Hof 's-Gravenhage, 02-10-2012, nr. 200.105.441/01
ECLI:NL:GHSGR:2012:BY1177
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
02-10-2012
- Zaaknummer
200.105.441/01
- LJN
BY1177
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:BY1177, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 02‑10‑2012; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:BY7634
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BY7634, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 02‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Schuldsanering. Hoger beroep van schuldeisers tegen verlening van de schone lei. Uitkering uit levensverzekering tijdens verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling door schuldenaar niet gemeld en niet aan de boedel afgedragen. Hof vernietigt vonnis schone lei.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer: 200.105.441/01
Insolventienummer rechtbank: 08/106 R
arrest van 2 oktober 2012
in de zaak van
1. [A],
wonende te [woonplaats 1],
2. [B],
wonende te [woonplaats 2],
appellanten,
hierna te noemen: [A], respectievelijk [B], en tezamen appellanten,
advocaat: mr. K.G. van de Streek te Almere.
tegen
[Schuldenaar],
wonende te [woonplaats 3],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [schuldenaar],
advocaat: mr. W.P. Groenendijk te Zwijndrecht.
Het geding
Bij vonnis van de Rechtbank Dordrecht van 7 oktober 2008 is ten aanzien van [schuldenaar] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij beschikking van 13 januari 2011 heeft de rechter-commissaris de looptijd van de schuldsaneringsregeling verlengd tot 7 februari 2012. Bij vonnis van deze rechtbank van 10 april 2012 is aan de [schuldenaar] de schone lei verleend. Tegen laatstbedoeld vonnis hebben appellanten hoger beroep ingesteld bij het op 17 april 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift met producties. Zij verzoeken het hof dit vonnis te vernietigen en vast te stellen dat [schuldenaar] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Namens appellanten zijn bij brieven van 27 april, 20 augustus en 14 september 2012 nadere producties overgelegd.
Bij faxbericht van 9 juli 2012 is een verweerschrift met producties van [schuldenaar] ontvangen.
Bij brief van 23 april 2012 heeft de bewindvoerder, C.J. van der Linden, kopieën van de openbare verslagen aan het hof toegezonden. Bij brief van 12 september 2012 heeft de bewindvoerder inhoudelijk gereageerd op het ingestelde beroep.
De mondelinge behandeling was aanvankelijk vastgesteld op 8 mei 2012 en vervolgens op 10 juli 2012. Op genoemde data is de bewindvoerder (met bericht van verhindering) niet verschenen. Van de zitting van 10 juli 2012 is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen en de bewindvoerder is verzonden. De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 september 2012. Verschenen zijn [A], vergezeld door haar moeder en bijgestaan door haar advocaat, die pleitnotities heeft overgelegd, [schuldenaar], bijgestaan door zijn advocaat, alsmede namens de bewindvoerder mevrouw B. van der Linden-Van Huessen.
De beoordeling van het hoger beroep
- 1.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank – voor zover in dit hoger beroep van belang – vastgesteld dat [schuldenaar] niet in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en heeft zij verstaan dat door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling de vorderingen ten aanzien waarvan de regeling werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn.
- 2.
De grieven van appellanten kunnen als volgt worden samengevat. Appellanten zijn van mening dat [schuldenaar] is tekortgeschoten in de verplichtingen die de schuldsaneringsregeling aan hem heeft opgelegd. Daartoe hebben zij aangevoerd dat [schuldenaar] de uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft belemmerd, dan wel gefrustreerd, en gelden uit een levensverzekering heeft geïncasseerd zonder de bewindvoerder daarvan op de hoogte te stellen. Hiermee heeft hij zijn inlichtingenplicht geschonden en tevens een bate aan de boedel onthouden, waarmee zijn schuldeisers zijn benadeeld.
- 3.
