Het verzoekschrift is op 8 oktober 2012 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen, derhalve binnen de in art. 351 lid 5 Fw genoemde cassatietermijn van acht dagen.
HR, 22-02-2013, nr. 12/04719
ECLI:NL:HR:2013:BY7634
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-02-2013
- Zaaknummer
12/04719
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BY7634
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY7634, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑02‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2012:BY1177, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY7634
ECLI:NL:PHR:2013:BY7634, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 14‑12‑2012
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2012:BY1177
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY7634
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑02‑2013
22 februari 2013
Eerste Kamer
12/04719
RM/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
2. [Verweerder 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer 08/106 R van de rechtbank Dordrecht van 10 april 2012;
b. het arrest in de zaak 200.105.441/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 oktober 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 22 februari 2013.
Conclusie 14‑12‑2012
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
12/04719
Mr. L. Timmerman
Parket: 14 december 2012
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
verzoeker tot cassatie
tegen
- 1.
[Verweerster 1]
- 2.
[Verweerder 2]
verweerders in cassatie
(hierna in onderling verband: verweerders)
1.
Bij vonnis van de rechtbank Dordrecht van 7 oktober 2008 is ten aanzien van [verzoeker] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij beschikking van 13 januari 2011 heeft de rechter-commissaris de looptijd van de schuldsaneringsregeling verlengd tot 7 februari 2012. Bij vonnis van 10 april 2012 heeft de rechtbank vastgesteld dat [verzoeker] niet in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd met verlening van schone lei.
2.
Verweerders, aan te merken als schuldeisers in de zin van art. 355 lid 1 Fw, zijn kinderen van de broer van [verzoeker], [betrokkene 1], die op 20 maart 2006 is overleden. Bij testament van 31 januari 2006 heeft [betrokkene 1] zijn broer, met uitsluiting van zijn kinderen, benoemd tot zijn enig en algemeen erfgenaam in zijn nalatenschap. Verweerders hebben bij [verzoeker] aanspraak gemaakt op hun legitieme portie, voor elk van hen een bedrag groot € 15.539,-. Tussen hen is niet (meer) in geschil dat zij een vordering hebben op [verzoeker] ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt.
3.
Van de verlening van de schone lei door de rechtbank zijn verweerders in hoger beroep gekomen. Zij hebben het hof 's-Gravenhage verzocht het vonnis te vernietigen en vast te stellen dat [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Volgens hen heeft [verzoeker] de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmerd, dan wel gefrustreerd, en heeft hij gelden uit een levensverzekering geïncasseerd zonder de bewindvoerder daarvan op de hoogte te stellen. Hiermee zou hij zijn inlichtingenplicht geschonden hebben en tevens een bate aan de boedel hebben onthouden, waarmee hij zijn schuldeisers zou hebben benadeeld. [Verzoeker] heeft een en ander bestreden.
4.
Bij arrest van 2 oktober 2012 heeft het hof 's-Gravenhage het vonnis van de rechtbank deels vernietigd en [verzoeker] de schone lei ontnomen. Het hof stelde vast dat [verzoeker] toerekenbaar was tekortgeschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen door, verkort weergegeven, 1) geen melding te maken van het feit dat hij begunstigde was van de levensverzekering van zijn overleden broer, 2) de bewindvoerder niet te informeren over de door hem uit dien hoofde ontvangen uitkering en 3) de uitkering ondanks het verzoek van de bewindvoerder daartoe niet af te dragen aan de boedel.
5.
In cassatie is [verzoeker] hiertegen tijdig1. met twee middelen opgekomen. Het eerste middel klaagt over het oordeel van het hof in rov. 10 dat in hoger beroep onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoeker] tegenover de bewindvoerder en de rechter-commissaris open kaart heeft gespeeld over de door zijn broer afgesloten levensverzekering. Het tweede middel klaagt dat het hof in rov. 11 ten onrechte heeft geoordeeld dat [verzoeker] er niet van mocht uitgaan dat hij de uitkering uit de levensverzekering niet hoefde te melden en ook niet aan de boedel behoefde af te dragen.
6.
In rov. 9.1 van het bestreden arrest stelt het hof voorop dat van de schuldenaar die wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling wordt verlangd dat hij zich tot het uiterste inspant om af te dragen aan de boedel teneinde zijn schuldeisers zoveel mogelijk te voldoen. Volgens het hof valt ingevolge art. 295 Fw het hele vermogen van de schuldenaar tijdens de toepassing van de regeling in de boedel, derhalve ook de litigieuze uitkering van de levensverzekering. Dit wordt in cassatie als zodanig niet bestreden. Hieraan voegt het hof in rov. 9.2 toe dat de informatieplicht één van de kernverplichtingen is die in de schuldsaneringsregeling op de schuldenaar rust. Dat [verzoeker] als begunstigde aanspraak kon maken op een uitkering van een door zijn broer gesloten levensverzekering bij Achmea, had hij naar het oordeel van het hof zonder meer moeten melden bij de bewindvoerder. Ook dit uitgangspunt wordt in cassatie niet bestreden.
7.
