Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, zesde druk, 2009, p. 155/156, met aanhaling van F.H. Koster, 'Iets over cassatietechniek' in Homo advocatus (Spong-bundel), p. 75: 'Een klacht die zich louter richt tegen de aan een beslissing gegeven motivering en niet ook tegen die beslissing zelf, zal daarom onbesproken blijven' (in cassatie, EH).
HR, 09-10-2012, nr. 11/03309
ECLI:NL:HR:2012:BX5558
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-10-2012
- Zaaknummer
11/03309
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BX5558
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX5558, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑10‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX5558
ECLI:NL:HR:2012:BX5558, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑10‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX5558
- Vindplaatsen
Conclusie 09‑10‑2012
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 11/03309
Mr. Hofstee
Zitting: 21 augustus 2012 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Verzoeker is bij arrest van 28 juni 2011 door het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, wegens 1. "Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", 2. "Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" en 3. "Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, alsmede beslissingen genomen over in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals in het arrest vermeld. Daarnaast heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een bij vonnis van de Rechtbank te Zwolle-Lelystad voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 11/03309, 11/03317, 11/03183 en 11/03184. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verzoeker heeft mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, drie middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel klaagt mede gezien de toelichting daarop dat het Hof ten onrechte de verzoeken tot het horen van de getuigen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] heeft getoetst op grond van het noodzakelijkheidscriterium in plaats van het verdedigingsbelang, dan wel het noodzakelijkheidscriterium gezien de omstandigheden niet op de juiste wijze heeft ingevuld dan wel op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen, althans dat het Hof die beslissing onbegrijpelijk en/of ontoereikend heeft gemotiveerd.
5.
Het tweede middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, bevat de klacht dat het Hof ten onrechte dan wel onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd geen inzicht heeft gegeven aan welk criterium - de noodzakelijkheid dan wel het verdedigingsbelang - het Hof de toewijzing van het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuigen (tevens medeverdachten) [medeverdachte 3] en [betrokkene 2] heeft getoetst en heeft verzuimd aan te geven waarom er geen noodzaak zou bestaan om de getuigen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] als getuigen te horen in hoger beroep.
6.
Deze middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
7.
Uit de stukken van het geding in cassatie blijkt, voor zover voor de bespreking van de middelen van belang, het volgende procesverloop. Verzoeker is bij vonnis van 16 november 2010 door de Rechtbank te Utrecht veroordeeld. Gezien de 'akte rechtsmiddel' is op 30 november 2010 tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Onder de gedingstukken bevindt zich geen appelschriftuur. Ik houd het er dan ook voor dat door of namens verzoeker geen appelschriftuur is ingediend. Op 3 januari 2011 wordt namens de voorzitter van de strafkamer van het Hof met het oog op een voortvarende afhandeling van de strafzaak een e-mail verzonden aan de raadsman van verzoeker, met daarin de vraag of er vanwege de verdediging onderzoekswensen zijn en, zo ja, deze kenbaar te maken. In antwoord hierop doet de raadsman van verzoeker in een e-mail van 9 februari 2011 het verzoek tot het horen van een vijftal getuigen, te weten [betrokkene 1] en de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [betrokkene 2] en [medeverdachte 2]. Op 16 februari 2011 volgt in een e-mail een reactie op dit verzoek namens de Advocaat-Generaal bij het Hof. De Advocaat-Generaal kan instemmen met het verzoek voor zover het de medeverdachten [betrokkene 2] en [medeverdachte 3] betreft, maar verzet zich op grond van het noodzakelijkheidscriterium tegen het horen van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [betrokkene 1]. Op 10 maart 2011 wordt blijkens een zogenoemde voorzittersbeslissing door de voorzitter van het Hof vastgesteld dat de raadsman van verzoeker bij brief van 9 februari 2011 het Hof heeft verzocht [medeverdachte 3] en [betrokkene 2] als getuigen te horen en de beslissing genomen dat zij beiden als getuigen zullen worden opgeroepen om te worden gehoord ten overstaan van de raadsheer-commissaris.
8.
Op de terechtzitting van het Hof van 10 mei 2011 voert de raadsman het woord overeenkomstig zijn aan het Hof overgelegde pleitnota. Gezien deze pleitnota persisteert de raadsman bij zijn verzoek tot het horen van de opgegeven getuigen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [betrokkene 1]. Daartoe voert hij aan:
"Van belang is dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nader worden gehoord over bovengenoemd punten, een onderscheid tussen de getuigen [betrokkene 2] en [medeverdachte 3] is eerlijk gezegd ook onlogisch. Appelmemorie is tijdig gemaakt en de getuigen zijn tijdig doorgegeven, derhalve is het criterium het verdedigingsbelang.
