetbalveld als zodanig anders dienen te worden beoordeeld dan daarbuiten.
De politierechter overweegt dat de getuigenverklaringen, zoals die zijn afgelegd bij de politie en bij de rechter-commissaris geen eenduidig beeld scheppen van de spelsituatie in de 'fatale' paar seconden, voordat het slachtoffer werd geraakt door de verdachte. Evenmin geven die verklaringen inzicht omtrent hetgeen ten tijde van het ten laste gelegde in de verdachte is omgegaan.
De verdachte heeft zelf, samengevat en voor zover relevant, het volgende verklaard (pagina 22 e.v.):
Ik zag dat [slachtoffer] naar de bal rende met de bedoeling om die te bemachtigen. Ik stond er wat verder van af, maar ben vrij snel en besloot dat ik zou proberen om die bal te onderscheppen. Ik naderde hem in een hoek van 90 graden, gezien vanaf de linkerkant van [slachtoffer]. Ik sprintte dus naar die bal toe. Ik zette toen ik vlakbij de bal was een tackle in. De bal was toen iets van de grond af, een centimeter of 40 a 50. Ik zag op het laatste moment dat [slachtoffer] iets eerder bij de bal was dan ik. Ik had de tackle al ingezet en raakte toen met mijn rechterbeen het been van [slachtoffer]. De tackle zette ik zo in, ik zette mijn linkerbeen half onder mijn eigen lichaam en strekte mijn rechterbeen naar voren, iets boven de grond.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zijn gestrekte been ongeveer 20 centimeter boven de grond had en het slachtoffer net boven diens enkel raakte.
Gelet op het voorgaande is de politierechter van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Van enig opzet van de verdachte om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen is niet gebleken. De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm voorts niet worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de politierechter moet de verdachte wel weet hebben gehad van de aanmerkelijke kans op het gevolg van zijn gedragingen. Gelet op de algemene ervaringsregels moet het de verdachte bekend zijn geweest dat toen hij met hoge snelheid en met gestrekt been - ongeveer 20 centimeter van de grond - gelijktijdig met een andere tegenstander inkwam op de bal, de aanmerkelijke kans bestond dat hij het been van de tegenstander - in plaats van de bal - met grote kracht zou raken. Verdachte ging er kennelijk vanuit dat dit gevolg niet zou intreden. Dit is niet alleen een inschattingsfout, zoals de verdachte heeft aangevoerd. Verdachte heeft bovenal in strijd gehandeld met de algemeen bekende spelregel in het voetbal, dat een sliding over de grond dient te worden uitgevoerd, juist om beenletsels zoals in het onderhavige geval te voorkomen.
Een en ander voert tot de conclusie dat zijdens de verdachte sprake is geweest van bewuste schuld.
7. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.
8. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
9. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
De verdachte heeft in een voetbalwedstrijd slachtoffer [slachtoffer] met gestrekt been, ongeveer 20 centimeter boven de grond, getackeld, als gevolg waarvan slachtoffer [slachtoffer] zijn linker onderbeen heeft gebroken. Er zijn meerdere operaties nodig gebleken, alsmede een intensieve revalidatie, om tot een definitief herstel te komen. Daarbij is het niet zeker of [slachtoffer] in de toekomst ooit weer kan gaan voetballen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de politierechter nota genomen van het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 24 mei 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van delicten is veroordeeld.
Voorts heeft de politierechter in aanmerking genomen dat de verdachte terzake van het onderhavige feit door de KNVB 8 wedstrijden is geschorst.
Van de verdachte is geen verdere rapportage over de persoon van de verdachte beschikbaar.
Gelet op het voorgaande acht de politierechter een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uur passend.
10. BESLISSING OP DE VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij [slachtoffer], wonend [adres en woonplaats slachtoffer] heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van
€ 100 4 dagen ziekenhuisopname
€ 67,20 reiskosten familiebezoek in het ziekenhuis
€ 1.008 huishoudelijke hulp
€ 1.200 smartengeld
€ 160 eigen bijdrage fysiotherapie
€ 153,12 reiskosten vanwege fysiotherapie
€ 78,80 opvragen medische info
€ 2767,12 totaal
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voorzover deze de kosten van ziekenhuisopname, reiskosten familiebezoek, smartengeld, eigen bijdrage fysiotherapie en opvragen medische info, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De gevorderde kosten terzake van huishoudelijke hulp ad € 1.008 zijn niet van zo eenvoudige aard dat dit deel van die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de politierechter de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 1.680,32 kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij
heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Naar het oordeel van de politierechter houden de door benadeelde partij gevorderde kosten terzake van het opvragen van medische informatie ad € 78,80 geen rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde strafbare feit. Mitsdien is dit deel van de vordering niet-ontvankelijk.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
11. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De politierechter heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de politierechter jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van de vervangende hechtenis heft de op te leggen verplichting niet op.
- 10.
TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 308 van het Wetboek van Strafrecht.
12. BESLISSING
De politierechter:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat de taakstraf zal bestaan uit een werkstraf.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonend [adres en woonplaats slachtoffer], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.680,32 (duizendzeshonderdtachtig euro en tweeëndertig eurocent) als schadevergoeding aan
[slachtoffer].
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer], [adres en woonplaats slachtoffer] niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], wonend [adres en woonplaats slachtoffer] te betalen een som geld ten bedrage van € 1.680,32 (duizendzeshonderdtachtig euro en tweeëndertig eurocent) bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 33 (drieendertig)dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juli 2006.