Rb. Arnhem, 08-04-2010, nr. 09/2974
ECLI:NL:RBARN:2010:BM1486
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
08-04-2010
- Zaaknummer
09/2974
- LJN
BM1486
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2010:BM1486, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 08‑04‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2011:BP9569, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 08‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Beslissing dat eiseres haar promotietraject aan de Wageningen Universiteit niet mag voortzetten (‘no go’-beslissing). Ten aanzien van de bij het besluit op bezwaar gehandhaafde ‘no go’-beslissing kan slechts worden beoordeeld of het college voor promoties zich al dan niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de formele voorschriften die bij of krachtens de Awb, de WHW of enige andere wet in formele zin zijn gesteld, is voldaan. Beroep ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/2974
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 8 april 2010.
inzake
[Eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door [gemachtigde],
tegen
het college voor promoties van de Wageningen Universiteit, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 10 juni 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2009 hebben [promotor] en [co-promotor] het promotietraject van eiseres aan de Wageningen Universiteit beoordeeld en geconcludeerd dat zij haar promotietraject niet mag voortzetten, welke beslissing ook wel als de ‘no go’ beslissing is aangeduid.
Tegen deze beslissing heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder - overeenkomstig het advies van de adviescommissie - het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 november 2009. Eiseres is daar verschenen en bijgestaan door mr. [gemachtigde] en V. Beglaryan, tolk. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door S.W. de Jong.
3. Overwegingen
Bij besluit van 2 april 2008 heeft het college voor promoties van de Wageningen Universiteit eiseres toegang verleend tot het promotieprogramma aan de Wageningen Universiteit, welk besluit is gebaseerd op het bepaalde in artikel 7:18, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). In het begeleidend schrijven bij dit toelatingsbesluit is aan eiseres medegedeeld dat kandidaten ook worden beoordeeld op hun kwaliteiten en de voortgang in het promotieprogramma en dat deze beoordeling bepaalt of het de kandidaat wordt toegestaan om het promotietraject na het eerste jaar voort te zetten. In het kader van deze beoordeling hebben de promotor en co-promotor van eiseres op 5 februari 2009 de ‘no go’ beslissing genomen.
Bij het bestreden besluit - voor zover in geschil - heeft verweerder de ‘no go’ beslissing gehandhaafd omdat deze beslissing is gebaseerd op de beoordeling van de capaciteiten van eiseres door de promotor en de co-promotor en hun deskundige mening over eiseres’ problemen met het vertalen van theoretische denkbeelden in praktische methoden en handelingen in het toepasselijke onderzoeksgebied.
Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Op haar stellingen zal de rechtbank hierna, voor zover nodig, ingaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 7.18, eerste lid, van de WHW is het college voor promoties van een universiteit of van de Open Universiteit bevoegd de graad Doctor te verlenen op grond van de promotie.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel heeft toegang tot de promotie ieder die:
- a.
aan wie op grond van artikel 7.10a, eerste, tweede of derde lid, de graad Master is verleend,
- b.
als proeve van bekwaamheid tot het zelfstandig beoefenen van de wetenschap een proefschrift heeft geschreven dan wel een proefontwerp heeft vervaardigd, en
- c.
heeft voldaan aan de eisen, gesteld in het in artikel 7.19 bedoelde promotiereglement.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan het college voor promoties in bijzondere gevallen personen die voldoen aan het tweede lid onder b en c maar niet voldoen aan dat lid onder a, tot de promotie toegang verlenen.
Ingevolge artikel 7.19, eerste lid, van de WHW stelt het college voor promoties met inachtneming van het daaromtrent bij deze wet bepaalde het promotiereglement vast. In dat reglement worden geregeld:
- a.
de gang van zaken met betrekking tot de voorbereiding van de promotie en met betrekking tot de promotie zelf, daaronder begrepen de taak en bevoegdheden van ieder die bij de promotie is of kan worden betrokken, en
- b.
de voorzieningen betreffende de beslechting van geschillen die zich met betrekking tot de voorbereiding van de promotie en de promotie zelf kunnen voordoen.
Ingevolge artikel 20.1 van het Promotiereglement Wageningen Universiteit kan een belanghebbende tegen besluiten genomen door of namens het college voor promoties bezwaar maken door binnen zes weken nadat het besluit hem bekend is gemaakt een schriftelijk en gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen bij het college voor promoties.