In zijn verweerschrift heeft [schuldenaar] in de eerste plaats de vraag opgeworpen of appellanten ontvankelijk zijn in hun beroep nu zij niet aan te merken zijn als schuldeisers, waarvan de vorderingen onder de toepassing van de schuldsaneringsregeling vallen. [schuldenaar] heeft verder aangevoerd dat hij tijdens het onderhoud met de rechter-commissaris op 27 april 2010 de te verwachten uitkering uit de verzekering bij Achmea aan de orde heeft gesteld en daarbij heeft vermeld dat de boedelachterstand en de tijdens de schuldsaneringsregeling ontstane schulden uit die uitkering betaald zouden kunnen worden. Voorts is [schuldenaar] van mening dat in de beschikking van de rechter-commissaris van 13 januari 2011, waarbij de schuldsaneringsregeling is verlengd tot 7 februari 2012, is bepaald dat hij vanaf 7 oktober 2011 niet was gehouden een hoger bedrag aan de boedel af te dragen dan het wettelijk bewindvoerdersalaris. [schuldenaar] heeft de uitkering van de levensverzekering ontvangen na 7 oktober 2011, zodat hij ervan mocht uitgaan dat deze uitkering niet aan de boedel afgedragen behoefde te worden en dat hij het meerdere van zijn inkomsten boven het bewindvoerdersalaris aan kon wenden om de boedelachterstand in te lopen. Ook heeft hij aangevoerd dat de bewindvoerder de rechtbank heeft geadviseerd hem de schone lei te verlenen, ook nadat de bewindvoerder door appellanten bij brief van 27 februari 2012 op de hoogte was gesteld van de uitkering uit de levensverzekering. [schuldenaar] betwist daarom dat hij de uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft belemmerd of gefrustreerd, dat hij zijn inlichtingenplicht zou hebben geschonden en dat hij een bate aan de boedel heeft onthouden.
- 4.
De bewindvoerder heeft in zijn brief van 12 september 2012 verklaard dat voortschrijdend inzicht hem leert dat de door [schuldenaar] ontvangen gelden uit de levensverzekering in de boedel vallen, nu de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling nog op hem van toepassing waren op de datum van uitbetaling. Voorts heeft de bewindvoerder aangevoerd dat, anders dan [schuldenaar] stelt, tijdens het onderhoud van 27 april 2010 bij de rechtbank niet werd gesproken over de levensverzekering van de oom van schuldenaar (Hof: kennelijk bedoeld is de levensverzekering van [C]). De bewindvoerder heeft [schuldenaar] verzocht de uitkering uit de levensverzekering, groot € 43.410,-, op de boedelrekening te storten.
- 5.
Ter zitting van het hof hebben partijen en de waarnemend bewindvoerder hun standpunten toegelicht.
Mr. Van de Streek heeft het woord gevoerd overeenkomstig de door hem aan het hof overgelegde pleitnotities.
[schuldenaar] heeft twee levensverzekeringen ter sprake gebracht. Desgevraagd heeft hij verklaard dat de uitkering uit de levensverzekering van [C] thans nagenoeg geheel is uitgegeven.
De waarnemend bewindvoerder heeft verklaard dat het [schuldenaar] duidelijk had moeten zijn – gelet op zijn verplichting de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren – dat hij de bewindvoerder had moeten inlichten over de levensverzekering. [schuldenaar] heeft niet voldaan aan het verzoek van de bewindvoerder om de uitkering aan de boedel over te maken.
- 6.
Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting wordt het volgende overwogen.
- 7.1.
Gebleken is dat appellanten kinderen zijn van [C], overleden op 20 maart 2006, die de broer was van [schuldenaar]. [C] heeft bij testament van 31 januari 2006 zijn broer [schuldenaar] benoemd tot zijn enig en algemeen erfgenaam, met uitsluiting van zijn kinderen als erfgenaam in zijn nalatenschap. Appellanten hebben bij [schuldenaar] aanspraak gemaakt op hun legitieme portie, voor elk van hen een bedrag groot € 15.539,-.
- 7.2.