Getuige [betrokkene 1] heeft ook verklaringen afgelegd en werd enige tijd als verdachte beschouwd. Hij kan verklaren over de staat van [verdachte] die bewuste dag en over wat daarvoor is gebeurd. Daarnaast is hij een de auditu getuige en wenst de verdediging hem te vragen wat [betrokkene 2] en/of [medeverdachte 3] zoal tegen hem verklaard heeft, onder welke omstandigheden (p. 614-621), dit ook met oog op de rolverdeling."
Blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting wijst het Hof het verzoek als volgt af:
"Het Hof wijst af het verzoek om alsnog drie getuigen te horen omdat het hof niet overtuigd is dat daartoe op dit moment enige noodzaak bestaat. Dit laat onverlet dat het de raadsheer-commissaris vrij staat om - indien hij dat na het verhoor van [betrokkene 2] en [medeverdachte 3] noodzakelijk acht - op een later tijdstip de drie door de raadsman genoemde personen alsnog als getuigen te (doen) horen."
De terechtzitting wordt geschorst tot 14 juni 2011.
9.
In zijn aan de voorzitter gerichte brief van 7 juni 2011 constateert de raadsman dat in de voorzittersbeslissing niet is beslist op het verzoek tot het horen van de opgegeven getuigen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [betrokkene 1], en laat hij weten te persisteren bij dit verzoek en van mening te zijn dat de voltallige kamer van het Hof hierover een beslissing dient te nemen op grond van het verdedigingsbelang, nu dit verzoek volgens hem reeds is gedaan bij appelmemorie.
10.
Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn op de terechtzitting van 14 juni 2011 de getuigen [medeverdachte 1], Koopmeiers en [medeverdachte 2] gehoord, heeft toen de verdediging geen gebruik gemaakt van het recht om de getuige [medeverdachte 1] vragen te stellen, heeft de raadsman aan de getuigen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vragen kunnen stellen en gesteld, welke door deze getuigen zijn beantwoord, en hebben daarna de verdediging en de Advocaat-Generaal afstand van de getuigen [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gedaan. Voorts kan in dat proces-verbaal het volgende worden gelezen. De voorzitter merkt op dat de raadsman op 7 juni 2011 een brief aan het Hof heeft verzonden met opnieuw het verzoek om getuige [betrokkene 1] te horen en geeft de raadsman de gelegenheid deze brief toe te lichten. Daarop deelt de raadsman, voor zover hier relevant, mede dat in zijn visie zijn eerdere brief - ik begrijp: de e-mail van 9 februari 2011 - een appelmemorie is, dat er discussie is over de vraag welk criterium - de noodzakelijkheid of het verdedigingsbelang - van toepassing is en dat het verzoek de getuigen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] betreft. Het Hof reageert hierop als volgt:
"De voorzitter hervat het onderzoek en deelt namens het hof mede dat het hof het verzoek om getuige [betrokkene 1] te horen afwijst, nu er geen aanleiding is om tot heroverweging van de eerdere beslissing over te gaan. Formeel is de noodzaak om de medeverdachten te horen niet gebleken. Als de raadsman echter drie of vier hele concrete vragen kan bedenken om aan de getuigen te stellen, dan kan die per verdachte worden gesteld in de hoedanigheid als getuige."
11.
Vervolgens voert de raadsman het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota. In deze pleitnota wordt met betrekking tot de getuigenverzoeken het verzoek gedaan de brief van de raadsman van 7 juni 2011 als herhaald en ingelast te beschouwen en tevens gesteld dat het noodzakelijkheidscriterium niet van toepassing is en de verzochte getuigen in het belang van de verdediging (en gezien art. 6 EVRM) dienen te worden gehoord. In aanvulling op zijn pleitnota merkt de raadsman op dat hij blijft bij zijn verzoek om getuige [betrokkene 1] te horen.
12.
Op 28 juni 2011 wijst het Hof zijn arrest. Daarin overweegt het Hof, voor zover hier van belang, het volgende:
"Verzoek tot het horen van getuigen
De raadsman heeft ter zitting - opnieuw - verzocht [betrokkene 1] als getuige te horen. Het hof heeft dit verzoek ter zitting afgewezen omdat er geen aanleiding is gebleken de eerder genomen beslissing, dat de noodzaak om deze getuige te horen niet is gebleken, te heroverwegen.
Bij pleidooi heeft de raadsman nogmaals verzocht om het horen van deze getuige. Het hof is van oordeel dat de raadsman geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die nopen tot een heroverweging van de eerder hierover genomen beslissing. Het verzoek wordt derhalve afgewezen."
13.