Het door het eerste middel bestreden oordeel in rov. 10, te weten dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoeker] open kaart heeft gespeeld tegenover de bewindvoerder en de rechter-commissaris over de door zijn broer afgesloten levensverzekering, baseert het hof op (i) de verslagen van de bewindvoerder en het faxbericht van de rechtbank van 16 augustus 2012 met aantekeningen van het onderhoud van 27 april 2010 bij de rechtbank, waarin geen enkele melding wordt gemaakt van de litigieuze verzekering, hetgeen steun biedt voor het standpunt van de bewindvoerder die met klem bestrijdt dat [verzoeker] de bewindvoerder heeft geïnformeerd en (ii) de verklaring van [verzoeker] ter zitting van het hof dat hij tijdens het onderhoud met de rechter-commissaris slechts één verzekering ter sprake heeft gebracht en dat hij niet meer weet welke verzekering dat is geweest. Het middel verwijst ter staving van de daarin opgeworpen klacht - zonder nader te specificeren - naar het vijfde en zesde verslag van de bewindvoerder aan de rechter-commissaris, waarin "melding (...) van de bewindvoerder aan de rechter-commissaris" teruggevonden zou kunnen worden.
8.
In cassatie staat niet ter discussie dat [verzoeker] gehouden was melding te maken van zijn aanspraak op grond van de door zijn overleden broer afgesloten levensverzekering (rov. 9.1). In geen van de verslagen van de bewindvoerder - die in cassatie overigens niet door [verzoeker], maar wel van de zijde van verweerders zijn overgelegd - wordt melding gemaakt van de door de broer van [verzoeker] afgesloten levensverzekering. [Verzoeker] heeft bovendien ter zitting ten overstaan van het hof zelf erkend dat hij (ten minste) één van de levensverzekeringen niet aan de rechter-commissaris heeft gemeld. Tegen deze achtergrond is 's hofs oordeel niet onbegrijpelijk, noch onvoldoende gemotiveerd Het eerste onderdeel faalt dan ook.
9.
Het oordeel van het hof is gegrond op drie, hiervoor in par. 4 weergegeven, schendingen van de voor [verzoeker] uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De enkele verzwijging van het feit dat [verzoeker] aanspraak maakte op een uitkering uit hoofde van de levensverzekering van zijn overleden broer, is reeds voldoende om hem de schone lei te ontzeggen. Aangezien het eerste middel faalt, heeft [verzoeker] in feite geen belang meer bij bespreking van het andere middel. Belang bij het tweede middel ontbreekt bovendien, aangezien het oordeel van het hof in rov. 9.1 dat de litigieuze uitkering in de boedel valt, niet wordt bestreden. Ik bespreek middel 2 ten overvloede.
10.
Geklaagd wordt dat het hof in rov. 11 ten onrechte heeft overwogen dat [verzoeker] er op basis van de beschikking van 13 januari 2011 niet vanuit mocht gaan dat hij de uitkering uit de betreffende levensverzekering niet aan de bewindvoerder hoefde te melden en niet hoefde af te dragen aan de boedel. In de beschikking waarop [verzoeker] zich beroept is te lezen dat de rechter-commissaris, ook al is hij ervan overtuigd dat de boedelachterstand aan [verzoeker] toe te rekenen is, toch aanleiding ziet de schuldsaneringsregeling (niet te beëindigen zonder verlening van de schone lei - zo begrijp ik de rechter-commissaris -, maar) te verlengen tot 7 februari 2012, dat is met een termijn van vier maanden. Daarbij wijst de rechter-commissaris [verzoeker] er uitdrukkelijk op "dat hij gedurende de resterende looptijd alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen strikt dient na te komen". Vervolgens overweegt de rechter-commissaris "dat de schuldenaar vanaf 7 oktober 2011 niet zal zijn gehouden een hoger bedrag aan de boedel af te dragen dan het wettelijke bewindvoerdersalaris, zodat het meerdere kan worden aangewend om de boedelachterstand in te lopen."
11.
Anders dan het middel aanvoert kan hieruit niet afgeleid worden dat [verzoeker] al "het meerdere" zelf mocht houden, laat staan dat hij hieruit kon afleiden dat hij de uitkering uit de levensverzekering niet hoefde te melden aan de bewindvoerder. Die gevolgtrekking kan ook niet worden gemaakt uit de zin die de rechter-commissaris daarop laat volgen, te weten dat als de boedelachterstand niet vóór het verstrijken van de termijn van de verlenging van de schuldsaneringsregeling is afgelost, de rechter-commissaris de rechtbank zal adviseren de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei.
12.
De gevolgtrekking die het hof verbindt aan het feit dat [verzoeker] de uitkering groot van € 43.410,- welbewust ten eigen bate en ten bate van zijn (nieuwe) schoonfamilie heeft aangewend, zonder deze aan te geven bij de bewindvoerder, houdt in cassatie stand. Het oordeel van het hof dat [verzoeker] - die zijn handelwijze ter zitting aldus verklaarde dat hij van mening was dat hij al genoeg had afgedragen aan de boedel - had moeten begrijpen, nu de uitkering werd ontvangen binnen de verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling, dat hij van de ontvangst melding had moeten maken aan de bewindvoerder en dat hij het uitgekeerde bedrag aan de boedel had moeten afdragen, is onjuist noch onbegrijpelijk. Ook het tweede middel faalt.
13.
Ik concludeer tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑12‑2012