Tussen appellanten en [schuldenaar] is recent bij de Rechtbank Dordrecht een procedure gevoerd, waarbij appellanten hebben gevorderd [schuldenaar] te veroordelen tot betaling van hun legitieme portie. Bij vonnis van 8 augustus 2012 heeft de rechtbank appellanten niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat namens appellanten bij brieven van 29 juli en 16 oktober 2008 een beroep is gedaan op de legitieme portie en dat de vordering van appellanten bestond ten tijde van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, nu zowel de datum van overlijden van [C] als de datum waarop de legitieme portie is opgeëist liggen voor de datum van inwerkingtreding van de schuldsaneringsregeling. Volgens de rechtbank kunnen dergelijke vorderingen ingevolge artikel 299 lid 2 Fw niet anders worden ingesteld dan door aanmelding ter verificatie.
- 8.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat appellanten een vordering hebben op [schuldenaar] ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt. Appellanten zijn aan te merken als schuldeisers in de zin van artikel 355 lid 1 Fw en derhalve ontvankelijk in hun beroep.
- 9.1.
Het hof stelt voorop dat van de schuldenaar, die tot de schuldsaneringsregeling is toegelaten, wordt verlangd dat hij zich tot het uiterste inspant om af te dragen aan de boedel om zijn schuldeisers zo veel mogelijk te voldoen. In beginsel valt het hele vermogen van de schuldenaar en al zijn inkomsten, voor zover die boven het vrij te laten bedrag komen, alsmede de goederen die hij tijdens de toepassing van de regeling ontvangt, in de boedel (artikel 295 Fw). De uitkering uit de levensverzekering van Achmea – waarbij [schuldenaar] als begunstigde werd aangemerkt – diende derhalve aan de boedel te worden afgedragen.
- 9.2.
Voorts heeft als uitgangspunt te gelden dat de informatieplicht van de schuldenaar een van de kernverplichtingen is in de schuldsaneringsregeling. Op de schuldenaar rust de verplichting – op grond van artikel 327 in verbinding met artikel 105 Fw – om alle inlichtingen te verschaffen die door de bewindvoerder of door de rechter-commissaris worden gevraagd. Daarbij kan, indien de schuldenaar dat in verband met de aard van de aan hem gestelde vragen en de door de bewindvoerder en de rechter-commissaris aan hem verstrekte aanwijzingen wist of behoorde te weten, van hem worden verwacht dat hij ook inlichtingen verschaft waarom niet uitdrukkelijk is gevraagd. Dat [schuldenaar] als begunstigde aanspraak kon maken op een uitkering van een door zijn broer gesloten levensverzekering bij Achmea had hij zonder meer moeten melden bij de bewindvoerder.
- 10.
[schuldenaar] heeft verklaard dat hij tijdens het onderhoud met de rechter-commissaris op 27 april 2010 een levensverzekering ter sprake heeft gebracht en dat hij gezien de beschikking van de rechtbank van 13 januari 2011 niet verplicht was de uitkering van de levensverzekering aan de boedel af te dragen. In hoger beroep is evenwel onvoldoende aannemelijk geworden dat [schuldenaar] tegenover de bewindvoerder en de rechter-commissaris open kaart heeft gespeeld over de door zijn broer afgesloten levensverzekering.
Ter zitting bij het hof heeft [schuldenaar] verklaard dat sprake was van twee verzekeringen, te weten de verzekering bij Achmea, waarvan het verzekerde bedrag aan hem is uitgekeerd, en een verzekering ten gunste van zijn echtgenote, samenhangend met het overlijden van haar ex-echtgenoot. Van de zijde van de bewindvoerder is met klem bestreden dat [schuldenaar] de bewindvoerder heeft geïnformeerd over de verzekering bij Achmea. Steun daarvoor is te vinden in de verslagen van de bewindvoerder. In het eerste verslag wordt (onder het kopje “Bezittingen/activa”) vermeld dat geen sprake is van pensioenregelingen / levensverzekeringen. In het vijfde en zesde verslag maakt de bewindvoerder (bij de “Afdrachtplicht”) melding van het feit dat de echtgenote van schuldenaar een bedrag ontvangt als gevolg van het uitbetalen van een levensverzekering van haar inmiddels overleden ex-echt¬genoot, waarbij voorgesteld wordt, met instemming van de echtgenote, dit bedrag aan te wenden teneinde de ontstane achterstand in te lopen. Uit het door de bewindvoerder overgelegde faxbericht van de rechtbank van 16 augustus 2012 volgt dat uit de aantekeningen van het onderhoud van 27 april 2010 niet blijkt dat toen de uitkering uit de levensverzekering van € 43.410,- aan de orde is geweest en dat de rechter-commissaris bepaald zou hebben dat deze niet in de boedel zou vallen. [schuldenaar] heeft desgevraagd ter zitting van het hof verklaard dat hij tijdens het onderhoud met de rechter-commissaris slechts één verzekering ter sprake heeft gebracht en dat hij niet meer weet welke van de twee verzekeringen dat is geweest.