Ik stel voorop dat voor zover de in de middelen vervatte klachten betrekking hebben op de getuigen [medeverdachte 3], [betrokkene 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zij elk belang ontberen, nu deze medeverdachten van verzoeker in aanwezigheid van de verdediging als getuigen zijn gehoord, waarbij de verdediging ook zelf vragen aan hen heeft kunnen stellen. Zo heeft het Hof het horen van de getuigen [medeverdachte 3] en [betrokkene 2] overgelaten aan de raadsheer-commissaris en op de terechtzitting van 14 juni 2011 de verdediging de gelegenheid gegeven vragen te stellen aan de toen verschenen getuigen [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], waarna (ook) de verdediging afstand van deze getuigen heeft gedaan. Nu deze getuigen door de verdediging gehoord zijn kunnen worden en vaststaat dat het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] is afgewezen op grond van het noodzakelijkheidscriterium, doet in cassatie de vraag er niet toe aan de hand van welk criterium de verzoeken van de raadsman tot het horen van de getuigen [medeverdachte 3], [betrokkene 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door het Hof zijn beoordeeld.1.
14.
Naar mijn mening leent zich dan ook alleen de afwijzende beslissing van het Hof op het verzoek van de raadsman tot het horen van de opgegeven getuige [betrokkene 1] zich voor een nadere beschouwing.
15.
Over de vraag aan welk criterium het Hof het verzoek tot het horen van deze door de raadsman opgegeven getuige diende te toetsen, kan ik kort zijn. Zoals gezegd, is door of namens verzoeker geen appelschriftuur ingediend. Als zodanig kan, anders dan de steller van de middelen meent, niet gelden de op uitnodiging van de voorzitter van het Hof verzonden e-mail van de raadsman d.d. 9 februari 2011. Derhalve kon het Hof met inachtneming van art. 418, derde lid, Sv het verzoek tot horen van [betrokkene 1] als getuige afwijzen op grond van het noodzakelijkheidscriterium. Aldus heeft het Hof bij deze afwijzing de juiste maatstaf toegepast.
16.
Voorts is de afwijzing van het Hof ten aanzien van het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Blijkens de e-mail van de raadsman van verzoeker van 9 februari 2011 en zijn pleitnota, zoals hierboven onder 8 weergegeven, is het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] immers slechts hierop gebaseerd dat [betrokkene 1] een goede kennis is van verzoeker en wetenschap zou hebben over de gedragingen van verzoeker voorafgaand aan de overval. Dat het Hof de ruimte heeft geboden voor het horen van de andere vier door de raadsman opgegeven getuigen, brengt vanzelfsprekend nog niet de noodzaak tot het horen van [betrokkene 1] als getuige mee; wat dat betreft vraagt iedere opgegeven getuige om een zelfstandige afweging en beoordeling van het verzoek.
17.
De middelen falen.
18.
Het derde middel, in samenhang met de toelichting daarop gelezen, bevat de klacht dat het Hof niet tijdig de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359 Sv heeft aangevuld en daarbij ten onrechte de in art. 365a, derde lid, Sv voorgeschreven termijn van vier maanden heeft overschreden.
19.
Het Hof heeft op 28 juni 2011 het bestreden arrest gewezen. Vervolgens is, blijkens de akte rechtsmiddel, namens verzoeker op 6 juli 2011 tegen dit arrest cassatie ingesteld. Het Hof heeft de aanvulling op het verkort arrest, als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, op 12 december 2011 vastgesteld en ondertekend. Op grond van art. 365a, derde lid, Sv moet deze aanvulling worden vastgesteld binnen vier maanden na het aanwenden van het rechtsmiddel. Deze termijn is met ruim een maand overschreden.
20.
Op overschrijding van de in art. 365a, derde lid, Sv bepaalde termijn heeft de wetgever (bewust) geen sanctie gesteld. De klacht dat het Hof het verkort arrest niet binnen de wettelijke termijn heeft aangevuld met bewijsmiddelen, kan gelet hierop niet tot cassatie leiden. Daarbij merk ik volledigheidshalve op dat de redelijke (inzend)termijn in de onderhavige zaak niet is overschreden en dat dus ook in die zin geen compensatie zal plaatsvinden.2.
21.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
22.
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
23.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
24.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑10‑2012
HR 27 maart 2012, LJN BT6254 (rov. 5.3), HR 24 maart 1998, LJN ZD0988, NJ 1998/557 (rov. 5.6 en 5.7) en HR 21 september 1999, LJN ZD1527, NJ 1999/786 (rov. 3.3).
Uitspraak 09‑10‑2012
Inhoudsindicatie
HR: art. 81 RO.
Partij(en)
9 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/03309
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 28 juni 2011, nummer 21/004229-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 9 oktober 2012.