De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 7:19, eerste lid, aanhef en onder b, van de WHW en artikel 20.1 van het Promotiereglement Wageningen Universiteit van oordeel dat het college voor promoties het tot beslissing bevoegde bestuursorgaan is. De rechtbank neemt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting aan dat dit college het bestreden besluit ook heeft genomen en dat dit besluit door de Raad van Bestuur van de Wageningen Universiteit aan eiseres bekend is gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde ‘no go’ beslissing een beoordeling van het kennen of kunnen van eiseres betreft. Deze beslissing bevat immers een beoordeling van de capaciteiten van eiseres inzake het promotietraject. Op grond van artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing. Deze bepaling heeft naar het oordeel van de rechtbank niet tot gevolg dat tegen een beoordeling van iemands kennen of kunnen in het geheel geen beroep kan worden ingesteld, maar staat eraan in de weg dat een oordeel van de bestuursrechter wordt verkregen omtrent iemands kennen en kunnen als zodanig. Volgens vaste rechtspraak dient de toetsing door de bestuursrechter van een besluit als het bestreden besluit beperkt te zijn. Dit betekent dat ten aanzien van de bij het bestreden besluit gehandhaafde ‘no go’ beslissing slechts kan worden beoordeeld of verweerder zich al dan niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de formele voorschriften die bij of krachtens de Awb, de WHW of enige andere wet in formele zin zijn gesteld, is voldaan.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de ‘no go’ beslissing onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de promotor zijn twijfels niet aan haar kenbaar heeft gemaakt, waardoor zij niet in de gelegenheid is geweest het onderzoeksvoorstel aan te vullen of te herstellen. Ook de late toezending van het onderzoeksvoorstel aan de recensenten acht eiseres onzorgvuldig. Voorts stelt eiseres dat de promotor haar ten onrechte niet heeft bijgestaan bij de reactie op de commentaren van de recensenten op het onderzoeksvoorstel. Tot slot stelt eiseres dat de beslissing niet in samenspraak met de co-promotor is genomen en dat getwijfeld dient te worden aan de objectiviteit van de promotor.
Dit betoog faalt. Uit de stukken blijkt dat de promotor de start van het onderzoek door eiseres als veelbelovend heeft gezien en dat hij kort daarna, in de periode van juni tot september 2008, is gaan twijfelen aan de capaciteiten van eiseres en daarmee aan het voortzetten van het onderzoek door eiseres. Deze twijfels hebben er toe geleid dat de promotor in de zomer van 2008 zijn mening over de formeel nog te nemen ‘no go’ beslissing heeft gevormd en uiteindelijk geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het onderzoeksvoorstel te herzien. Voorts blijkt uit de ‘no go’ beslissing van 5 februari 2009 dat deze beslissing niet alleen door de promotor maar ook door de co-promotor is ondertekend.
Hoewel door verweerder wordt erkend, zoals blijkt uit het advies van de adviescommissie, dat sprake is geweest van misverstanden en een gebrek aan transparantie bij de promotor in zijn supervisie, ziet de rechtbank in de gang van zaken voorafgaand aan de ‘no go’ beslissing geen schending van een formeel voorschrift dat bij of krachtens de Awb, de WHW of enige andere wet in formele zin is gesteld. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiseres de gelegenheid heeft gehad te reageren op de commentaren van de recensenten en in is staat gesteld haar standpunt te verdedigen.
Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de ‘no go’ beslissing en het bestreden besluit niet deugdelijk zijn gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling van eiseres evenmin doel treft en overweegt daartoe als volgt.
Blijkens de ‘no go’ beslissing zijn 17 onderdelen van de voorbereiding van het onderzoek van eiseres beoordeeld, waarvan 11 onderdelen onvoldoende tot zwaar onvoldoende zijn bevonden. In de conclusie van de beslissing is vermeld dat de start van het onderzoek door eiseres veelbelovend was, maar dat de stap naar echt onderzoek niet is gemaakt, waarvoor verscheidene redenen zijn vermeld. In de conclusie van de beslissing is voorts gewezen op de bijgevoegde kritiek van twee externe recensenten op het onderzoeksvoorstel van eiseres. De ‘no go’ beslissing is daarmee naar het oordeel van de rechtbank voorzien van een deugdelijke motivering. Ook in hetgeen overigens door eiseres is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd.
De stelling van eiseres dat van de juistheid van de twijfels van de promotor niet is gebleken kan door de rechtbank, gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader, niet worden beoordeeld. Deze stelling raakt immers het oordeel van de promotor en de co-promotor over de capaciteiten van eiseres en daarmee het kennen en kunnen van eiseres als zodanig.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in tegenwoordigheid mr. J.M.A. Koster, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 8 april 2010.