Op grond van het vorenstaande acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat [schuldenaar] de bewindvoerder en de rechter-commissaris niet heeft geïnformeerd over de verzekering bij Achmea, waarvan hij de begunstigde was. Derhalve is [schuldenaar] tekortgeschoten in de nakoming van zijn informatieverplichting, welke tekortkoming het hof ook toerekenbaar acht. Voorts kan [schuldenaar] worden verweten dat hij zijn schuldeisers ernstig heeft benadeeld door geen melding te maken van de uitkering en deze niet aan de boedel af te dragen.
- 11.
Het betoog van [schuldenaar] dat hij er op basis van de beschikking van de rechtbank van 13 januari 2011 van mocht uitgaan dat hij de verzekeringsuitkering niet aan de boedel behoefde af te dragen, wordt door het hof verworpen. In deze beschikking, waarbij de schuldsaneringsregeling is verlengd tot 7 februari 2012, is weliswaar bepaald dat [schuldenaar] vanaf 7 oktober 2011 niet was gehouden een hoger bedrag aan de boedel af te dragen dan het wettelijk bewindvoerdersalaris, maar deze beschikking moet zo begrepen worden dat [schuldenaar] in de gelegenheid is gesteld om met het meerdere van zijn reguliere inkomsten (en de extra inkomsten van zijn echtgenote) boven het bewindvoerdersalaris de boedelachterstand in te lopen en dat voor het overige de verplichtingen uit de schuldsanering onverminderd bleven gelden. Uit de mededelingen van [schuldenaar] ter zitting van het hof begrijpt het hof dat [schuldenaar] wist dat onder “reguliere inkomsten” geen buitengewone bate als een verzekeringsuitkering van € 43.410,- begrepen was, maar dat hij deze uitkering welbewust ten eigen bate en ten bate van zijn (nieuwe) schoonfamilie heeft aangewend. Immers, [schuldenaar] heeft ter zitting desgevraagd medegedeeld dat hij van mening was dat hij “genoeg had afgedragen aan de boedel.” [schuldenaar] had in ieder geval moeten begrijpen dat nu de uitkering is ontvangen binnen de verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling hij van de ontvangst melding had moeten maken aan de bewindvoerder en dat hij het uitgekeerde bedrag aan de boedel had moeten afdragen.
- 12.
Alle omstandigheden in aanmerking nemende is geen sprake van tekortkomingen die vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis ervan buiten beschouwing kunnen worden gelaten.
- 13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis deels dient te worden vernietigd en dat [schuldenaar] de schone lei moet worden ontnomen.
De beslissing
– vernietigt het vonnis van de Rechtbank Dordrecht van 10 april 2012, doch uitsluitend voor zover de rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en heeft verstaan dat door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
– stelt vast dat [schuldenaar] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringregeling voortvloeiende verplichtingen;
– bekrachtigt het vonnis voor het overige;
–bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld kennis geeft van deze uitspraak aan de griffier van de Rechtbank Dordrecht met het oog op de noodzakelijke publicatie.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Rijperman, J.W. van Rijkom en H.J. Steinvoort, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2012 in aanwezigheid van de griffier.