CRvB, 24-11-2011, nr. 10-4391 AOW
ECLI:NL:CRVB:2011:BU6986
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
24-11-2011
- Zaaknummer
10-4391 AOW
- LJN
BU6986
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2011:BU6986, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 24‑11‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 24‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Toekenning gehuwdenouderdomspensioen. De maandelijkse AOW-pensioen blijft ongewijzigd, maar de aan hem toegekende toeslag vervalt omdat zijn partner de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Met de rechtbank is de Raad is van oordeel dat de genoemde feiten en omstandigheden, die niet worden betwist, een toereikende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van de Svb dat sprake is van wederzijdse zorg. Van een zuiver zakelijke verhuurder/huurderrelatie is ook naar het oordeel van de Raad geen sprake.De geschetste feiten en omstandigheden duiden op een in een zakelijke relatie ongebruikelijke verbondenheid en op een mate van verantwoordelijkheid voor elkaar die de grenzen van een zakelijke relatie overschrijden.
Partij(en)
10/4391 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 juli 2010, 09/2700 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 24 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2011. Appellante is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
- 1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
- 1.1.
Appellante is geboren [in] 1944 en woont op het adres [adres A] te
[woonplaats]. Zij was gehuwd [naam e[naam ex-partner], geboren [in] 1941, (hierna: [naam ex-partner]). In 1986 is het huwelijk van appellante en [naam ex-partner] door echtscheiding ontbonden. Sinds 31 juli 1998 staat [naam ex-partner] in de Gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres van appellante, [adres A] te
[woonplaats].
- 1.2.
[naam ex-partner] heeft in verband met het bereiken van de 65 jarige leeftijd in april 2006, op 14 november 2005 een aanvraag ingediend voor een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de Svb een onderzoek gedaan naar de woon- en leefsituatie van [naam ex-partner]. In dat kader is op 16 februari 2006 een huisbezoek verricht op het adres [adres A]. Tijdens dit huisbezoek is [naam ex-partner] gehoord en is een checklist ingevuld, die door [naam ex-partner] is ondertekend. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een rapportage van 17 februari 2006. Op grond van deze bevindingen heeft de Svb geconcludeerd dat [naam ex-partner] een gezamenlijke huishouding voert met appellante.
Bij besluit van 24 maart 2006 heeft de Svb [naam ex-partner] met ingang van april 2006 een gehuwdenouderdomspensioen toegekend. Daarnaast heeft de Svb aan [naam ex-partner] een toeslag toegekend op het AOW-pensioen op de grond dat zijn partner, appellante, jonger is dan 65 jaar. [naam ex-partner] heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
- 1.3.
Appellante heeft in verband met het bereiken van de 65 jarige leeftijd per 1 juni 2009 op 9 februari 2009 een aanvraag voor een AOW-pensioen ingediend.
- 1.4.
Bij besluit van 4 maart 2009 heeft de Svb aan appellante met ingang van 1 juni 2009 een gehuwdenouderdomspensioen toegekend. Bij besluit van dezelfde datum is [naam ex-partner] meegedeeld dat zijn maandelijkse AOW-pensioen ongewijzigd blijft, maar dat de aan hem toegekende toeslag vervalt omdat zijn partner de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
- 1.5.
Bij besluit van 26 juni 2009 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 maart 2009 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat uit de bevindingen van het onderzoek, dat is verricht ten behoeve van de aanvraag van [naam ex-partner] in februari 2006, is gebleken dat sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen appellante en [naam ex-partner]. Bij de aanvraag van appellante is niet gebleken dat zich sinds het onderzoek in februari 2006 nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan. Van een commerciële relatie is volgens de Svb geen sprake.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 26 juni 2009 ongegrond verklaard.
- 3.
Appellante heeft in hoger beroep betwist dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Volgens haar is niet voldaan aan het criterium van wederzijdse zorg, omdat er tussen haar en [naam ex-partner] geen sprake is van financiële verstrengeling. Appellante heeft verder aangevoerd dat zij en [naam ex-partner] nooit de intentie hebben gehad in de bewust gekozen zelfstandigheid verandering te brengen.
- 4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
- 4.1.
Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
- 4.2.
Naar vaste rechtspraak van de Raad, waaronder zijn uitspraak van 18 november 2008 LJN BG4659, dient de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
- 4.3.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of sprake is van wederzijdse zorg tussen appellante en [naam ex-partner].
- 4.4.
Wederzijdse zorg kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling, die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars zorg voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
- 4.5.
Uit de gedingstukken, waaronder de op 31 juli 1998 opgemaakte huurovereenkomst tussen appellante en [naam ex-partner], de door [naam ex-partner] op 16 februari 2006 ingevulde en ondertekende checklist en de rapportage naar aanleiding van het huisbezoek blijkt dat appellante een kamer aan [naam ex-partner] verhuurt tegen een huurprijs van € 254,-- per maand. Verder blijkt dat beiden gebruik maken van de gehele woning. Appellante doet huishoudelijke werkzaamheden en boodschappen. [naam ex-partner] staat appellante financieel bij, betaalt de telefoonrekening en verzorgt haar belastingzaken. De spullen van [naam ex-partner] staan op de polis van de inboedelverzekering van appellante. (Familie)bezoek wordt gezamenlijk ontvangen en afgelegd. Appellante heeft niet gesteld dat zich in de periode tussen het onderzoek in 2006 en het besluit van 26 juni 2009 wijzigingen hebben voorgedaan in de hiervoor genoemde omstandigheden.
- 4.6.
Met de rechtbank is de Raad is van oordeel dat de in 4.5 genoemde feiten en omstandigheden, die niet worden betwist, een toereikende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van de Svb dat sprake is van wederzijdse zorg. Van een zuiver zakelijke verhuurder/huurderrelatie is ook naar het oordeel van de Raad geen sprake. De in 4.5 geschetste feiten en omstandigheden duiden op een in een zakelijke relatie ongebruikelijke verbondenheid en op een mate van verantwoordelijkheid voor elkaar die de grenzen van een zakelijke relatie overschrijden.
4.8. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
- 5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en H.C.P. Venema en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van S. Werenstijn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2011.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
- S.
Werensteijn.
De griffier is buiten staat te tekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
HD